direct naar inhoud van Regels

bestemmingsplan Rijksstraatweg 14A, Noardburgum (toevoegen aanduiding bedrijfswoning)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPXIX-vg01
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting bestemmingsplan Rijksstraatweg 14A, Noardburgum (toevoegen aanduiding bedrijfswoning)

 

 
Inhoudsopgave

 

Toelichting bestemmingsplan Rijksstraatweg 14A, Noardburgum (toevoegen aanduiding bedrijfswoning)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

2.3 Ruimtelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie 3.1.1

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Verordening Romte

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

4.1 M.e.r. beoordeling

4.2 Verkeer en parkeren

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.4 Wegverkeerslawaai

4.5 Water

4.6 Ecologie

4.7 Luchtkwaliteit

4.8 Externe veiligheid

4.9 Bodem

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 De systematiek

5.2 Inleidende regels

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Enkelbestemmingen

5.3.2 Dubbelbestemmingen

5.4 Algemene regels

5.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

6.2 Maatschappelijk

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

 

1.1 Aanleiding

Er is medewerking gevraagd aan de realisatie van een bedrijfswoning op het perceel Rijksstraatweg 14A te Noardburgum. Het perceel heeft in het ter plaatse geldende plan de bestemming 'Bedrijf - 2' zonder de aanduiding 'bedrijswoning'.

 

De realisatie van een bedrijfswoning past niet binnen het geldende bestemmingsplan omdat voor deze bedrijfslocatie de aanduiding 'bedrijfswoning' ontbreekt. Om de ontwikkeling toch juridisch-planologisch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan voor dit plangebied met deze aanduiding nodig.

 

Door bedrijfsopvolging is het nodig dat de nieuwe eigenaar een bedrijfswoning op het perceel krijgt. De vorige eigenaar woonde dicht op het perceel maar dit betreft een gewone woning die bij de verkoop niet is overgedragen. De locatie van het bedrijf, de aard van het bedrijf en het feit dat een groot deel van de te verkopen producten buiten staat opgesteld, noodzaakt dat de nieuwe eigenaar in een bedrijfswoning op het perceel gaat wonen: de huisvesting staat in aantoonbare relatie tot het bedrijf.

 

 

1.2 Plangebied

Het huidige plangebied is afgestemd op het huidige bedrijf. In 2013 is een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van het bedrijf met een loods aan de westkant van het perceel (deze loods is ook gebouwd) en twee overkappingsconstructies aan de zuidkant van het perceel (1 van de overkappingen staat er en de andere overkapping is niet gebouwd). Daarbij is tevens een vergunning voor het vellen van houtopstand verleend onder voorwaarde dat een nieuwe zuidelijke boomwal wordt ingeplant.

 

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

Figuur 1.1 luchtfoto van het gebied

 [image]

 

 

Op de onderstaande luchtfoto is te zien dat de uitbreiding van de overkapping niet is gerealiseerd, dat de vergunning voor het vellen van de houtopstand nog niet is toegepast, maar dat de nieuwe boomwal wel is geplant.

 

Figuur 1.2 luchtfoto

 [image]

Figuur 1.3 links de vergunning vellen houtopstand en rechts situatie bouw.

 [image][image]

 

 

1.3 Geldend bestemmingsplan

De gronden van het plangebied zijn geregeld in de correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. De correctie was nodig om een hoger bebouwingspercentage vast te stellen omdat in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 de omgevingsvergunning van eind 2013 niet was meegerekend. De correctieve herziening van het bestemmingsplan is op 4 juli 2019 vastgesteld. De gronden zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - 2', met de aanduidingen 'detailhandel volumineus', 'specifieke vorm van detailhandel - kampeermiddelen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)'. Binnen deze bestemming is geen bedrijfswoning toegestaan. Een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergeven in figuur 1.4. Het rode kader geeft het gebied aan waarin de onderzoeken t.b.v. de bedrijfswoning zijn uitgevoerd.

 

 

Figuur 1.4 Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron ruimtelijkeplannen.nl)

 

 

1.4 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

 [image]

In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. In hoofdstuk 6 wordt tot slot de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld.

 

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

 

Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en de gewenste situatie in het plangebied. Daarbij is van belang dat de bedrijfswoning niet alleen functioneel op een geschikte plaats komt te staan maar dat daarbij ook rekening wordt gebouden met de landschappelijke kenmerken en andere gebiedsomstandigheden.

 

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Rijksstraatweg tussen het buurtschap Quatrebras en de bebouwde kom van Noardburgum. In de huidige situatie is op deze locatie alleen het bedrijf "vouwwagencentrum Noordbergum" gevestigd. Het bedrijf vormt samen met een tweetal particuliere woningen een kleine bebouwingsconcentratie en is als een uitloper van het buurtschap Quatrebras te zien.

 

 [image]

 

 

Figuur 2.2 Huidig aanzicht vanaf de Rijksstraatweg (bron Google Media)

 

 

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is gericht op de realisatie van een bedrijfswoning op het zuidelijke deel van het perceel. Dit deel van het perceel is vanaf de weg niet zichtbaar. De bedrijfswoning is dringend gewenst zodat de nieuwe eigenaar zijn werkzaamheden goed kan uitvoeren maar ook vanwege het toezicht en de beveiliging van het bedrijf. Een groot deel van de handel staat buiten uitgestald.

 

 

2.3 Ruimtelijke inpassing

Ruimtelijk gezien zou een positie van de woning op de noordkant van het perceel (langs de Rijksstraatweg) logisch zijn. Dit is gelet op de bedrijfsvoering (parkeren en etalage van de te verkopen producten) vanuit de bedrijfsvoering ongewenst. Ook het wegverkeerslawaai speelt daarbij een rol. Vandaar dat de bedrijfswoning op het zuidelijke deel van het perceel wordt gepositioneerd. Op deze locatie is in het verleden een vergunning voor uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en het vellen van een houtopstand verleend. Een deel van deze vergunning is niet toegepast. Wel is vervangende houtopstand geplant zodat die alvast kan groeien en het perceel aan de zuidkant uiteindelijk landschappelijk weer goed is ingepast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

De ontwikkeling in het plangebied moet passen binnen de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. Dit beleid kan uitgangspunten geven voor het bestemmingsplan en de daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen. In dit hoofdstuk staat omschreven welk beleid van belang is en welke uitgangspunten dit geeft.

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Nationale omgevingsvisie 3.1.1

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Groningen, waar Friesland deel vanuit maakt, is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

 

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;

  2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;

  3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

 

  1. De Omgevingsagenda.

Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Friesland onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

 

 

 

  1. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

 

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling weliswaar past binnen de ambities van de NOVI maar dat het lokale en kleinschalige karakter van dit initiatief geen echte bijdrage levert aan de rijksbelangen maar deze belangen ook niet raakt.

 

 

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

 

De realisatie van één bedrijfswoning is geen stedelijke ontwikkeling. Het is dan ook niet noodzakelijk om de behoefte van de bedrijfswoning aan te tonen. De behoefte van de bedrijfswoning is in dit geval relatief eenvoudig aan te tonen. Op dit moment is er geen bedrijfswoning bij het perceel aanwezig. Vanwege bedrijfs economische redenen is er wel de behoefte om bij het bedrijf te wonen. Verder wordt met dit bestemmingsplan het bedrijfsperceel niet uitgebreid. Er wordt slechts een functieaanduiding 'bedrijfswoning' aan het perceel toegekend.

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Verordening Romte

In de verordening (geconsolideerde versie van 08-08-2018) zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

 

Het initiatief is niet te beschouwen als een uitbreiding van een niet agrarisch bedrijf in landelijk gebied want het te bebouwen gebied hoeft niet te worden uitgebreid.

 

In artikel 3 wordt aangegeven dat een ruimtelijk plan een mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De met dit plan te regelen bedrijfswoning is opgenomen in de vastgestelde woningbouwprogrammering van de gemeente Tytsjerksteradiel.

 

 

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Structuurvisie

De structuurvisie Finster op romte (2010) geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. Op 20 september 2018 heeft de raad bij een evaluatie van de structuurvisie geoordeeld dat de houdbaarheidsdatum van de visie nog niet is verstreken en is besloten de structuurvisie te blijven hanteren tot het moment van vaststellen van een nieuwe omgevingsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven dat de gemeente de werkgelegenheid in de gemeente wil bevorderen door het voeren van een actief economisch beleid. Het beleid is erop gericht om bestaande bedrijven te behouden en voldoende ruimte te bieden aan de bedrijfsvoering.

 

Het realiseren van een bedrijfswoning op dit individuele bedrijfsperceel past in dit beleid. De huisvesting van de nieuwe bedrijfseigenaar staat in aantoonbare relatie tot dit bedrijf en de huisvesting is gelet op de locatie, de aard van het bedrijf en de etalering van de te verkopen producten op het terrein noodzakelijk.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

 

4.1 M.e.r. beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor woningbouw is onderdeel D 11.2, kolom 1 relevant. Hierbij is een ontwikkeling m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het gaat om een stedelijke ontwikkeling. Ook is er niet sprake van de uitbreiding of wijziging van een industrieterrein als bedoeld in onderdeel D 11.3. In dit geval gaat het niet om een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft dan ook geen mer beoordeling plaats te vinden.

 

4.2 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de parallelweg van de Rijksstraatweg en is goed. Op het noordelijke bedrijfsperceel is voldoende parkeergelegenheid voor klanten. De realisatie van een bedrijfswoning op het zuidelijke deel van het perceel levert, gelet op de beschikbare ruimte geen parkeerproblemen op. De woning kan via de bestaande uitrit en het eigen bedrijfsterrein worden bereikt.

 

 

4.3 Bedrijven en milieuzonering

In de directe omgeving van het perceel komen geen bedrijven voor die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat van de woning. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op meer dan 300 meter.

 

Met de realisatie van de bedrijfswoning zelf wordt ook geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen waaronder een tweetal woningen. Het bedrijf is milieutechnisch geregeld en de oprichting van de bedrijfswoning verandert niets aan de bedrijfsvoering.

 

 

4.4 Wegverkeerslawaai

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van een weg worden geprojecteerd, moet worden bepaald of ter plaatse van deze functies wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

 

Er is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai gedaan voor de realisatie van een bedrijfswoning op de betreffende locatie (zie bijlage 1). De conclusie van dit onderzoek is als volgt.

 

In tabel 4-1 wordt per rekenpunt de berekende geluidbelasting als gevolg van de Rijksstraatweg getoond inclusief aftrek conform art. 110g Wgh.

 

 

 

 

Tabel 4-1 Berekeningsresultaten wegverkeer inclusief aftrek art. 110g Wgh

TOETS-PUNT

WAARNEEM

HOOGTE [M]

GELUIDBELASTING A.G.V. DE

RIJKSSTRAATWEG

1

4,5

50

2

4,5

51

3

4,5

49

4

4,5

50

 

Uit tabel 4-1 blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van de Rijksstraatweg ten hoogste 51 dB Lden bedraagt inclusief aftrek conform art. 110g Wgh. De geluidbelasting is daarmee hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

 

Uit het onderzoek komt naar voren dat er een procedure hogere waarde dient te worden gevoerd voor de realisatie van de woning. Deze is tegelijkertijd met de bestemmingsplanprocedure opgestart. Het ontwerpbesluit is gelijktijdig en als bijlage bij het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd. Tegen het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend. Het college heeft op 12 april 2022 besloten tot vaststelling van een hogere geluidswaarde. Dit besluit zal gelijktijdig met het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan gepubliceerd worden.

 

 

4.5 Water

Watertoets

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure geworden. In het kader van de watertoets is de ontwikkeling voorgelegd aan Wetterskip Fryslân voor een wateradvies. Via www.dewatertoets.nl is het plan op 23 september 2021 aangemeld bij het Wetterskip Fryslân (dossiercode 20210525-2-26560 ). Hieruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. De voor dit plan relevante uitgangspunten zijn in deze paragraaf verwerkt.

 

 

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

 

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater wordt de volgende compensatienorm gehanteerd:

 

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Hiervoor kan de ‘Leidraad watertoets’ geraadpleegd worden. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

 

 

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Meer informatie hierover kan hierover worden gevoden op ‘De Friese klimaatatlas’: www.frieseklimaatatlas.nl

 

Watercompensatie

De initiatiefnemer heeft aangegeven te kiezen voor watercompensatie door in de vorm van een vijver nieuw oppervlaktewater t.b.v. berging te realiseren.

 

Proces

Het wateradvies zal worden overgenomen door de initiatiefnemer. Het wordt gehanteerd als uitgangspunt voor de verdere planvorming en voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

 

 

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

 

Er is een Quickscan ecologie uitgevoerd (zie bijlage 3). Hieronder worden de conclusies uit dit rapport samengevat.

 

Gebiedsbescherming

De Wnb onderdeel ‘Gebieden’ voorziet in de bescherming van natuurgebieden van Europees belang welke behoren tot het Natura 2000-netwerk. Deze gebieden worden beschermd om de gunstige staat van instandhouding van vogelsoorten, habitattypen en andere planten- en diersoorten te behouden en waar nodig te herstellen.

 

Naast de wettelijke bescherming van de Natura 2000-gebieden heeft Nederland de bescherming van andere gebieden planologische vastgelegd. Onder de planologische bescherming vallen onder andere weidevogelgebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De bescherming van het NNN vindt plaats door toetsing van de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen aan het NNN-beleid.

 

De gedeputeerde staten heeft op 17 juni 2014 een ganzenbeleid vastgesteld voor de gehele provincie Fryslân (Provincie Fryslân, 2016). In dit beleid wordt rust geboden aan inheemse ganzen gedurende de winterrustperiode in de gehele provincie.

 

In 2018 is een nieuwe kaart uitgebracht met daarop aangewezen ganzenfoerageergebieden. In de speciaal aangewezen gebieden geldt een langere rustperiode voor (trek)ganzen. Binnen deze gebieden mogen geen (trek)ganzen worden verjaagd of worden geschoten gedurende de periode van 1 november tot 1 april (in soortspecifieke gebieden tot uiterlijk 1 juni). Indien de ganzen gedurende de rustperiode opzettelijk worden verstoord, dan wordt het verbod uit de Wet natuurbescherming overtreden (artikel 3.1, vierde lid).

 

Het plangebied heeft geen status als Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Groote Wielen) ligt op circa twee kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de aard van de ingreep (herinrichting) en de ruime afstand van het plangebied tot de Natura 2000-gebieden worden externe effecten zoals trillingen, verstoring door geluid en mechanische effecten niet verwacht, deze rijken doorgaans tot enkele honderden meters. Daarnaast wordt er, gezien de aard van de ingreep en de afstand tot het Natura 2000-gebied, ook geen verhoogde stikstof toename verwacht in het Natura 2000-gebied. Om dit te kunnen bevestigen is er een AERIUS-berekening verricht, deze is separaat gerapporteerd (bijlage 4). Opgemerkt wordt dat in de berekening nog geen rekening is gehouden met de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Op basis van deze wet kan de bouw- en aanlegfase buiten beschouwing worden gelaten. In de berekening is dit nog wel meegenomen maar omdat de emissie 0,00 bedraagt maakt dit voor de uitkomst van de berekening geen verschil.

 

Het plangebied heeft geen status in het kader van Natuurnetwerk Nederland (NNN) of als ganzenfoerageergebieden. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is aanwezig op circa twee kilometer ten noorden en het dichtstbijzijnde ganzenfoerageergebied is gelegen op een afstand van circa 2,5 kilometer ten noorden van het plangebied. Het voornemen heeft door zijn locatie, aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden

van het NNN en het overige provinciaal beleid. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling (‘nee, tenzij’-toetsing) is niet nodig.

 

Soortenbescherming

Het plangebied vervult geen functie voor beschermde planten, grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, libellen, dagvlinder, overige ongewervelden en vissen. Het voorkomen van jaarrond beschermde vogelnesten wordt, op basis van het verrichte veldbezoek, niet binnen het plangebied of in de directe omgeving verwacht. Er zijn geen (oude) nesten waargenomen binnen het plangebied die afkomstig zijn van jaarrond beschermde soorten. Opgemerkt wordt dat dit een momentopname is van het plangebied, ten tijde van de geplande werkzaamheden is het mogelijk dat

er een jaarrond beschermd nest aanwezig is. Het plangebied biedt (mogelijk) wel geschikt leefgebied voor algemene broedvogels en vleermuizen (alleen als foerageergebied).

 

Op basis van het literatuuronderzoek, het veldbezoek en de planontwikkeling wordt geconcludeerd dat er beschermde soorten grondgebonden zoogdieren, amfibieën, vleermuizen, algemene- en jaarrond beschermde (broed)vogels

verwacht worden binnen het plangebied.

 

Algemeen beschermde zoogdieren en amfibieën

In het plangebied kunnen algemene amfibieën en/of grondgebonden zoogdieren (waaronder de haas, egel en steenmarter) voorkomen waarvoor een vrijstelling geldt in het kader van bestendig beheer of onderhoud (Provincie Fryslân, 2016). Dit wil zeggen dat voor het voorgenomen beheer en/of onderhoud van het terrein geen ontheffing van de Wnb hoeft te worden aangevraagd. Voor deze soorten geldt echter te allen tijde de zorgplicht.

 

Het voorkomen van strikt beschermde amfibieën- en/of zoogdiersoorten wordt op basis van het geboden habitat en de geplande werkzaamheden niet verwacht binnen het plangebied of in de directe omgeving. Er is derhalve geen

aanvullend onderzoek noodzakelijk naar de soortgroepen amfibieën en/of grondgebonden zoogdieren.

 

Vleermuizen

Het plangebied biedt mogelijkheden voor vleermuizen om te foerageren. De verwachting is dat plangebied wordt gebruikt als niet essentieel foerageergebied en/of als vliegroute. De herinrichting van het terrein zorgt voor een minimaal verlies aan foerageergebied, echter zijn er in de omgeving voldoende uitwijkmogelijkheden. Omdat de werkzaamheden tevens overdag plaatsvinden ondervinden de vleermuizen geen hinder van de werkzaamheden. De gunstige staat van instandhouding van de soorten komt hiermee niet in gevaar.

 

Vogels (algemeen)

Het plangebied (de bosschages) bieden in mogelijkheden als broedlocatie voor diverse (algemene) vogelsoorten. Ten tijde van het veldbezoek is in de bosschage een (oud) merelnest aangetroffen. Werkzaamheden die tijdens de

broedactiviteit worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Verstoring van nesten met eieren of kuikens is niet toegestaan en hier wordt geen ontheffing voor verleend. Buiten

het broedseizoen zijn onbezette nesten niet beschermd, behalve als het nesten van vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest betreft.

 

Jaarrond beschermde broedvogels

Tijdens de veldinventarisatie zijn geen nesten aangetroffen die in gebruik zijn door jaarrond beschermde broedvogels. Opgemerkt wordt dat dit een momentopname is van het plangebied, ten tijde van de geplande werkzaamheden is het mogelijk dat er een jaarrond beschermd nest aanwezig is. Voor de bestemmingswijziging is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogelsoorten, echter voorafgaand aan de geplande werkzaamheden dient er een broedvogelcheck te worden verricht.

 

Eindconclusie en aanbevelingen

De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde diersoorten. Op basis van het bureauonderzoek en het oriënterend veldbezoek kunnen de in de volgende paragrafen weergegeven conclusies met betrekking tot beschermde natuurwaarden worden getrokken.

 

Amfibieën en zoogdieren

Tijdens werkzaamheden de zorgplicht in acht houden waarbij gedacht wordt aan o.a. het volgende:

 

 

 

Vleermuizen

Voor vleermuizen (en andere nacht actieve-/lichtgevoelige dieren zoals uilen) dient rekening te worden gehouden met mogelijk lichtverstoring. Door uitsluitend overdag te werken of vleermuisvriendelijke verlichting te gebruiken wordt verstoring van deze soorten voorkomen. Ook wordt aanbevolen in de toekomstige situatie gebruik te maken van vleermuisvriendelijke verlichting.

 

Algemene broedvogels

Werken buiten broedseizoen (globaal de periode tussen 15 maart tot 15 augustus) en/of broedvogelcheck laten uitvoeren.

 

Jaarrond beschermde broedvogels

Tijdens de veldinventarisatie geen nesten aangetroffen die in gebruik zijn door jaarrond beschermde broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een broedvogelcheck te worden verricht om eventueel nieuwe jaarrond

beschermde nesten te kunnen uitsluiten.

 

Aanbevolen wordt de bomenrij aan de zuidzijde van het plangebied aan te vullen met diverse bomen en struiken om zo het verdwijnen van de bosschages te compenseren. Hierbij kan gedacht worden aan onder andere meidoorn, braam, lijsterbes, hazelaar. Daarnaast zouden er met de vrijgekomen takken bij de herinrichting van het plangebied een takkenril kunnen worden aangelegd in de bomenrij. Op deze manier kunnen er verblijfplaatsen worden gecreëerd voor diverse grondgebonden zoogdieren en reptielsoorten.

 

Zodra het nieuwe bedrijfspand is gerealiseerd kunnen hier broedvogelkasten, insectenhotels en/of vleermuiskasten worden opgehangen/ingebouwd om de natuurdiversiteit rondom het plangebied te ondersteunen / verbeteren.

 

 

4.7 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

 

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

 

Voor de luchtkwaliteit is een memo opgesteld (zie bijlage 5).

 

NIBM

Bij de besluitvorming in het kader van een bestemmingsplanprocedure dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteitsaspecten die samenhangen met het plan in acht te nemen. Dit betekent dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit die samenhangen met de nieuwe functies getoetst dienen te worden aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Ingevolge de systematiek van deze wet vormen de luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering voor een ontwikkeling indien deze niet in betekenende mate (hierna NIBM) bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Dit is het geval indien aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

 

De 3%-grens van een project dat ‘niet in betekenende mate bijdraagt’, is ook omgezet in een getalsmatige grens. Als deze getalsmatige grens (hieronder) niet wordt overschreden, wordt deze 3%-grens gerespecteerd. Dit geldt voor:

 

Binnen het plan wordt slechts 1 bedrijfswoning gerealiseerd. Dit valt ruim onder de hiervoor genoemde omschrijvingen, wat inhoudt dat het planvoornemen de luchtkwaliteit met minder dan 3% verslechtert. De nieuwe woning draagt bijgevolg “niet in betekenende mate” bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De Wet Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

 

Goed woon- en leefklimaat

Vanuit de goede ruimtelijke ordening moet ook worden aangetoond dat het verantwoord is om te bouwen in de omgeving van het plangebied en dat de toekomstige bewoners een goed woon- en leefklimaat wordt geboden.

De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt bepaald door de luchtparameters stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In onderstaande tabel zijn de concentraties voor deze stoffen in de nabijheid van het plangebied weergegeven, op basis van de NSL-monitoringstool (monitoringsronde 2020), en afgezet tegen de grenswaarden in de Wet milieubeheer en de advieswaarden van de WHO. Ook in aangegeven wat de verwachtig is voor het jaar 2030.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied laat de ontwikkeling van het plan toe. Op basis van de meest nabijgelegen rekenpunten van de NSL- monitoringstool (monitoringsronde 2020) ter hoogte van de N31 (Waldwei), blijkt dat de concentraties verontreiningde stoffen ter plaatse ruim lager zijn dan de van toepassing zijnde wettelijke grenswaarde. Alle concentraties voldoen bovendien aan de WHO advieswaarde. Er wordt verwacht dat de concentraties van stoffen bij het plangebied niet hoger zullen zijn. Gezien de lage concentraties verontreinigende stoffen kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

 

 

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling van de bedrijfswoning.

 

 

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.

 

Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

 

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Ook worden binnen korte afstand van het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen.

 

Het omgekeerde is ook aan de orde. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen risicovolle inrichting gefaciliteerd.

 

Conclusie

Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen en uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

 

 

4.9 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de bodemkwaliteit te onderzoeken. Bij functiewijzigingen moet gekeken worden of de bodemkwaliteit voldoende is ten dienste van de beoogde nieuwe functie. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 6 toegevoegd.

 

Conclusie en aanbevelingen

Op basis van de verhoogde concentratie in het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De gemeten concentratie is echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

 

Afvoer van grond

Bij afvoer van grond vanaf het perceel dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit Bodemkwaliteit. Beide mengmonsters van de grond worden beoordeeld als klasse Achtergrondwaarde (altijd toepasbaar).

 

Opgemerkt moet worden dat dit een indicatieve toetsing betreft en dat de veldwerkzaamheden en chemische analyses niet conform de eisen van het besluit Bodemkwaliteit zijn uitgevoerd. Aan de resultaten van dit onderzoeksrapport kunnen daarom niet dezelfde rechten worden ontleend als aan een partijkeuring die conform Besluit Bodemkwaliteit is uitgevoerd.

 

 

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

 

Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

 

Archeologie

De provincie heeft in dit kader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn archeologische adviezen voor de provincie Fryslân gegeven. Op deze kaart worden voor zowel de Steentijd - Bronstijd als de IJzertijd - Middeleeuwen, adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken.

 

 

 [image]

Fragment Famke kaart ijzertijd-middeleeuwen

 

 

[image] 

 

 

Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

 

[image] 

Fragment Famke kaart Steentijd - Bronstijd

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Steentijd: Onderzoek bij grote ingrepen

Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare. Voor dergelijke grote ingrepen adviseert de provincie een karterend proefsleuvenonderzoek. Aanbevolen wordt om hiervoor contact op te nemen met de provinciaal archeoloog.

 

Steentijd: Waarderend onderzoek - Dobben

Deze aanduiding wordt op de steentijdkaart gegeven aan de nu bekende dobben en de directe zone daaromheen. Dobben (pingoruïnes en soms ook vennen) en de directe omgeving daarvan kunnen namelijk belangrijke archeologisch en paleobotanische resten herbergen. Echter, niet alle dobben zijn pingoruïnes of vennen. Daarbij komt dat niet alle pingoruïnes of vennen en/of hun nabije omgeving in vroeger tijden bewoond. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 500m² deze dobben te laten onderzoeken door middel van een archeologisch waarderend onderzoek.

Conclusie

Het totale perceel heeft een oppervlakte van minder dan 5.000m². De aanduiding bedrijfswoning wordt niet gesitueerd binnen het gebied met het advies "waarderend onderzoek (dobbe)". Met het oog hierop achten wij nader archeologisch onderzoek niet aan de orde.

 

Cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig (bron: Cultuurhistorische kaart Fryslân). De te bouwen woning wordt afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

 

 

 

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

 

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek toegelicht.

 

5.1 De systematiek

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de wetgeving. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld.

 

De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden en voldoen aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd en in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld en om de uitleg daarvan.

 

 

5.2 Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden allereerst de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die een nadere beschrijving nodig hebben. Enkele veel voorkomende standaardbegrippen liggen vast in de SVBP 2012 en moeten worden overgenomen. De overige begrippen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

 

Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen. Enkele veel voorkomende standaardmeetbepalingen zijn op grond van de SVBP 2012 voorgeschreven en moeten worden overgenomen. De overige meetbepalingen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

 

5.3 Bestemmingsregels

 

5.3.1 Enkelbestemmingen

Binnen het bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen en aanduidingen gehanteerd:

 

- Bedrijf -2 -

In het algemeen zijn binnen de bestemming “Bedrijf – 2 ” diverse typen bedrijfsdoeleinden te onderscheiden. In de regels behorende bij deze bestemming wordt verwezen naar de bedrijvenlijst, welke is gebaseerd op de "Basiszoneringslijst" van de VNG (bijlage 1 van de regels). In deze VNG-lijst is (per bedrijfsvorm) informatie gegeven over de mogelijke milieubelasting van een bedrijfstype of -inrichting.

 

Er worden in de VNG-lijst zes milieucategorieën onderscheiden, oplopend van 1 tot en met 6: Onder categorie 1 vallen bedrijven die toelaatbaar worden geacht tussen woonbebouwing en onder categorie 6 (als andere uiterste) zijn bedrijven opgenomen, die op aanzienlijke afstand (1000-1500 meter) vanaf woonbebouwing gerealiseerd moeten worden. De diverse bedrijfsbestemmingen corresponderen met de maximaal toegelaten milieucategorie volgens de VNG-lijst. De bestemming ‘Bedrijf – 2’ staat bedrijven uit de milieucategorie 1 en 2 toe. De afstanden, die in de feitelijke situatie ten opzichte van gevoelige bebouwing in acht genomen kunnen worden, zijn daarbij maatgevend geweest voor het leggen van de onderscheiden bedrijfsbestemmingen.

Een andere factor die bepalend is voor de keuze van bedrijfsbestemmingen is de beleidskeuze van provincie en gemeente, dat in het buitengebied in principe alleen bedrijven uit de lagere milieucategorieën zich kunnen vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen. Alle niet agrarische bedrijven in het buitengebied krijgen in principe de bestemming ‘Bedrijf – 2’. Bedrijven die vallen binnen een hogere milieucategorie, krijgen op hun vestigingsplaats een aanduiding, op grond waarvan dat bedrijf binnen de bestemming ‘Bedrijf – 2’ toch is toegestaan. In dit geval is het perceel voorzien van de aanduiding detailhandel volumineus kampeermiddelen.

 

De bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen moeten binnen een bouwvlak worden gerealiseerd. Door middel van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage” is aangegeven welke afmetingen de gebouwen mogen hebben. Voor bedrijfswoningen geldt een aparte regeling. Met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid kunnen de bouwmogelijkheden worden verruimd. De bedrijfsbestemming kan in een woonbestemming worden gewijzigd

 

5.3.2 Dubbelbestemmingen

- Waarde – Landschap (woudenlandschap)

Deze dubbelbestemming wordt gelegd op het coulisselandschap in het oostelijke en centrale deel van de gemeente en in de Trynwâlden. De begrenzing valt grotendeels samen met die van het Nationaal Landschap ‘Noardlike Fryske Wâlden’. Ook het coulisselandschap bij Suwâld is voorzien van deze dubbelbestemming.

De kenmerkende waarden van het woudenlandschap zoals houtsingels, dykswâlen en verkavelingstructuren worden door middel van een vergunningenstelsel beschermd. Op basis van een inventarisatie van o.a. singels en dykswâlen is een zgn. houtsingelkaart gemaakt. Hierop wordt aangegeven welke singels en dykswâlen in stand moeten blijven en welke eventueel kunnen worden verwijderd (mits gecompenseerd). De houtsingelkaart is als bijlage bij de planregels gevoegd. De in stand te houden dykswâlen en houtsingels zijn ook op de planverbeelding zelf weergeven door middel van een aanduiding. Verder is mee naar aanleiding van een zienswijze een voorwaardelijke bepaling in de planregels opgenomen op grond waarvan de boomsingel op de zuidelijke perceelgrens een mantelzoom van struiken ontstaat die niet alleen landschappelijk maar ecologisch gezien waardevol is. In het plan is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een dergelijke aanduiding te verwijderen of aan te brengen.

 

 

5.4 Algemene regels

-Anti-dubbeltelregel -

Deze regel vloeit voort uit het Besluit ruimtelijke ordening en moet verplicht worden opgenomen in de bestemmingsplanregels. Het regelt dat grond niet twee keer mag worden meegerekend voor het toetsen van bouwplannen.

 

- Algemene bouwregels -

Hierin wordt geregeld dat via welstand nadere eisen aan de situering en maatvoering van bouwwerken kan worden gesteld. Tevens is hierin het bouwverbod opgenomen van windturbines.

 

- Algemene gebruiksregels -

Dit artikel bepaalt welke activiteiten in ieder geval in strijd met de diverse bestemmingen zijn. Deze algemene gebruiksverboden laten onverlet dat er ook nog specifieke gebruiksverboden in de bestemmingen zijn opgenomen.

 

 

5.5 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht -

Het Bro stelt de verplichting om het overgangsrecht uit het Bro op te nemen in het bestemmingsplan. Het overgangsrecht bestaat uit een specifieke regeling voor zowel het bouwen als het gebruiken.

 

- Slotregel -

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

6.1 Economisch

De wijziging wordt op verzoek van een private partij doorgevoerd. Realisatie vindt plaats binnen de randvoorwaarden die de gemeente onder meer met dit bestemmingsplan aangeeft.

Tussen de aanvrager en gemeente is, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

Hierbij merken wij nog op dat de kosten voor het voeren van een bestemmingsplanpocedure worden gedekt door de leges die voor een bestemmingsplanprocedure door de initiatiefnemer moet worden betaald.

 

 

6.2 Maatschappelijk

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is Afdeling 3.4 Awb van toepassing. Het wijzigingsplan is, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in de periode van 28 oktober tot en met 9 december ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is een zienswijze ingediend door de provincie. De zienswijze heeft betrekking op de positionering van de woning, het ontwerp en mogelijke maatvoering van de woning en de landschappelijke groene inpassing en de natuurwaarden. De zienswijze is in de zienswijzennota van commentaar voorzien en de provincie heeft aangegeven met dit commentaar in te kunnen stemmen. Bij vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad overeenkomstig deze zienswijzennota de zienswijze ontvankelijk maar ongegrond verklaard. Wel is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld waarbij een voorwaardelijke bepaling is opgenomen die betrekking heeft op het versterken van de zuidelijke groenwal.