direct naar inhoud van Regels

wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Buitengebied 2013, Mienskerwei 6, Sumar (toevoegen aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie")

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPVIWP55-vg01
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Mienskerwei 6, Sumar (toevoegen aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie")

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2021

 

 

 
Inhoudsopgave

 

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Mienskerwei 6, Sumar (toevoegen aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie")

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Situatie

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

Hoofdstuk 3 Beoordeling

3.1 Project

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

3.3 Functionele inpasbaarheid

3.4 Conclusie

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

4.3 Archeologie

4.4 Natuur

4.5 Milieuzonering

4.7 Luchtkwaliteit

4.8 Externe veiligheid

4.9 Water

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

5.2 Verbeelding

5.3 Regels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

6.2 Maatschappelijk

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Er is medewerking gevraagd aan het planologisch regelen van dagbesteding als een niet - agrarische nevenactiviteit en bij het ter plaatse aanwezige agrarische grondgebonden bedrijf op het perceel Mienskerwei 6 te Sumar.

 

1.2 Situatie

Het perceel Mienskerwei 6 te Sumar heeft een agrarische bestemming met bijbehorend agrarisch bouwperceel. Er staat agrarische bebouwing en een bedrijfswoning op het perceel. Het initiatief is erop gericht om dagbesteding in een relatief klein deel van de bestaande bebouwing te realiseren.

 

 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit wijzigingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch - bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Inleiding

Het bestemmigingsplan Buitengebied 2013 ligt ten grondslag aan het voorliggende wijzigingsplan. In dit wijzigingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.

 

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

 

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (geconsolideerde versie 4 maart 2015). Hierin geeft de provincie aan welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.

 

Ruimtelijke kwaliteit

Volgens het Streekplan wordt in de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor landelijk gebied, een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. In Verordening Romte artikel 3.1.1, lid 1 is deze procesvereiste opgenomen. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Specifiek wordt hier verwezen naar de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte (zie paragraaf 2.3.2).

 

In de verordening Romte staat het volgende over nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten  

 

6.2 Nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten

 

6.2.1

1. In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied kunnen bij agrarische bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, de volgende bedrijfsactiviteiten worden toegestaan:

a. mestverwerking, mestbewerking, mestvergisting;

b. verbranding, vergisting of vergassing van biomassa;

c. verwerking of bewerking van eigen agrarische producten, of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten.

2. In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied kunnen bij agrarische bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in het vierde lid, de volgende nevenactiviteiten worden toegestaan:

a. detailhandel in streekeigen producten;

b. zorgactiviteiten;

c. natuur- en landschapsbeheer;

d. bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;

e. het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;

f. kleinschalige horeca, dagrecreatie, of verblijfsrecreatie met inachtneming van artikel 5.5.1, of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten.

3. De in het eerste lid genoemde bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegestaan, indien:

a. deze ten dienste staan van of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten,

b. deze worden gerealiseerd op het agrarisch bouwperceel, en

c. aan het gebruik en de bebouwing zodanige regels worden gesteld dat deze ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en een zorgvuldige inpassing in de omgeving gewaarborgd is.

4. De in het tweede lid genoemde nevenactiviteiten kunnen worden toegestaan, indien:

a. deze worden uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel, met uitzondering van een kleinschalig kampeerterrein zoals bedoeld in artikel 5.5.1.

b. aan het gebruik en de bebouwing zodanige regels worden gesteld dat deze ondergeschikt zijn aan de agrarische activiteiten en een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten is gewaarborgd.

 

In de artikels gewijze toelichting van de verordening staat het volgende.

 

Actueel is de verbreding van agrarische bedrijfsactiviteiten met nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten. Uitgangspunt is dat bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten die aan de landbouw gerelateerd zijn, wat betreft aard en schaal ondergeschikt blijven aan de agrarische bedrijfsactiviteiten die de hoofdfunctie van het perceel vormen. Gemeenten vullen het criterium van 'bedrijfseigen' voor concrete situaties nader in.

Voor een bedrijfsactiviteit die aan de landbouw gerelateerd is en die niet meer 'agrarisch bedrijfseigen' is, kan een gemeente op grond van artikel 
6.2.2 afwijken.

 

Uit het voorgaande komt naar voren dat een zorgfunctie ter verbreding van de agrarische activiteiten past binnen de verordening als wordt voldaan aan artikel 6.2.1 lid 4.

De activiteit vindt plaats in de bestaande bebouwing op het agrarisch bouwperceel. Er wordt ongeveer 315m² van een stal gebruikt voor de dagbesteding. Dit is ongeveer 15% van de huidige stal. Daaruit blijkt de ondergeschiktheid van de zorgfunctie.

 

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 de structuurvisie “Grutsk op ‘e Romte” vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.

 

 

2.3 Gemeentelijk beleid

 

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.

 

Landschap

Het landschap is de toetssteen voor alle ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn vaak nodig en essentieel, maar het landschap dient hieronder niet te lijden. Dit betekent dat bij ruimtelijke ingrepen zorgvuldig wordt omgegaan met de schaal en maat van de te realiseren ontwikkeling in het gebied. Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven is de gemeente Tytsjerksteradiel verdeeld:

Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.

 

In het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is dit beleid doorgevoerd. in de toelichting van het bestemmingsplan staat het volgende genoemd.

 

Agrarische ontwikkelingen

De gemeente wil de agrarische sector ruimte bieden, ruimte om uit de breiden, maar binnen

de stelregel van een zorgvuldige inpassing in het landschap. Bij het bieden van uitbreidingsruimte wordt rekening gehouden met de tweedeling zoals die in de Structuurvisie is aangegeven.

De huidige ontwikkelingen in de agrarische sector zijn onder te verdelen in: functieverbreding, schaalverkleining en - vergroting. Zij vragen ieder om een eigen benadering waarbij de genoemde tweedeling wordt gehanteerd.

 

Functieverbreding:

In het coulisselandschap wordt in beginsel meegewerkt aan functieverbreding als het gaat om meerdere agrarische functies binnen één bedrijf, een combinatie met semi-agrarische functies, een combinatie met zorg- en recreatieve functies. Een combinatie met niet-agrarische functies wordt in beginsel positief benaderd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven verdelen we de gemeente, ruwweg, in twee gedeelten: het oostelijke (besloten) gedeelte, inclusief de Trynwâlden (donker groen) • het westelijke (open) gedeelte (licht groen) Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.

 

Het voorliggende plan heeft betrekking op een ontwikkeling binnen het bestaande bouwperceel in het wouden landschap. Er wordt een functie (dagbesteding) aan het perceel toegevoegd. De dagbesteding vindt ook deels buiten de bestaande bebouwing plaats. Voor de buitenactiviteiten is, in overleg met de initiatiefnemer een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 3 Beoordeling

 

 

3.1 Project

Het wijzigingsplan heeft betrekking op het aanbrengen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie" op het perceel Mienskerwei 6 te Sumar.

 

 

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' beschikt over een wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.6.2. onder b. waarmee  de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...}” ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten kan worden aangebracht, mits:

 

4.6.2 Functieverbreding

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

b.      de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...}” ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt aangebracht, mits:

1.      de niet agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf bedragen;

2.      de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen het bouwperceel;

3.      een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;

4.      de niet agrarische bedrijfsactiviteiten:

a.       overeenkomen met die van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;

b.      betrekking hebben op zorgfuncties (in het  kader van functieverbreding agrarische bedrijven) met dien verstande dat:

1.     woonzorgeenheden uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;

2.     binnen de invloedsgebieden van risicovolle functies het aspect externe veiligheid voldoende wordt gegarandeerd;

 

Naast voorgaande specifieke criteria dient ook te worden voldaan aan de algemene criteria onder artikel 4.6.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Aan deze criteria wordt hierna, in hoofdstuk 4 aandacht besteed.

 

Een toetsing van het initiatief aan de hiervoor gestelde voorwaarden om de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie” ten behoeve van een niet-agrarische bedrijfsactiviteiten aan te brengen, laten het volgende beeld zien.

 

Ad. 1.

Het bouwperceel is ongeveer 20.000m². 40% van 20.000m² = 8000m². De nieuw te realiseren agbesteding krijgt een binnenruimte van ongeveer 315m² en blijft hiermee ruim binnen de marge van 40% van het bouwperceel;

 

Ad. 2.

De bedrijfsactiviteiten voor de dagbesteding vinden binnen het bouwperceel plaats.

 

Ad. 3.

Het bestaande landschap wordt door iedereen als zeer waardevol ervaren. De identiteit en het karakter van Tytsjerksteradiel wordt in belangrijke mate bepaald door de schoonheid van dit fraaie authentieke Friese landschap. Ook het dorpse karakter van de kleine kernen en de historische centra van de grotere kernen dragen bij aan deze waardevolle identiteitsdrager van de gemeente Tytsjerksteradiel. Zowel landschappelijke kenmerken en kwaliteiten als kern specifieke waarden willen wij behouden en waar mogelijk versterken.

 

Fragment structuurvisie Finster op 'e romte

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het oostelijk gedeelte met het fraaie coulisselandschap is een gaaf en kleinschalig gebleven landschap. Dit wordt gekoesterd. Niet voor niets bestaat een groot deel van het oostelijk deelgebied en de Trynwâlden uit Nationaal Landschap Noardlike Fryske Wâlden (Woudenlandschap). Wij gaan hier uit van een consoliderend regime. Dit betekent dat het perceel de dubbel bestemming Waarde landschap Wouden landschap heeft gekregen en ook blijft behouden.

 

Het betreft hier een agrarisch bouwperceel in het wouden landschap. Het agrarisch bouwperceel met alle bouwmogelijkheden wordt gezien als passend binnen het wouden landschap. Wij achten een zorgfunctie binnen de bestaande bebouwing voor dagbesteding en binnen het bestaande bouwvlak passend binnen de specifieke bestaande landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse. Voor de dagbestedingsactiviteiten die buiten de bestaande bebouwing plaatsvinden is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld en als voorwaardelijke bepaling aan de regels van het wijzigingsplan gekoppeld.

 

Ad. 4.

Het initiatief in de vorm van dagbesteding zonder woongerelateerde zorg is een zorgfunctie, die past in het  kader van functieverbreding voor agrarische bedrijven. Op het aspect externe veiligheid wordt in hoofdstuk 4 paragraaf 8 ingegaan.

 

Wij achten het initiatief passend binnen het in de wijzigingsbevoegdheid aangegeven kader.

 

 

3.3 Functionele inpasbaarheid

Het wijzigingsplan heeft betrekking op een ondergeschikte, aan het buitengebied gerelateerde functieverbreding van een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestaan grondgebonden agrarisch bedrijf. De gemeente wil de agrarische sector ruimte bieden, ruimte om uit de breiden en ruimte voor functieverbreding.

 

 

3.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past ruimtelijk inpasbaar is.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Inleiding

De toetsingscriteria uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 schrijven voor dat een wijzigingsplan onderbouwd dient te worden ten aanzien van de omgevingsaspecten. Er dient aangetoond te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, bodem, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de milieuaspecten en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid. Daarnaast is het een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren.

 

 

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

Sinds 2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorische (cultuurlandschappelijke en bouwhistorische) waarden mee te nemen en af te wegen in ruimtelijke plannen (Bro art. 3.1.6). Daarnaast is in de Verordening Romte (art. 2.1.1) de verplichting opgenomen om aan te geven op welke wijze het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Deze zijn specifiek beschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte, het bestemmingsplan Buitengebied 2013, Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Grutsk op 'e Romte

In Grutsk op 'e Romte worden twee schaalniveaus gehanteerd:

  1. het provinciale schaalniveau, met structuren die belangrijk zijn voor de provincie als geheel; dit zijn grote, regio overschrijdende eenheden die niet binnen bepaalde regionale en/of gemeentelijke grenzen onder te brengen zijn. De voorgenomen activiteit doet geen afbreuk aan deze gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang.

  2. het deelgebied schaalniveau, met structuren die met name binnen een bepaald deelgebied representatief en van belang zijn; dit zijn structuren op regionale schaal, die gekoppeld zijn aan specifieke deelgebieden binnen de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Noordelijke Wouden. Ter plaatse van het plangebied zijn geen provinciale belangen aangeduid.

 

Landschap en ruimtelijke kwaliteit Bestemmingsplan Buitengebied 2013

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is op hoofdlijnen in beeld gebracht welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om ontginningspatronen, landschapselementen en bebouwingselementen. Voor het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische elementen of patronen aangegeven.

 

De dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (wouden landschap) is, in het bestemmingsplan Buitengebied 2013, gelegd op het coulisselandschap in het oostelijke en centrale deel van de gemeente en in de Trynwâlden. De begrenzing valt grotendeels samen met die van het Nationaal Landschap ‘Noardlike Fryske Wâlden’. De kenmerkende waarden van het woudenlandschap zoals houtsingels, dykswâlen en verkavelingstructuren worden door middel van een vergunningenstelsel beschermd. Op basis van een inventarisatie van o.a. singels en dykswâlen is een zgn. houtsingelkaart gemaakt. Hierop wordt aangegeven welke singels en dykswâlen in stand moeten blijven en welke eventueel kunnen worden verwijderd (mits gecompenseerd). De houtsingelkaart is als bijlage bij de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied gevoegd. De in stand te houden dykswâlen en houtsingels zijn ook op de planverbeelding zelf weergeven door middel van een aanduiding. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een dergelijke aanduiding te verwijderen of aan te brengen.

 

 

Gelet op het voorgaande wordt in dit wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' gehandhaafd.

 

 

4.3 Archeologie

Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).

 

Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). Ondanks dat de activiteiten plaatsvinden in een deel van een reeds bestaande stal is er wel een verkennend archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd. 

 

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

 

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.

 

Advies IJzertijd - Middeleeuwen: geen onderzoek noodzakelijk

Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich heen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode midden - bronstijd - vroege Middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans p aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

 

Advies periode steentijd - bronstijd: Karterend onderzoek 3 en onderzoek bij grote ingrepen

In gebieden met het advies karterend onderzoek 3 kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. Voor de gebieden met het advies onderzoek bij grote ingrepen wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare.

 

Conclusie

Het initiatief voor een dagbesteding met 315m2 blijft ruim onder de 2,5 hectare. Gelet hierop is nader archeologisch onderzoek niet nodig.

 

 

4.4 Natuur

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

 

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden. Hierbij merken wij nog op dat het bouwperceel al sinds jaar en dag in gebruik is als bedrijfsperceel. Door deze menselijke verstoring is het onwaarschijnlijk dat op het perceel beschermde dier- en plantensoorten leven.

 

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het planologisch regelen van niet - agrarische nevenactiviteiten in de bestaande bebouwing op een agrarisch bedrijfsperceel. Doordat de activiteiten plaatsvinden in bestaande bebouwing is het niet aannemelijk dat de functie schade toebrengt aan beschermde dieren of planten.

 

 

4.5 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).

 

Het agrarisch bouwperceel en daarmee ook de nieuw te realiseren zorgfunctie ligt op ruim 100meter afstand van omliggende woningen. In het buitengebied is een afstand van 50 - 100 meter tussen een (agrarische) bedrijfswoning ten opzichte van een agrarisch bedrijf acceptabel.

 

Conclusie

Het initiatief past binnen de milieuzonering en daarmee binnen de milieuregelgeving.

 

 

4.7 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit heeft een grote invloed op de volksgezondheid. Daarom gelden er Europese

richtlijnen die zijn vertaald in Nederlandse regelgeving. Die regelgeving stelt eisen aan de

luchtkwaliteit voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijnstof (PM10 en PM2,5), lood, kwik, koolmonoxide en benzeen in de buitenlucht. Ook zijn er inmiddels richtwaarden voor arseen, cadmium, nikkel en PAK’s bijgekomen. Bij vergunningverlening moet op grond van de Wet milieubeheer worden getoetst aan die milieukwaliteitseisen.

 

Grenswaarden

Voor fijnstof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:

worden overschreden.

 

Besluit NIBM

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer te worden getoetst. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 μg/m3 (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).

 

Het is niet aannemelijk dat de luchtverontreining van de bedrijfsactiviteiten op het betrffende perceel niet toe neemt.

 

 

4.8 Externe veiligheid

Het huidige beleid met bijbehorende normstellingen op het gebied van externe veiligheid is vastgelegd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Het Bevi is van toepassing op inrichtingen vallend onder de Wet milieubeheer die overlijdensrisico's voor personen buiten de inrichtingen veroorzaken als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Bij een bestemmingsplan(wijziging) moet volgens het Bevi het plangebied worden getoetst aan het vigerende beleid voor externe veiligheid. Om de ontwikkeling verder in procedure te kunnen brengen is het noodzakelijk aan te tonen dat:

 

De Fumo en de brandweer hebben een negatief advies (zie bijlagen 1 en 2) gegeven ten aanzien van de te realiseren dagbesteding op het perceel Mienskerwei 6 te Sumar. Dit is gelegen in het feit dat het groepsrisico toe neemt. Het groepsrisico komt echter niet boven de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt in een systeem waarin gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Het groepsrisico is niet strikt normatief te benaderen en dient boven én onder de oriëntatiewaarde te worden verantwoord Het groepsrisico is in dit geval kleiner dan 1:10.000.000. Het begrip groepsrisico is gebaseerd op het risicobeleid. Het begrip geeft aan welk risico (kans maal effect) in Nederland al dan niet acceptabel wordt geacht. In een maatschappij waarin risico’s worden geacht bij het leven te horen is dit een logische gedachtegang.

 

Bij een toename van het groepsrisico, moeten beslissingsbevoegde overheden het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van een omgevingsbesluit, in dit geval, de wijzigingsbevoegdheid.

 

Gelet op de groepsomvang (8 personen) voor dagbesteding, de verblijfstijd (4 dagen van 8.00 uurtot 16.00 uur) achten wij het (groeps)risico aanvaardbaar. Verder veroorzaakt de omgeving geen onaanvaardbare risico's voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Omgekeerd veroorzaakt het initiatief geen veiligheidsrisico's op de omgeving.

 

 

4.9 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

 

Voor het plan Mienskerwei 6, Sumar is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat er verder geen contact met Wetterskip Fryslân hoeft te worden opgenomen.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

 

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl

 

 

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

 

5.1 Algemeen

Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:

De dubbelbestemmingen Waarde - Landschap (Wouden landschap) en Leiding - Gas blijven gehandhaafd in dit wijzigingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt na het onherroepelijk worden deel uit van het moederplan.

 

 

5.2 Verbeelding

Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding is de nieuwe aanduiding aangegeven.

Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (BGT), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

5.3 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan van toepassing. De bestemmingen die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, zijn in de regels opgenomen. Deze bevatten dezelfde bepalingen als de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

6.1 Economisch

 

De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

 

 

6.2 Maatschappelijk

Het wijzigingsplan wordt, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er is één zienswijze ingediend. De zienswijze is ontvankelijk en ongegrond verklaard. Het wijzigingsplan is op 6 april 2021 ongewijzigd vastgesteld.