Tergracht 2A, Wyns
Status: | ontwerp |
Identificatie: | NL.IMRO.0737.00BPVIWP49-ow01 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Tergrach 2A, Wyns (wijziging ligging bouwvlak en toevoegen aanduiding specifieke vorm van bedrijf - paardentandarts)
2020
NL.IMRO.0737.00BPVIWP49
Inhoudsopgave
2.2.1 Streekplan en verordening Romte
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)
4.2 Landschap en Cultuurhistorie
Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Er is medewerking gevraagd aan een aanpassing van de ligging van het bouwvlak op het perceel Tergracht 2A te Wyns. Het voornemen is om ter plaatse een paardenbak aan te leggen, bestemd om patiënten (paarden) te observeren die de paardengebitdierenarts van de aanvrager bezoeken. Naast de paardengebitsdierenarts blijft het melkveebedrijf ter plaatse bestaan. Vanuit de bedrijfsvoering is het wenselijk dat de paardenbak direct ten noordoosten van het huidige bouwperceel wordt gerealiseerd. De totale oppervlakte van het bouwperceel zal niet groter worden. Een deel van het huidig bouwperceel wordt, gezien de bedrijfsvoering, niet gebruikt voor bebouwing en dergelijke. Dit deel, ten zuidwesten van het perceel, zal ingeleverd worden.
1.2 Situatie
De locatie Tergracht 2A ligt in het open buitengebied ten noorden van het dorp Wyns. Het agrarisch bedrijf ligt aan de zuid-oostzijde van Tergracht.
Het gebied rondom Tergracht kernmerkt zich door de aanwezigheid van diverse agrarische bedrijven en een enkele solitaire woning. Schuin tegenover de locatie Tergracht 2A staat een agrarisch bedrijf met de bestemming Agrarisch - bedrijf grondgebonden. Dit bedrijf met twee bedrijfswoningen bevindt zich op ongeveer 140 meter afstand en vormt daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf aan Tergracht 2A te Wyns.
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt het voor dit wijzigingsplan relevante beleid besproken. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 ligt ten grondslag aan voorliggend wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.
2.2 Provinciaal beleid
2.2.1 Streekplan en verordening Romte
Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (geconsolideerde versie 4 maart 2015). Hierin geeft de provincie aan welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.
Ruimtelijke kwaliteit
Volgens het Streekplan wordt in de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor landelijk gebied, een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. In artikel 3.1.1, lid 1 van de Verordening Romte is deze procesvereiste opgenomen. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met en invulling geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Specifiek wordt hier verwezen naar de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
Een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân herkenbaar blijven. Daarom bepaalt lid 2 van artikel 3.1.1 Verordening Romte dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied, zonodig regels worden opgenomen die ertoe strekken dat de kernkwaliteiten per landschapstype herkenbaar blijven. Het Streekplan hecht tevens specifiek belang aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties en agrarische bedrijven. Deze inhoudelijke voorwaarde regelt het derde lid van artikel 3.1.1 Verordening Romte. Het ruimtelijk plan dient een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke kernkwaliteiten te borgen.
In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd dat aan deze bepalingen kan worden voldaan.
Archeologie
In artikel 3.1.2 van de Verordening Romte is opgenomen dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.
In paragraaf 4.4 wordt gemotiveerd dat aan deze bepaling kan worden voldaan.
2.2.2 Grutsk op 'e Romte
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 de structuurvisie “Grutsk op ‘e Romte” vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid wordt bijgedragen.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)
In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.
Landschap
Het landschap is de toetssteen voor alle ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn vaak nodig en essentieel, maar het landschap dient hieronder niet te lijden. Dit betekent dat bij ruimtelijke ingrepen zorgvuldig wordt omgegaan met de schaal en maat van de te realiseren ontwikkeling in het gebied. Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven is de gemeente Tytsjerksteradiel verdeeld:
Het oostelijke (besloten) gedeelte, inclusief de Trynwâlden;
Het westelijke (open) gedeelte.
Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.
In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid wordt bijgedragen.
Hoofdstuk 3 Beoordeling
3.1 Project
Het wijzigingsplan heeft betrekking op een aanpassing van de ligging van het bouwvlak en het toevoegen van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - paardentandarts op het grondgebonden agrarisch bedrijf van het perceel Tergracht 2A te Wyns.
3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' beschikt over een wijzigingsbevoegdheid (artikel 6.6.1 onder a) waarmee de bestemming 'Agrarisch - cultuurgrond' kan worden gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’ ten behoeve van de functieverandering van de gronden, mits:
1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;
2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;
3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het agrarisch bedrijf, als bedoeld onder a. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;
5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste:
a. 1,5 hectare per grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1 hectare groot is;
b. 2 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1, 5 hectare groot is;
c. 3 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a.1. genoemde bedrijf meer dan 1,5 ha groot is en mits er sprake is van een grondgebonden melkveehouderijbedrijf;
6. het nieuwe bouwperceel aansluitend op of in de onmiddellijke nabijheid van het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde agrarische bedrijf wordt gesitueerd;
7. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;
Daarnaast beschikt het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" ook over een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.2 functieverbreding onder b.) over de mogelijkheid om een niet agrarische neventak op het perceel te vestigen. Deze wijzigingsbevoegdheid geeft aan dat de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...}” ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten kan worden aangebracht, mits:
1. de niet agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf bedragen;
2. de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen het bouwperceel;
3. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;
4. de niet agrarische bedrijfsactiviteiten:
a. overeenkomen met die van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;
Naast voorgaande criteria dient ook te worden voldaan de verschillende omgevingsaspecten. Aan deze criteria wordt hierna, in hoofdstuk 4 aandacht besteed.
Een toetsing van het verzoek om aanpassing van het bouwvlak en het toevoegen van de aanduiding aan de hiervoor aangegeven voowaarden laten het volgende beeld zien.
Toetsing aan artikel 6.6.1 van het bestemmingsplan Buitengebied 2013
Ad. 1.
Er is sprake van een volwaardig grondgebonden melkveebedrijf met melkkoeien en bijbehorend jongvee. Milieutechnisch is er ruimte om uit te breiden met de gewenste functieverbreding.
Ad. 2.
De aanvrager exploiteert het agrarisch bedrijf. De aanvrager heeft daarmee het hoofdberoep in de landbouw.
Ad. 3.
Gelet op de omvang van het bedrijf en de investering die wordt gedaan met de functieverbreding van het bedrijf, mag aangenomen worden dat de bedrijfsopzet - ook op langere termijn - perspectief biedt als volwaardig bedrijf.
Ad. 4.
De omvang van het bouwperceel (bouwvlak) blijft gelijk op 1,4 ha. Van vergroting van het bouwperceel is dus geen sprake.
Ad. 5.
Het gaat in dit geval niet om een vergroting van het bouwpeceel, maar slechts om een aanpassing van de vorm van het bouwperceel.
Ad. 6.
Het te verplaatsen deel van het bouwvlak wordt aansluitend op het bestaande bouwvlak gesitueerd.
Ad. 7.
Het perceel ligt in het open landschap. Het bouwperceel wordt aan de noordoostzijde uitgebreid. Op de huidige noordoostelijke grens van het bouwperceel staat een bomenrij. deze blijft ook na de uitbreiding van het bouwperceel behouden. Daarnaast wordt er een bomenrij rondom de nieuwe buitenbak aangelegd. Wij achten een verdere verdichting van het (nieuwe) bouwperceel niet nodig gelet op het open landschap.
3.3 Functionele inpasbaarheid
Het wijzigingsplan heeft betrekking op aanpassing van een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestaan grondgebonden agrarisch bedrijf. Met het voorliggende wijzigingsplan vindt een fnctieverbreding, passend en gebonden aan het agrarisch bedrijf plaats. De gemeente wil de agrarische sector ruimte bieden, ruimte om uit te breiden, maar binnen de stelregel van een zorgvuldige inpassing in het landschap. De gewenste wijziging van het bestemmingsplan past daarbinnen.
3.4 Conclusie
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past ruimtelijk inpasbaar is.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
De toetsingscriteria uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 schrijven voor dat een wijzigingsplan onderbouwd dient te worden ten aanzien van de omgevingsaspecten. Er dient aangetoond te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de bodem, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de milieuaspecten en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersaspecten, de geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid. Daarnaast is het een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren.
4.2 Landschap en Cultuurhistorie
Sinds 2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorische (cultuurlandschappelijke en bouwhistorische) waarden mee te nemen en af te wegen in ruimtelijke plannen (Bro art. 3.1.6). Daarnaast is in de Verordening Romte (art. 2.1.1) de verplichting opgenomen om aan te geven op welke wijze het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Deze zijn specifiek beschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte, het bestemmingsplan Buitengebied 2013, Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Grutsk op 'e Romte
In Grutsk op 'e Romte worden twee schaalniveaus gehanteerd:
het provinciale schaalniveau, met structuren die belangrijk zijn voor de provincie als geheel; dit zijn grote, regio overschrijdende eenheden die niet binnen bepaalde regionale en/of gemeentelijke grenzen onder te brengen zijn. De voorgenomen activiteit doet geen afbreuk aan deze gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang.
het deelgebied schaalniveau, met structuren die met name binnen een bepaald deelgebied representatief en van belang zijn; dit zijn structuren op regionale schaal, die gekoppeld zijn aan specifieke deelgebieden binnen de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Noordelijke Wouden. Ter plaatse van het plangebied zijn geen provinciale belangen aangeduid.
Landschap en ruimtelijke kwaliteit Bestemmingsplan Buitengebied 2013
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is op hoofdlijnen in beeld gebracht welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om ontginningspatronen, landschapselementen en bebouwingselementen. Voor het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische elementen of patronen aangegeven.
Het plangebied ligt in het westelijke open gedeelte van de gemeente. Dit landschap is in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 aangemerkt met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Open landschap)'. Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van het open karakter van deze gebieden en van de kenmerkende verkavelingstructuur.
Wij achten het, gelet op de gevraagde ontwikkelingen en het open landschap, niet nodig om een geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan op te stellen en als voorwaardelijke bepaling aan het wijzigingsplan toe te voegen. Met de gevraagde aanpassing van het bouwperceel vindt er geen onevenredige landschappelijke inbreuk plaats.
4.3 Bodem
Met het voorliggende wijzigingsplan wordt niet voorzien in extra bebouwing. De strook grond die aan het bouwperceel wordt toegevoegd is in het verleden alleen als agrarische grond (weide) in gebruik geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodemgesteldheid niet geschikt zou zijn voor de realisatie van een (buiten) paardenbak.
4.4 Archeologie
Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).
Een van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening. Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Voor het bureau-onderzoek hebben wij de FAMKE kaart geraadpleegd en is er telefonisch contact geweest met mevrouw De Bruine van de provinsje Fryslân. Zij heeft toelichting gegeven op de onderzoek verplichting en aangegeven dat de gemeente bevoegd gezag is zij gaf aan dat bij beperkte ingrepen qua diepte een karterend onderzoek in sommige gevallen achterwege kan blijven.
De locatie ligt voor wat betreft de periode Ijzertijd - Middeleeuwen in een gebied waar karterend onderzoek 1 benodigd is. Dit betekent dat 6 boringen per hectare gedaan zouden moet worden om mogelijke vindplaatsen te registreren.
Met betrekking tot onderhavige situatie is de ingreep in de bodem beperkt te noemen. De aanleg van de paardenbak zal namelijk niet gepaard gaan met werkzaamheden die een forsere ingreep in de bodem hebben dan bij normale ploegwerkzaamheden zoals die twee maal eerder ter plaatse zijn uitgevoerd tot 30 cm diepte. De af te graven grondlaag zal niet dieper zijn dan 20 cem. Nu de oppervlakte van de ingreep beperkt is, namelijk 1200m² en de ingreep in de bodem niet heel diep zal gaan, valt te motiveren dat grondboringen in dit specifieke geval achterwege kan blijven.
Steentijd Bronstijd
Ten aanzien van de periode Steentijd - Bronstijd is ter plaatsen een karterend onderzoek 3 benodigd. Dat wil zeggen dat bij een wijziging van een bestemmingsplan met een oppervlakte van meer dan 5000m² een karterend onderzoek plaats dient te vinden. Het initiatief heeft een oppervlakte van 1200m². Voor de periode Steentijd - Bronstijd is dan ook geen nader archeologisch onderzoek nodig.
4.5 Natuur
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.
Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.
Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden.
Ten aanzien van het aspect ecologie is een quickscan uitgevoerd met betrekking tot de locatie Tergracht 2A te Wyns. De rugstreepad, de eekhoorn, de das en de Noordse woelmuis zijn mogelijk aanwezig un het plangebied. Echter gelet op het feit dat sprake is van werkzaamheden die plaatsvinden buiten het broedseizoen, dat geen sloten worden gedempt en dat geen bomen worden gekapt, valt niet te verwachten dat mogelijk aanwezige diersoorten verstoord worden. De werkzaamheden zijn overigens binnen een periode van twee weken afgerond, wat betekent dat gedurende een zeer beperkte termijn sprake is van mogelijke effecten.
Natuurbeschermingswet
Er is geen wijziging in het houden van dieren, dus wat dat betretf is een wijziging van de bestaande NB wet niet aan de orde.
Stikstof depositie
Ten aanzien van de werkzaamheden die gemoeid gaan met de aanleg van de paardenbak, is sprake van beperkte uitstoot, gedurende een beperkte termijn. Eventuele uitstoot van CO2, veroorzaakt tijdens de aanlegfase is (veel) geringer van aard dan de uitstoot die gepaard gaat met de activiteiten die reeds vergund zijn ter plaatse, zodat verhoudingsgewijs sprake zal zijn van van een zeer geringe uitstoot van CO2 omdat 2 á drie dagen werkzaamheden worden uitgevoerd. Daar komt overigens bij dat permanente nieuwe beplanting wordt aangebracht, zodat per saldo sprake is van CO2 opname en dit onderdeel verder geen nadere uitwerking vereist. Het plan is besproken met een ambtenaar van de afdeling Nb wet van de provinsje Fryslân.
4.6 Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).
Geurhinder
Geurhinder kan optreden door het houden van dieren, de opslag en bewerking van mest en door de opslag en bewerking van veevoer.
Het houden van landbouwhuisdieren
Geurhinder vanwege het houden van landbouwhuisdieren in stallen wordt in Nederland getoetst middels de regels in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De voorschriften uit de Wgv zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit.
De meest nabije (bedrijfs)woning ligt aan de Lytsegeast 3 te Wyns. Dit perceel is het dichtstbijzijnde geurgevoelige object en moet in deze situatie beoordeeld worden.
Een uitbreiding van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf mag niet plaatsvinden indien de afstand tot het geurgevoelig object (woning van derden) buiten de bebouwde kom minder dan 50 meter bedraagt. Het gaat om de afstand vanaf het bouwvlak van het agrarisch bedrijf tot de grens van het bouwvlak van een geurgevoelig object.
Het perceel Lytsegeast 3 te Wyns ligt op ongeveer 140 meter afstand, gemeten vanaf het bouwvlak van de woning tot aan het nieuw te vormen bouwvlak van het agrarisch grondgebonden bedrijf. Er wordt daarmee voldaan de voorschriften.
Overige activiteiten
Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Er wordt voldaan aan de afstanden die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De afstanden tot en de geurbelasting op de geurgevoelige objecten staan de planontwikkeling niet in de weg.
4.7 Geluid
De aanpassing van het bouwperceel heeft niet betrekking op een geluidsgevoelige functie. Er hoeft dan ook geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden.
4.8 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.
Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor Luchtkwaliteit. Het NSL is in werking getreden op 1 augustus 2009. Voor Fryslân is geen regionaal samenwerkingsprogramma afgesproken. Grote projecten moeten dus wel getoetst worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de Regeling NIBM.
De regeling houdt in dat als er een verslechtering van de luchtkwaliteit van ten hoogste 3% of minder van de grenswaarde optreedt, het project niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor de komende jaren wordt door Milieu en Natuur Planbureau een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 als NO2 met circa 0,4 - 0,6 µg/m³ per jaar verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid.
Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 700 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) worden overschreden. Met het voorliggende plan is geen sprake van een aanzienlijke toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee wordt dus aan de 3%-norm voldaan. Het plan kan dan ook worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan, gelet op het voorgaande, achterwege blijven.
4.9 Externe veiligheid
Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit externe veiligheid trans-portroutes met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).
Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het voornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er geen inrichtingen of transportroutes in de directe omgeving aanwezig zijn. Omgekeerd geldt ook dat met het voorliggende plan geen risicobronnen mogelijk worden gemaakt. Externe veiligheid speelt daarmee, voor het onderhavige plan, geen rol.
5 Water
Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".
De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.
Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.
Voor het plan Tergracht 2A te Wyns is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat er verder geen contact hoeft te worden opgenomen met Wetterskip Fryslân.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m² onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m² in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Ruimtelijke adaptatie Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Meer informatie hierover is te vinden op De Friese klimaatatlas : www.frieseklimaatatlas.nl
Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving
6.1 Algemeen
Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:
Agrarisch - Bedrijf grondgebonden met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - paardentandarts";
Waarde - Landschap (Open landschap)
De dubbelbestemming Waarde - Landschap (Open landschap) blijft gehandhaafd in dit wijzigingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt na het onherroepelijk worden deel uit van het moederplan.
6.2 Verbeelding
Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding is het nieuwe bouwperceel aangegeven.
Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
6.3 Regels
Op het wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan van toepassing. De bestemmingen die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, zijn in de regels opgenomen. Deze bevatten dezelfde bepalingen als de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
7.1 Economisch
De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente is, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.
7.2 Maatschappelijk
Het wijzigingsplan is, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.