|
Inhoudsopgave
Wijzigingsplan i.c. Buitengebied 2013, It Heechsân 32 te Eastermar (uitbreiding bouwperceel))
Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf grondgebonden
Artikel 4 Waarde - Landschap (Woudenlandschap)
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
Artikel 8 Algemene aanduidingregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 OVERGANGS- SLOTREGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
het wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Buitengebied 2013, It Heechsân 32, Eastermar (uitbreiding bouwperceel) met imro code NL.IMRO.0737.00BPVIWP27 van de gemeente Tytsjerksteradiel;
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.00BPVIWP25 met de bijbehorende regels, planverbeelding en bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
constructie aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen;
een bedrijf waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden, verzorgen en/of trainen van dieren zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij, een dierenpension, een k.i.-station, een hondenkennel;
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van vee en pluimvee;
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met grondverzet- en weg- en waterbouwwerkzaamheden ten behoeve van niet agrarische bedrijven of instellingen;
een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het telen van (consumptie)gewassen in de volle grond;
de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;
bebouwing die door de staat waarin ze verkeert of door de verschijningsvorm, een negatieve invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving;
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 van het betemmingsplan 'Buitengebied 2013' dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
bij bouwwerken:
bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
bij het overige gebruik:
het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met dak;
een voorziening ten behoeve van de uitoefening van een specifieke vorm van (sportieve) recreatie;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;
een onderkomen voor recreatieve bewoning met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden;
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);
een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;
een (oorspronkelijk) als drinkplaats voor vee aanwezige verruiming in het profiel in het beloop van een sloot of ter hoogte van een kruising van sloten;
een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.
Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan, met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;
voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals faunapassages, faunaduikers, wildrasters, zowel in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als werken, geen bouwwerk zijnde;
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone/menner inclusief de bijbehorende huisvesting van paarden; hiermee ligt de nadruk op het recreatieve/ sportieve aspect van paardrijden;
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
de geluidsbelasting op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijk op een militaire luchthaven landende en opstijgende luchtvaartuigen, uitgedrukt in Kosteneenheden, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit het Besluit militaire luchthavens;
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van bij het bedrijf in gebruik zijnde cultuurgrond in de directe omgeving van het bedrijf; de afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten;
Het half open landschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
afwisseling van moerasbossen, rietvelden en graslanden;
afwisseling van water, land en drassige percelen;
verspreid voorkomende petgaten en legakkers;
vervagende of verdwenen verkavelingspatronen;
vage of verdwenen ontginningsrichting;
verspreid voorkomende, veelal kleinschalige bebouwing;
het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit- restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek, nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
een horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een caférestaurant;
de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);
een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;
opgaande beplanting in de vorm van kleinschalige bospercelen, houtsingels en dykswâlen;
een bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen;
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
een plan dat, volgens het procedé 'Nije Pleats', weergeeft op welke wijze een vergroting van een bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, een bestaand niet-agrarisch bedrijf of de realisering van een nieuw agrarisch bouwperceel landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig wordt ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:
de historisch gegroeide landschapstructuur;
de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het bouwperceel is/wordt gesitueerd;
het bebouwingspatroon;
een goede infrastructurele ontsluiting;
de milieuhygiënische situatie;
de lichtuitstoot;
de mogelijke invloed op voor stikstofdepositie zeer kwetsbare gebieden.
Een landschappelijk inpassingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;
een plan dat weergeeft op welke wijze veranderingen in houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen in het Woudenlandschap en veranderingen in verkavelingspatronen en verkavelingsrichting in het Open landschap, o.a. in het kader van perceelsvergrotingen, landschappelijk worden ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:
de historisch gegroeide landschapstructuur;
de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het perceel/de percelen is/zijn gesitueerd;
de gemiddelde grootte van de percelen binnen het deelgebied van het landschapstype Woudenlandschap, waarbinnen de te veranderen singels, dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen liggen;
het bebouwingspatroon;
een goede infrastructurele ontsluiting.
Een landschappelijk inrichtingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
een bouwwerk met wieken, dat is bedoeld om door middel van windvang mechanische kracht op te wekken, bijvoorbeeld voor het fijnmalen van stoffen (zoals graan) of het bemalen van polders;
de ruimte rondom een molen, die vrij wordt gehouden ten behoeve van een goede windvang en daarnaast de belevingswaarde van de molen in het landschap in stand houdt;
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;
een horecafunctie, gerelateerd aan een bedrijf of instelling, die waarneembaar ondergeschikt is aan de (hoofd)functie(s) van het bedrijf of de instelling en die dient ter ondersteuning van de (hoofd)functies van dat bedrijf of die instelling;
Het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
grootschalig open (weide)landschap;
verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
verspreid voorkomende bosschages van beperkte omvang (v.m. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;
relatief grofmazig netwerk van soms hoger gelegen wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;
grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;
Binnen het Open landschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het klei op veen landschap, het meren- en kanalenlandschap en het veenweidelandschap.
In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;
het klei op veen met terpen landschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
zeer grootschalig open (weide)landschap
regelmatige en onregelmatige blokverkaveling;
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
kwelderwal langs de Dokkumer Ie en verspreid voorkomende terpen en terprestanten;
grofmazig netwerk van hoofdzakelijk oost – west lopende wegen en paden;
grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen;
het meren- en kanalenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
meer met oeverbegroeiing in de vorm van rietkragen en moerasbosjes;
grootschalige openheid, weinig opgaande beplanting;
opstrekkende verkaveling of onregelmatige verkavelingsrichting;
perceelsgrenzen worden gevormd door sloten en door singels of dykswâlen in de overgang naar het woudenlandschap;
incidenteel voorkomende bebouwing;
het veenweidelandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
grootschalig open (weide)landschap;
hoofdzakelijk rationele verkaveling en plaatselijk opstrekkende verkaveling;
perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
enkele terprestanten en een droogmakerij met ringvaart en kade;
verspreid voorkomende bosschages en plassen / poelen van beperkte omvang (onder andere vm. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;
relatief grofmazig netwerk van wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;
grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
indien op of in het land wordt gebouwd:
de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
indien op of in het water wordt gebouwd:
het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;
dienstverlening gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidsssalon en/of een (para-)medische praktijk;
overblijfsel van een pingo, ontstaan in het Weichselien. Diepe, meestal ronde komvormige depressie, omgeven door een volledige of gedeeltelijke ringwal. Gevuld met een gyttja, een bezinksel van organisch materiaal, naar boven overgaand in veen;
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend en waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning, niet zijnde een stacaravan of chalet;
een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de medewerkers van dat bedrijf of die instelling, zoals een bedrijfskantine;
een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
een caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden;
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
het bieden van recreatief nachtverblijf / logies (zoals bêd en brochje, pension, recreatiewoning (appartement), trekkershut, kampeerboerderij), het bieden van toeristische en recreatieve diensten (zoals verhuur van fietsen en vaartuigen, het bieden van mogelijkheden voor sport en spel), het verstrekken van niet-alcoholische consumpties aan fietsers, wandelaars e.d. (theetuin, etc.), het houden van exposities, het bieden van educatieve activiteiten (zoals workshops, cursussen);
een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig bomen, heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of waarbinnen detailhandel in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;
specifieke artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals genoemd in bijlage 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013';
door de mens gedomesticeerde dieren die in het agrarisch bedrijf om economische redenen worden gehouden, zoals runderen, schapen, geiten, varkens, paarden, ezels en reeën, alsmede pluimvee;
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;
detailhandel in goederen die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair;
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;
een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
kleinschalig patroon van lintbebouwing, dykswâlen (houtwallen) en houtsingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (mieden en hooilanden, meren) en plaatselijke esgronden;
de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van een relatief dicht netwerk van houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen);
opstrekkende verkaveling (strokenverkaveling) met lengte-breedte verhoudingen variërend van 3:1 tot 6:1;
plaatselijk (on)regelmatige blokverkaveling;
veelal een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) met laan- en/of singelbeplanting;
met name in het buitengebied streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes);
verspreid voorkomende bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben.
Binnen het Woudenlandschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het dykswâlenlandschap met blokverkaveling, dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling, Friese essenlandschap, hoogveen met wijkenlandschap, jonge heideontginningslandschap en het singellandschap.
In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;
het dykswâlenlandschap (houtwallen) met blokverkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatige blokverkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,8 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 5,2 ha;
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
de aanwezigheid van onverharde paden;
het dykswâlenlandschap (houtwallen) met opstrekkende verkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
sterk opstrekkende verkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 3,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,7 ha;
relatief smalle percelen;
de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
bebouwing is voornamelijk geconcentreerd in de bebouwingslinten;
verspreid voorkomende pingoruïnes;
het Friese essenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatige blokverkaveling of opstrekkende verkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 1,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,0 ha
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
relatief kleine percelen;
de aanwezigheid van dykswâlen (houtwallen), houtsingels of hagen op de perceelscheidingen;
de aanwezigheid van onverharde paden;
langs vrijwel alle wegen en paden beplanting;
verspreid voorkomende bebouwing aan wegen en paden over of aan de randen van de es;
het hoogveen met wijkenlandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatig patroon van wijken en sloten;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,6 ha;
opstrekkende verkaveling;
herkenbare grenzen tussen ontginningsblokken;
de aanwezigheid van houtsingels langs wijken en sloten;
verspreid voorkomende bebouwing;
het jonge heideontginninglandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatige blokverkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,1 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,2 ha
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
relatief kleine percelen;
de aanwezigheid van een informeel padensysteem, bestaande uit verharde, halfverharde en onverharde paden;
verspreid voorkomende bosjes;
relatief veel, verspreid voorkomende, vaak kleinschalige bebouwing;
het singellandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
veelal opstrekkende verkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,1 ha;
herkenbare cultuurhistorische grenzen tussen gebieden met verschillende kavelrichting;
op perceelsgrenzen meestal houtsingels, incidenteel dykswâlen (houtwallen);
verspreid voorkomende pingoruïnes;
verspreid voorkomende dobben, poelen;
bebouwing voornamelijk gelegen langs wegen in de vorm van lintbebouwing;
verspreid voorkomende landgoederen en bebossing;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.)
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;
de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
de hoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de
windturbine.
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
De voor ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf (al dan niet in combinatie met natuur- en landschapsbeheer), met inbegrip van kassen en torensilo’s, al dan niet in combinatie met:
een niet-grondgebonden agrarische neventak, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarische neventak”;
biomassavergistinginstallatie, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie";
een niet-agrarisch bedrijf als neventak in de vorm van
een zorgfunctie, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zorgfunctie”;
een pension, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – pension”;
een agrarisch dienstverlenend bedrijf als neventak, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf";
met uitzondering van industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
een kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
bij de bedrijfswoning behorende gebouwen en overkappingen;
het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie";
het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - luchtvaart";
het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - spoor";
het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding “natuurzone - EHS”;
het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie, ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid";
het tegengaan van te hoge bebouwing en beplanting, ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop";
waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
speelvoorzieningen;
wegen, straten en paden;
water;
openbare nutsvoorzieningen;
productiegebonden detailhandel;
met de daarbij behorende:
tuinen, erven en terreinen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder A. en onder C. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
een gebouw en een overkapping zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 5 m bedragen;
de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 12 m bedragen;
ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw, met uitzondering van een kas en een torensilo, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw, met uitzondering van een kas en een torensilo, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen;
het aantal torensilo’s zal ten hoogste 2 per bouwperceel bedragen;
de bouwhoogte van een torensilo zal ten hoogste 15 m bedragen;
de oppervlakte van een torensilo zal ten hoogste 80 m² bedragen;
de goothoogte van een kas zal ten hoogste 4 m bedragen;
de bouwhoogte van een kas zal ten hoogste 7 m bedragen;
de gezamenlijke oppervlakte van kassen zal ten hoogste 1.000 m² bedragen.
In afwijking van het gestelde in lid 3.2.1. onder A. mogen bestaande gebouwen met een grotere goot- en / of bouwhoogte dan genoemd onder sub 2. en 3. worden hersteld, verbouwd of vervangen, mits:
de goot- en / of bouwhoogte niet meer bedraagt dan die van het te herstellen, verbouwen of vervangen bestaande gebouw.
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder B. genoemde bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
een bedrijfswoning zal worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 3.2.1 van overeenkomstige toepassing;
voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen;
de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen.
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder R. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:
de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
lid 3.2.1 onder A. en toestaan dat bij de bedrijfswoningen behorende gebouwen en overkappingen geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak worden gebouwd, mits:
de oppervlakte van deze buiten het bouwvlak gebouwde gebouwen en overkappingen ten hoogste 60 m² zal bedragen;
de goothoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
de bouwhoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;
lid 3.2.1 onder B. en toestaan dat van een bedrijfsgebouw de goothoogte ten hoogste 6 m zal bedragen;
lid 3.2.1 onder A. 3. en toestaan dat van een bedrijfsgebouw de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
lid 3.2.1 onder A. 6. en toestaan dat van een torensilo de bouwhoogte ten hoogste 30 m zal bedragen;
lid 3.2.2 onder C. en toestaan dat van een bedrijfswoning de goothoogte ten hoogste 8 m en de bouwhoogte ten hoogste 12 m zal bedragen;
lid 3.2.3 onder B. en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen, mits:
de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten hoogste 50 m² zal bedragen.
Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in lid 3.3 bedoelde mogelijkheden tot afwijking van bouwregels indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de archeologische waarden;
de natuurwaarden;
de verkeersveiligheid;
de ontsluitingssituatie;
de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van de in lid 3.1 onder A. genoemde gebouwen voor bewoning, tenzij de gronden zijn aangeduid als “bedrijfswoning” in welk geval een bedrijfswoning is toegestaan;
het gebruik van de in lid 3.1 onder C. genoemde gebouwen voor zelfstandige bewoning;
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:
30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing met de aanduiding "bedrijfswoning" op het bouwperceel, of
50 m²;
het gebruik van andere bouwlagen dan de eerste bouwlaag in de in lid 3.1 onder A. genoemde gebouwen voor het stallen, huisvesten of anderszins onderbrengen van vee;
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarische neventak”, in welk geval niet-grondgebonden agrarische neventakken zijn toegestaan met een omvang van ten hoogste 300 NGE (2007) en tot een maximale oppervlakte van:
40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf, of
5000 m²;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van biomassavergisting, tenzij
de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie" en
ten minste 50% van het gewicht van de in de vergistingsinstallatie toegepaste stoffen (zoals mest, co-producten) afkomstig is van het agrarisch bedrijf, waarvan de installatie deel uitmaakt;
in welk geval de vergistingsinstallatie is toegestaan tot een maximale oppervlakte van:
40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf of
5000m²
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf, tenzij de gronden zijn voorzien van een aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zorgfunctie", in welk geval de niet agrarische bedrijfsactiviteiten, zoals genoemd in de aanduiding, zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 40% van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf, tenzij
de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - pension”;
de specifieke vorm van bedrijf betrekking heeft op toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven);
de horecabedrijfsactiviteiten vergelijkbaar zijn met die van horecabedrijf categorie 1 en/of 4;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een agrarisch dienstverlenend bedrijf, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als "specifieke vorm van bedrijf - agrarisch dienstverlenend bedrijf", in welk geval de agrarisch dienstverlenende neventak is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 40% van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 10 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 25 m²;
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein”, in welk geval de plaatsing van ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, is toegestaan;
het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, als standplaats voor kampeermiddelen gedurende de periode van 1 november tot 15 maart;
het gebruik van de gronden en bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”, ten behoeve van permanente bewoning.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
lid 3.4 onder I. en toestaan dat de verkoopvloeroppervlakte ten behoeve van de productiegebonden detailhandel niet meer bedraagt dan 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 250 m², mits:
de productiegebonden detailhandel betrekking heeft op volumineuze producten;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de archeologische waarden;
de natuurwaarden;
de verkeersveiligheid;
de ontsluitingssituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverandering het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) 'Wonen - A1', 'Wonen - A2', 'Wonen - A3, 'Wonen - A4', 'Wonen - A5', ‘Wonen - A7’, ‘Wonen - B7’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, ten behoeve van de functieverandering van agrarische bedrijfsbebouwing en het daarbij behorende bouwperceel, mits:
ter plaatse geen agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend;
de woonfunctie wordt gerealiseerd binnen de bestaande oppervlakte van de op het perceel aanwezige bebouwing en, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de karakteristieke hoofdvorm van (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing behouden blijft;
ten hoogste 1 woning is toegestaan, indien de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing niet voorzien is van de aanduiding "karakteristiek";
het bouwvlak van de onder 3. bedoelde woning wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf;
ten hoogste 2 woningen zijn toegestaan, indien en voor zover de (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing is voorzien van de aanduiding "karakteristiek";
de realisering van de onder 5. bedoelde woningen in overeenstemming is met het, door de provincie geaccordeerde, gemeentelijk woonplan;
het bouwvlak van de onder 5. bedoelde woningen wordt gelegd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” van het agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;
een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - Aanverwant bedrijf' met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - bijzondere paardenhouderij", mits:
er sprake is van een volwaardige gebruiksgerichte paardenhouderij in omvang en oppervlakte grond;
de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de gebruiksgerichte paardenhouderij;
er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 1 hectare zal bedragen;
de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;
het bedrijfsperceel gelegen is in één van de gebieden die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013';
een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Bedrijf – 1’, ‘Bedrijf – 2’, ‘Tuin’ en/of ‘Agrarisch – Cultuurgrond’, mits:
de uitoefening van de betreffende bedrijfsfunctie plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen en het bijbehorende erf;
erfbebouwing in de vorm van silo’s, mestopslag, kassen, en dergelijke is gesloopt;
een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;
de bestaande woonfunctie bij het bedrijf gehandhaafd blijft;
het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een functieverbreding het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - biomassavergistingsinstallatie" wordt aangebracht, mits:
ten minste 50% van het gewicht van de in de vergistingsinstallatie toegepaste stoffen (zoals mest, co-producten) afkomstig is van het agrarisch bedrijf, waarvan de installatie deel uitmaakt;
een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;
met dien verstande, dat bij ten hoogste 5 agrarische bedrijven in het plangebied deze aanduiding mag worden aangebracht;
de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - {...}” ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt aangebracht, mits:
de niet agrarische bedrijfsactiviteiten ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf bedragen;
de uitoefening van de betreffende functie plaatsvindt binnen het bouwperceel;
een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaats vindt, rekening houdend met de specifieke landschapskenmerken en het bebouwingspatroon ter plaatse;
de niet agrarische bedrijfsactiviteiten:
overeenkomen met die van bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn;
betrekking hebben op zorgfuncties (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven) met dien verstande dat:
woonzorgeenheden uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;
binnen de invloedsgebieden van risicovolle functies het aspect externe veiligheid voldoende wordt gegarandeerd;
betrekking hebben op toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven), met dien verstande, dat
recreatiewoningen uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mogen worden gerealiseerd;
het aantal recreatiewoningen ten hoogste 15 bedraagt;
een pension uitsluitend in (het) bestaande (hoofd)gebouw(en) mag worden gerealiseerd;
trekkershutten op het bouwperceel, aansluitend op bestaande bebouwing worden gebouwd;
het aantal trekkershutten ten hoogste 10 bedraagt;
de oppervlakte van een trekkershut ten hoogste 20m² zal bedragen;
de hoogte van een trekkershut ten hoogste 4 m zal bedragen;
het geen industriële bedrijven, geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
de aanduiding “kampeerterrein” wordt aangebracht, mits:
het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente niet groter zal zijn dan 25;
ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per terrein worden geplaatst;
het kamperen niet gedurende de periode van 1 november tot 15 maart zal plaatsvinden;
het kamperen direct aansluitend op de erven van de agrarische bedrijven zal plaatsvinden;
sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande (agrarische) bebouwing;
het terrein waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;
het kamperen inpasbaar zal zijn in het landschap door (afhankelijk van het landschapstype, open dan wel besloten) gebruik te maken van afschermende streekeigen erfbeplanting;
de situering, de omvang en het gebruik de kleinschaligheid van het kamperen beogen;
de aanduiding “kampeerterrein” wordt verwijderd, indien ter plaatse geen kampeerterrein meer aanwezig is.
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een verruiming van de bestaande functie het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
de vergroting ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;
de oppervlakte van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt vergroot dan wel de ligging van de aanduiding “bedrijfswoning” wordt gewijzigd, mits:
de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;
de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
de aanduiding "bedrijfswoning" wordt aangebracht, mits:
deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de realisering van een 2e bedrijfswoning;
de noodzaak van een 2e bedrijfswoning ten behoeve van de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering voor een langere periode wordt aangetoond;
de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;
in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:
de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen;
de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;
de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in de leden 3.6.1, 3.6.2 en 3.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de archeologische waarden;
de natuurwaarden;
de verkeersveiligheid;
de ontsluitingssituatie;
de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De voor ‘Waarde – Landschap (Woudenlandschap)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap, met dien verstande dat:
de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtsingel”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtsingels;
de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtwal” (dykswâl), uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van dykswâlen (houtwallen).
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het wijzigen van de verkavelingstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door houtsingels, zoals die met “houtsingel of haag bestaand (niet vergunbaar)” en “houtsingel bestaand (wel vergunbaar)” zijn weergegeven en dykswâlen (houtwallen), zoals die met “houtwal (dykswâl) bestaand (niet vergunbaar)” zijn weergegeven op de bij deze regels behorende bijlage 7 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', “houtsingelkaart”, met dien verstande dat:
onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van dykswâlen (houtwallen);
onder wijzigen wordt tevens begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels;
binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' het gestelde onder 1 en 2 is niet van toepassing is met het oog op het realiseren van ten hoogste twee dammen in iedere lange zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de dykswâl (houtwal) of houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de dykswâl (houtwal) of houtsingel resteert;
binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' het gestelde onder 1 en 2 eveneens niet van toepassing is met het oog op het realiseren van ten hoogste één dam in iedere korte zijde van een perceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de dykswâl (houtwal) of houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de dykswâl (houtwal) of houtsingel resteert.
Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die met “houtsingel of haag bestaand (wel vergunbaar)” zijn weergegeven op de bij deze regels horende bijlage 7, "houtsingelkaart" van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' met dien verstande dat:
onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van dykswâlen (houtwallen) en houtsingels;
onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een landschappelijk inrichtingsplan dat in overeenstemming is met:
de uitgangspunten voor het betreffende landschapstype zoals die zijn beschreven in de bij deze regels opgenomen bijlage 6 “landschappelijke waarden woudenlandschap” van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013';
de bij deze regels in bijlage 8 opgenomen “Richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels en dykswâlen” van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013';
de bij deze regels in bijlage 8 opgenomen “Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels” van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013';
de bij deze regels in bijlage 8 opgenomen “Richtlijnen voor de inrichting van dykswâlen” van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
In afwijking van het verbod in artikel 4.3.1 onder A.1 is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels binnen de bestemmingen 'Agrarisch - Bedrijf grondgebonden', 'Agrarisch - Bedrijf intensieve veehouderij', 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Natuur' ter plaatse van gronden die op de als bijlage 7 "houtsingelkaart" van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' bij deze regels opgenomen “houtsingelkaart” zijn aangeduid als “houtsingel of haag bestaand (wel vergunbaar)”, voor zover:
het te verwijderen deel het realiseren van ten hoogste twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) resteert;
het te verwijderen deel het realiseren van ten hoogste een dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van ten hoogste 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel c.q. dykswâl (houtwal) resteert.
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (landschappelijk inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag ter voorzien van een deskundigenadvies.
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
De in lid 4.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:
geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de aanduiding “houtsingel” wordt verwijderd, mits
het structuurbepalende karakter van de houtsingel, als gevolg van grootschalige ingrepen in het landschap in het kader van landinrichting, uitbreiding van dorpen, bedrijventerreinen, andere grootschalige voorzieningen, de aanleg of de wijziging van infrastructuur (wegen, vaarwegen, spoorwegen), niet kan worden gehandhaafd;
de aanduiding “houtsingel” wordt aangebracht mits
de houtsingel een structuurbepalend karakter krijgt;
de aanduiding “houtwal” (dykswâl) wordt verwijderd mits
het structuurbepalende karakter en / of de cultuurhistorische en / of de ecologische waarde van de dykswâl, als gevolg van ingrepen in het landschap in het kader van gebiedsontwikkeling, uitbreiding van dorpen, bedrijventerreinen, andere grootschalige voorzieningen, de aanleg of de wijziging van infrastructuur (wegen, vaarwegen, spoorwegen), niet kan worden gehandhaafd;
de aanduiding “houtwal” (dykswâl) wordt aangebracht mits
de dykswâl (houtwal) is aangelegd ter compensatie van een te verwijderen of verwijderde dykswâl;
uit onderzoek blijkt, dat een dykswâl (houtwal) alsnog als structuurbepalend, cultuurhistorisch waardevol en / of ecologisch waardevol moet worden aangemerkt;
de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (Woudenlandschap)’ wordt verwijderd.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
Er zullen, behoudens het gestelde in artikel 13.2.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', geen windturbines worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.
Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend mits:
de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;;
het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als 'Recreatie - 1C';
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – industrie”, de volgende regel:
een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – luchtvaart” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van het luchtvaartterrein Leeuwarden op geluidsgevoelige gebouwen.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – luchtvaart”, de volgende regel:
een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig gebouw, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde, dan wel de in afwijking daarvan bepaalde maximaal toelaatbare geluidsbelasting.
De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – spoor” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op geluidsgevoelige objecten.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – spoor”, de volgende regel:
een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
De functie van de gebiedsaanduiding “milieuzone - waterwingebied” is de bescherming van het doelmatig en veilig winnen van water.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen, ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied", geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de drinkwaterproductie;
het bepaalde onder a. is niet van toepassing op gronden, die bestemd zijn voor 'Bedrijf - Drinkwaterproductie c.a.';
ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" aan de Stinswei bij Garyp is de bouw van één gebouw ten behoeve van de waterwinning toegestaan, mits:
de oppervlakte van het gebouw ten hoogste 25 m² zal bedragen;
de bouwhoogte van het gebouw ten hoogste 4 meter zal bedragen;
de situering nabij de Stinswei plaatsvindt;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de waterwinning zal ten hoogste 2 m bedragen.
De functie van de gebiedsaanduiding “natuurzone – EHS” is
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden;
het tegengaan van werken en werkzaamheden, die het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden binnen de begrensde EHS – gebieden kunnen frustreren.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen, ter plaatse van de aanduiding "natuurzone - EHS", geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de natuurzone zal ten hoogste 2 m bedragen.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
lid 8.5.1 onder A. en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, die op grond van de daar voorkomende bestemming(en) mogen worden gerealiseerd, worden gebouwd, mits:
de ter plaatse aanwezige of te ontwikkelen natuurwaarden niet onevenredig worden geschaad;
de samenhang binnen het betreffende begrensde EHS-gebied niet onevenredig wordt aangetast.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;
het aanleggen van verharde en halfverharde paden;
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
het diepploegen, mengwoelen of anderszins onomkeerbaar wijzigen van de bodemstructuur;
het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van detailontwatering, zoals drainage;
het geheel of gedeeltelijk dempen van dobben, drinkpoelen en poelen;
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik.
Het bepaalde in lid 8.5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
De in lid 8.5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien er geen significant negatieve effecten zijn
op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en / of potentiële (natuur)waarden van de gronden;
op de landschappelijke waarden van de gronden;
op de rust en de openheid van voor weidevogels geschikte gebieden, zoals die aangegeven zijn op bijlage 8 van de plantoelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken dat significant negatieve effecten heeft op de wezenlijke kenmerken en (natuur)waarden en / of potentiële (natuur)waarden van de gronden.
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de gebiedsaanduiding “natuurzone - EHS” wordt verwijderd, mits:
de gronden ter plaatse niet meer deel uitmaken van de begrensde EHS; of
de gronden ter plaatse zijn bestemd als ‘Natuur’ of ‘Agrarisch met waarde – Beheersgebied’.
De functie van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” is het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” wordt verwijderd, mits:
de betreffende risicovolle functie ter plaatse niet meer aanwezig is;
de omvang en situering van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” wordt gewijzigd, mits:
de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 8.6.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
De functie van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” is het tegengaan van te hoge bebouwing en te hoge beplanting die het goed functioneren van een molen door windbelemmering kan frustreren en die de belevingswaarde van de molen in het landschap kan beperken.
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) gelden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” de volgende regels:
binnen de zone van 0 tot 100 m, gemeten vanaf de molen, mogen geen bouwwerken worden gebouwd met een hoogte die groter is dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
binnen de zone van 100 tot 400 m, gemeten vanaf de molen, mogen geen gebouwen worden gebouwd met een hoogte die groter is dan die door middel van onderstaande formule wordt bepaald:
Hx=X/n + c*z.
Waarin:
Hx = hoogte bouwwerk (op afstand x);
X = afstand in meters bouwwerk tot molen;
n = 140 (geldt voor onbebouwd gebied) of 50 (geldt voor bebouwd gebied);
c = 0,2 (constante);
z = askophoogte
Het gestelde in lid 8.7.1 onder A. en B. is niet van toepassing op bestaande en vergunde bouwwerken, alsmede op bouwwerken, die binnen de bestemming ‘Agrarisch – grondgebonden bedrijf’ op het perceel Rhaladyk 21 te Aldtsjerk mogen worden gebouwd.
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 8.7.1 in die zin dat ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop” de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.
in ieder geval kan van het bepaalde in lid 8.7.1 worden afgeweken indien
wordt gebouwd binnen een straal van 100 meter van de voet van de molen en
wordt gebouwd in de oostelijke helft van de molenbiotoop en de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 meter.
Het is verboden op of in de tot ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ aangeduide gronden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden en/of werkzaamheden, geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren:
de aanplant van bomen, heesters en andere opgaande beplantingen.
Het bepaalde in lid 8.7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
De in lid 8.7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor een lichte horecafunctie, mits:
de horecafunctie ondergeschikt is aan de bedrijfs- of woonfunctie;
de de oppervlakte van de horecafunctie ten hoogste 50 m² bedraagt, met dien verstande dat ten hoogste 10 m² van de horecafunctie binnen een gebouw mag worden uitgeoefend;
het aantal zitplaatsen maximaal 20 bedraagt;
uitsluitend niet - alcoholische dranken en geringe etenswaren worden verstrekt;
de locatie ligt aan of in de onmiddellijke nabijheid van een toeristische wandel-, fiets-, auto- en/of vaarroute.
Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 25 m zal bedragen;
de bestemming 'Verkeer - Verblijf' wordt aangebracht, mits:
de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een weg, of de kruispuntverbetering om verkeerstechnische redenen noodzakelijk is;
de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een weg ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;
de aanleg of de verlegging van een utilitair fietspad om verkeerstechnische redenen nodig is;
de aanleg van een recreatief fietspad met het oog op het bevorderen van het recreatief medegebruik van het buitengebied, o.a. in het kader van gebiedsontwikkeling, wenselijk is;
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de geluidsbelasting van geluidgevoelige objectenals gevolg daarvan niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
de bestemming 'Water' wordt aangebracht, mits:
de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een vaarweg om nautische redenen noodzakelijk is;
de verbreding, verlegging of de bochtafsnijding van een vaarweg ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;
de aanleg of de verlegging van een waterloop noodzakelijk is voor het maken van een verbinding met een andere waterloop ten behoeve van de kleine vaarrecreatie;
de aanleg of de verlegging van een waterloop noodzakelijk is ten behoeve van een goede waterhuishouding;
de aanleg of verlegging van een waterloop ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ wordt aangebracht, indien:
wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Leiding - Riool’ wordt aangebracht, indien:
wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Leiding - Water' wordt aangebracht, indien:
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt aangebracht, indien:
door onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:
door onderzoek cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Open landschap)' wordt aangebracht, indien:
door aanvullend onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' wordt aangebracht, indien:
door aanvullend onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:
dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;
de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid" wordt aangebracht, indien:
de hoedanigheid van een risicovolle functie is gewijzigd;
de ligging van de zone moet worden afgestemd op de
risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde
wettelijke regels.
Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen
Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen en/of aanduidingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels van toepassing als bedoeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid A. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid A. met maximaal 10 %.
Sublid A. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid A., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in sublid A., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Sublid A. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2018
Inhoudsopgave
2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving
2.2.1 Streekplan en verordening Romte
2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)
4.2 Landschap en Cultuurhistorie
Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving
Er is medewerking gevraagd aan een uitbreiding van het agrarisch grondgebonden bedrijf op het perceel It Heechsân 32 te Eastermar.
De uitbreiding is gesitueerd aan de noordoostzijde van het bouwperceel. Voor de uitbreiding is het procedé "Nije Pleats" gevolgd.
In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit wijzigingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 ligt ten grondslag aan voorliggend wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.
Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (geconsolideerde versie 4 maart 2015). Hierin geeft de provincie aan welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.
Ruimtelijke kwaliteit
Volgens het Streekplan wordt in de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor landelijk gebied, een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. In Verordening Romte artikel 3.1.1, lid 1 is deze procesvereiste opgenomen. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Specifiek wordt hier verwezen naar de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte (zie paragraaf 2.3.2).
Een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân herkenbaar blijven. Daarom bepaalt lid 2 van artikel 3.1.1 Verordening Romte dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied, zonodig regels worden opgenomen die ertoe strekken dat de kernkwaliteiten per landschapstype herkenbaar blijven. Het Streekplan hecht tevens specifiek belang aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties en agrarische bedrijven. Deze inhoudelijke voorwaarde regelt het derde lid van artikel 3.1.1 Verordening Romte. Het ruimtelijk plan dient een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke kernkwaliteiten te borgen. In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd dat aan deze bepalingen kan worden voldaan.
Archeologie
In artikel 3.1.2 van de Verordening Romte is opgenomen dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.
In paragraaf 4.4 wordt gemotiveerd dat aan deze bepaling kan worden voldaan.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 de structuurvisie “Grutsk op ‘e Romte” vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.
In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.
Landschap
Het landschap is de toetssteen voor alle ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn vaak nodig en essentieel, maar het landschap dient hieronder niet te lijden. Dit betekent dat bij ruimtelijke ingrepen zorgvuldig wordt omgegaan met de schaal en maat van de te realiseren ontwikkeling in het gebied. Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven is de gemeente Tytsjerksteradiel verdeeld:
Het oostelijke(besloten) gedeelte, inclusief de Trynwâlden;
Het westelijke (open) gedeelte.
Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.
In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.
Het wijzigingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van het grondgebonden agrarisch bedrijf op het perceel It Heechsân 32 te Eastermar (zie bijlage 1 ontwerp omgevingsvergunning).
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' beschikt over een wijzigingsbevoegdheid (artikel 6.6.1 onder a) waarmee de bestemming 'Agrarisch - cultuurgrond' kan worden gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf grondgebonden’, mits:
1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;
2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;
3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;
4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het agrarisch bedrijf, als bedoeld onder a. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;
5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste:
a. 1,5 hectare per grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1 hectare groot is;
b. 2 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1, 5 hectare groot is;
c. 3 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a.1. genoemde bedrijf meer dan 1,5 ha groot is en mits er sprake is van een grondgebonden melkveehouderijbedrijf;
6. het nieuwe bouwperceel aansluitend op of in de onmiddellijke nabijheid van het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde agrarische bedrijf wordt gesitueerd;
7. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;
Naast voorgaande criteria dient ook te worden voldaan aan de algemene criteria onder artikel 6.6.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Aan deze criteria wordt hierna, in hoofdstuk 4 aandacht besteed.
Een toetsing van het verzoek om uitbreiding aan de hiervoor aangegeven voowaarden laten het volgende beeld zien.
Ad. 1.
In de milieumelding is aangegeven dat de veebezetting na wijziging circa 150 stuks melkvee en 100 stuks jongvee zal omvatten. Verder beschikt het bedrijf over ca. 70 hectare grond. op basis van deze gegevens kan geconstateerd worden dat het om een volvaardig bedrijf in omvang en oppervlakte grond gaat.
Ad. 2.
De aanvrager exploiteerd het agrarisch bedrijf. De aanvrager heeft daarmee het hoofdberoep in de landbouw.
Ad. 3.
Uit de toelichting onder ad. 1. blijkt dat er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf.
Ad. 4.
Door zowel de groei van het bedrijf, als ook de verouderde opstallen is de nieuwe melkveestal noodzakelijk. Gelet op de huidige bebouwing en de routing van weidegang melkkoeien, schone route afvoer melk, transport drachtige koeien en transport ruwvoer is de realisatie van een nieuwe melkveestal binnen het bouwvlak niet mogellijk.
Verder is het zeer aannemelijk dat een dergelijke investering (bouw nieuwe stal) een investering voor de langere termijn is en daarmee voldaan wordt aan de gestelde criteria.
Ad. 5.
Het huidige bouwvlak is circa 1,7 hectare. Dit betekent dat in alle gevallen de Nije Pleats (zie bijlage 4) methode aan de orde zal zijn. De omvang van het bouwvlak zal na wijziging circa 2,5 hectare bedragen.
Ad. 6.
De uitbreiding is aansluitend op het bestaande bouwvlak gesitueerd.
Ad. 7.
Het advies Nije pleats is dat er vanuit de inpassing / afscherming van de uitbreiding geen aanvullende landschappelijke inpassingseisen bestaan. De bestaande “groene buitenranden” van het perceel zijn afdoende zijn en de verwachting is dat deze afdoende blijven.
Tussen de kadastrale percelen 437 en 1677 ligt een dykswal. Deze dient te allen tijde gespaard te blijven en daarom dient de nieuwe stal (ook bij de toekomstige uitbreiding zoals op tekening is aangegeven, dat is het uitgangspunt) minstens 5 meter uit de voet van de dykswal te blijven. Dit zal vanwege de beluchting ook wel gewenst zijn, maar is dus ook een voorwaarde voor het in stand houden van de dykswal met beplanting. Het bouwvlak wordt daarom ook op 5 meter vanaf de dykswal gelegd.
Het wijzigingsplan heeft betrekking op een uitbreiding van een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestaan grondgebonden agrarisch bedrijf. De gemeente wil de agrarische sector ruimte bieden, ruimte om uit de breiden, maar binnen de stelregel van een zorgvuldige inpassing in het landschap.
De toetsingscriteria uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 schrijven voor dat een wijzigingsplan onderbouwd dient te worden ten aanzien van de omgevingsaspecten. Er dient aangetoond te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, bodem, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de milieuaspecten en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid. Daarnaast is het een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren.
Sinds 2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorische (cultuurlandschappelijke en bouwhistorische) waarden mee te nemen en af te wegen in ruimtelijke plannen (Bro art. 3.1.6). Daarnaast is in de Verordening Romte (art. 2.1.1) de verplichting opgenomen om aan te geven op welke wijze het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Deze zijn specifiek beschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte, het bestemmingsplan Buitengebied 2013, Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Grutsk op 'e Romte
In Grutsk op 'e Romte worden twee schaalniveaus gehanteerd:
het provinciale schaalniveau, met structuren die belangrijk zijn voor de provincie als geheel; dit zijn grote, regio overschrijdende eenheden die niet binnen bepaalde regionale en/of gemeentelijke grenzen onder te brengen zijn. De voorgenomen activiteit doet geen afbreuk aan deze gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang.
het deelgebied schaalniveau, met structuren die met name binnen een bepaald deelgebied representatief en van belang zijn; dit zijn structuren op regionale schaal, die gekoppeld zijn aan specifieke deelgebieden binnen de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Noordelijke Wouden. Ter plaatse van het plangebied zijn geen provinciale belangen aangeduid.
Landschap en ruimtelijke kwaliteit Bestemmingsplan Buitengebied 2013
In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is op hoofdlijnen in beeld gebracht welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om ontginningspatronen, landschapselementen en bebouwingselementen. Voor het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische elementen of patronen aangegeven.
Het plangebied ligt in het centrale (besloten) gedeelte van de gemeente. Dit landschap is in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 aangemerkt met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)'.
Deze dubbelbestemming wordt gelegd op het coulisselandschap in het oostelijke en centrale deel van de gemeente en in de Trynwâlden. De begrenzing valt grotendeels samen met die van het Nationaal Landschap ‘Noardlike Fryske Wâlden’. De kenmerkende waarden van het woudenlandschap zoals houtsingels, dykswâlen en verkavelingstructuren worden door middel van een vergunningenstelsel beschermd. Op basis van een inventarisatie van o.a. singels en dykswâlen is een zgn. houtsingelkaart gemaakt. Hierop wordt aangegeven welke singels en dykswâlen in stand moeten blijven en welke eventueel kunnen worden verwijderd (mits gecompenseerd). De houtsingelkaart is als bijlage bij de planregels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 gevoegd. De in stand te houden dykswâlen en houtsingels zijn ook op de planverbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' weergeven door middel van een aanduiding.
Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van het (gesloten) karakter van deze gebieden en van de kenmerkende verkavelingstructuur.
Voor de inpassing van de uitbreiding van het bouwvlak bestaan vanuit de inpassing / afscherming geen aanvullende landschappelijke inpassingseisen. De bestaande “groene buitenranden” van het perceel zijn afdoende en de verwachting is dat deze afdoende blijven.
Gelet op het voorgaande wordt in dit wijzigingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' gehandhaafd.
In het geval er nieuwe gebouwen opgericht worden, waar mensen gemiddeld langer dan 2 uur per dag verblijven, dient voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouw, de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geschikt te zijn bevonden voor het toekomstig gebruik. Omdat in dit geval er sprake is van de bouw van een stal en de locatie op grond van historische gegevens onverdacht is kan een onderzoek naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem achterwege blijven. In de toekomstige situatie worden voldoende maatregelen getroffen, op basis waarvan er sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico. Hiermee wordt voldaan aan de voorschriften uit het Activiteitenbesluit.
Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).
Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). In verband hiermee is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het plangebied is in verband met het voornemen van de bouw van een melkveestal door middel van bureauonderzoek onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die door de voorgenomen bodemingrepen mogelijk worden bedreigd.
De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.
De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.
Advies periode steentijd - bronstijd: Onderzoek bij grote ingrepen
Van deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor de meeste kleine ingrepen is hier dan ook geen verder onderzoek noodzakelijk. Diepere sporen en vondsten kunnen evenwel nog intact zijn. Een uitzondering maken wij daarom voor zeer omvangrijke ingrepen van meer dan 2,5 hectare.
IJzertijd - Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3
In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.
Conclusie
Het uitbreidingsgebied is kleiner dan 5000m². Gelet op het voorgaande is nader archeologisch onderzoek dan ook niet nodig.
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.
Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.
Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden.
De conclusies van de ecologische beoordeling (zie bijlage 2) van de bouw van een nieuwe ligboxstal op het perceel It Heechsân 32 te Eastermar zijn als volgt.
Gebiedsbescherming
Door uitvoering van de plannen ontstaat geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van gebiedbescherming (Natura 2000-gebieden, Ecologische hoofdstructuur en regels vastgelegd in provinciale verordeningen).
Wij achten het onwaarschijnlijk dat de drempelwaarden voor stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden door de geplande werkzaamheden en door toekomstig gebruik van de ligboxstal en de mestopslag zullen worden overschreden. Dit is echter gebaseerd op een inschatting en niet op berekeningen. Om zekerheid te verkrijgen over de noodzaak tot het uitvoeren van een depositieberekening, zou contact opgenomen kunnen worden met het bevoegd gezag (provincie Fryslân).
Soortbescherming
Door uitvoering van de geplande soorten zal geen conflict met de Wet natuurbescherming
ontstaan, mits het verstoren van broedende vogels en hun nesten wordt voorkomen en Grote modderkruipers de gelegenheid krijgt zich te verplaatsen naar leefgebied waar geen
werkzaamheden worden uitgevoerd. Maatregelen om het verstoren van broedvogels te voorkomen worden beschreven in §4.4. Maartregelen ten aanzien van de Grote modderkruiper worden beschreven in §4.2 Tevens dient ten aanzien van amfibieënsoorten de zorgplicht in acht te worden genomen.
Verder merken wij op dat de provinsje Fryslân op 4 mei jl. een vergunning in het kader van de natuurbeschermingswet heeft verleend voor de gewenste uitbreiding (zie bijlage 2A).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).
Geurhinder
Geurhinder kan optreden door het houden van dieren, de opslag en bewerking van mest en door de opslag en bewerking van veevoer.
Het houden van landbouwhuisdieren
Geurhinder vanwege het houden van landbouwhuisdieren in stallen wordt in Nederland getoetst middels de regels in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De voorschriften uit de Wgv zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit. De meest nabije woonbestemming van derden ligt aan It Heechsân 17A. Dit perceel is het dichtstbijzijnde geurgevoelige object en moet in deze situatie beoordeeld worden.
Voor de diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld, geldt op basis van artikel 3.117 een minimale afstand tussen het emissiepunt van de stal en de gevel van het geurgevoelige object. Voor de diercategorieën melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Het oprichten van een dierenverblijf mag niet plaatsvinden indien de afstand tot het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom minder dan 50 meter bedraagt. Het gaat om de afstand vanaf het emissiepunt van een dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object. In deze situatie ligt een woonbestemming van derden op een afstand van meer dan 50 meter (circa 150 meter), gemeten vanaf de gevel van de woning tot de stal. Er wordt daarmee voldaan de voorschriften. Naast de afstand tot het emissiepunt geldt ook nog een minimale afstand van gevel tot gevel van 25 meter. Logischerwijs wordt ook aan deze afstand voldaan.
Overige activiteiten
Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Er wordt voldaan aan de afstanden die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De afstanden tot en de geurbelasting op de geurgevoelige objecten staan de planontwikkeling niet in de weg.
De uitbreiding heeft niet betrekking op een geluidsgevoelige functie. Er behoeft dan ook geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Luchtkwaliteit heeft een grote invloed op de volksgezondheid. Daarom gelden er Europese
richtlijnen die zijn vertaald in Nederlandse regelgeving. Die regelgeving stelt eisen aan de
luchtkwaliteit voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijnstof (PM10 en PM2,5), lood, kwik, koolmonoxide en benzeen in de buitenlucht. Ook zijn er inmiddels richtwaarden voor arseen, cadmium, nikkel en PAK’s bijgekomen. Bij vergunningverlening moet op grond van de Wet milieubeheer worden getoetst aan die milieukwaliteitseisen.
Grenswaarden
Voor fijnstof zijn de volgende grenswaarden opgenomen:
de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes is maximaal 40 µg/m3;
de daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar
worden overschreden.
Besluit NIBM
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht (NIBM), hoeft een project niet langer meer te worden getoetst. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Na inwerkingtreding van het NSL op 1 augustus 2009, is de definitie van NIBM 3% van de grenswaarde, dat is 1,2 µg/m3 (artikel 2, lid 1, Besluit NIBM in samenhang met Bijlage 1A van de Regeling NIBM).
Vuistregel voor veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook worden gedaan met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Er zijn genoeg projecten die namelijk overduidelijk NIBM zijn en waar een berekening niets toevoegt aan de conclusie. Als hulpmiddel bij de motivering is de volgende stelregel opgesteld, waarmee kan worden aangetoond dat een uitbreiding / oprichting NIBM is. Deze staan in de onderstaande tabel, die gebaseerd is op de 3% NIBM grens, dus van na de inwerkingtreding van het NSL. In de tabel kan bij de betreffende afstand de hoeveelheid emissie worden afgelezen, waarmee een veehouderij nog kan uitbreiden om niet in betekende mate bij te dragen. Met behulp van de emissiefactorenlijst op www.vrom.nl kan worden uitgerekend of de totale toename in emissie onder de NIBM-grens blijft.
Dit kan door de hoeveelheid nieuwe dieren te vermenigvuldigen met de emissiefactor en deze te vergelijken met de waarden uit de tabel.
Te toetsen locaties
In principe moet de fijnstofbelasting overal buiten de inrichtingsgrens worden getoetst, behalve op plekken die kunnen worden uitgezonderd op basis van toegankelijkheid en blootstelling. Op de volgende locaties vindt geen toetsing van de fijnstofbelasting plaats:
locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is (naastgelegen landbouwgronden);
terreinen met één of meer inrichtingen, waar de arbo-regels gelden;
de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter langdurig toegang tot de middenberm hebben.
Voor de melkveehouderij gevestigd aan It Heechsân 32 te Eastermar blijkt dat de dichtstbijzijnde te toetsen locatie, waar personen langdurig aan fijnstof zouden kunnen worden blootgesteld, de woning van derden op It Heechsân 17A te zijn. Deze woning bevindt zich op ca. 150 meter afstand vanaf de nieuw te realiseren melkveestal.
Verandering fijnstofemissie
De beoogde uitbreiding in melkveestal heeft een verandering van de fijnstofemissie tot gevolg.
Onderstaand is inzichtelijk gemaakt hoe de fijnstofproductie binnen de bedrijfslocatie verandert als gevolg van de plannen.
Toetsing fijnstof uitbreiding aan vuistregel/conclusie
De bedrijfsverandering blijkt netto invloed te hebben op de fijnstofemissie van de inrichting.
Toetsend aan de bij de vuistregel behorende tabel laat zien dat de plannen hierdoor niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie fijnstof in de buitenlucht (NIBM). Het project hoeft hierdoor niet nader te worden beoordeeld op het aspect fijnstof. Onderstaand is dit nogmaals schematisch weergegeven.
Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit externe veiligheid trans-portroutes met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).
Op een afstand van 100 meter van het bouwvlak ligt een buisleiding. Het besluitgebied ligt buiten het invloedsgebied. Voor het overige zijn er geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig of transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Externe veiligheid speelt daarmee, voor het onderhavige plan, geen rol.
Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".
De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.
Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.
Op 29 mei 2018 is er een digitale watertoets ingediend voor het plan “It Heechsân 32 te Eastermar”.
Voor het plan It Heechsân 32 te Eastermar heeft u een watertoets aangevraagd waaruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.
Werkwijze watertoetsprocedure 2018
Vanaf 2018 worden alle aanvragen uit de digitale watertoets digitaal afgehandeld. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân voor de normale procedure standaard geen wateradvies meer op stelt maar verwijst naar de uitgangsnotitie.
Waterparagraaf
Deze uitgangsnotitie geeft handvatten om de uitkomsten en aandachtspunten van de watertoetsaanvraag mee te nemen in het opstellen van het ruimtelijke plan of besluit. Het is de bedoeling dat op basis van dit document het plan wordt uitwerkt. Uit de waterparagraaf moet duidelijk blijken wat voor wateraspecten van toepassing zijn en hoe hier in het plan rekening mee houdt. Indien nodig vraagt Wetterskip Fryslân om de wateraspecten te borgen op de Verbeelding en in de Regels van het plan.
Ruimtelijke plannen hebben soms een lange doorlooptijd. Tegelijkertijd ontstaan er soms veranderende inzichten in het beleid ten aanzien van de waterketen, waterkeringen en het watersysteem. Om te garanderen dat de juiste uitgangspunten worden toegepast in de planvorming hanteert het waterschap een uiterste houdbaarheidsdatum van maximaal 1 jaar. Wanneer deze termijn verstreken is kunt u contact opnemen met het waterschap voor een eventuele verlenging van nogmaals 1 jaar.
Watertoets en wateradvies
De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets. Hierin staat voor alle wateraspecten uitgangspunten omschreven waarmee rekening moet worden gehouden en is informatie te vinden over de te nemen maatregelen. De leidraad is de te vinden via deze link: www.wetterskipfryslan.nl/vergunningen-wetten-en-regels/online-watertoets-voor-nieuwe-plannen
Wateraspecten en aandachtspunten
Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van
compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en/of plankaart dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.
Gebied Stedelijk (>200 m²) Landelijk (>1.500 m²)
Boezem Polder |
5% 10% |
5% 10% |
Vrij afstromend Maatwerk mogelijk Maatwerk mogelijk
Toelichting tabel
5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.
Demping van oppervlaktewater
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig. Voor meer informatie verwijzen we naar het onderdeel Waterwet in deze uitgangsnotitie.
Relatie tussen Water en Ruimte
Het veiligheidsbeleid van het waterschap en de ruimtelijke ordening ontmoeten elkaar op verschillende momenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het bestemmen van reserveringszones achter primaire waterkeringen en bij het bestemmen van regionale voormalige zeedijken tot
waterkering in de bestemmingsplannen. Als in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven 'maatgevend boezempeil' gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen. Voor het bepalen van de hoogteligging van het plangebied verwijzen wij naar www.ahn.arcgisonline.nl/ahnviewer
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.
Meer informatie hierover kunt u vinden op de website www.ruimtelijkeadaptatie.nl/
Convenant Erfafspoeling, agrarische bedrijven
Vanaf het erf mogen geen verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Door mest en perssappen uit de voeropslagen kan verontreiniging worden veroorzaakt als deze naar de bodem of het oppervlaktewater (af)stromen. Per 1 januari 2018 is de Maatlat Schoon Erf van kracht (www.maatlatschoonerf.nl). De maatlat is opgenomen in de MIA/Vamil regeling. Ook door afstromend regenwater dat in contact is geweest met een niet bezemschoon erf en een niet bezemschone voeropslag kan het oppervlaktewater verontreinigd worden. De initiatiefnemer dient deze erfafspoeling te allen tijde te voorkomen door bepaalde maatregelen te nemen. Voor informatie en advies over erfinrichting kunt u contact opnemen met cluster Handhaving van Wetterskip Fryslân.
Informatie waterobjecten
Voor meer informatie over bijvoorbeeld de ligging en de beheer- en onderhoudsstatus van waterobjecten in het plangebied verwijzen wij naar leggerkaart op onze website: www.wetterskipfryslan.nl/kaarten/leggerkaart
Beleid Wetterskip Fryslân
En wat doen we morgen met water? In het Waterbeheerplan 2016 2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen voor de komende jaren, voor meer informatie zie onze website www.wetterskipfryslan.nl/waterbeheerplan-2016-2021
Waterwet
Voor bepaalde werkzaamheden bij water of dijken is een watervergunning nodig. Soms is het doen van een melding voldoende. Een watervergunning aanvragen is dan niet nodig. U kunt eerst checken wat u nodig heeft. Op onze website www.wetterskipfryslan.nl treft u
meer informatie aan over de Waterwet en u kunt daar onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning downloaden.
Afronding watertoetsprocedure
In de besluitvormingsfase, ten tijde van het toesturen van het voorontwerp bestemmingsplan of ontwerp omgevingsvergunning, controleert Wetterskip Fryslân of de waterbelangen voldoende zijn meegenomen en geborgd in het ruimtelijke plan of besluit.
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat ter compensatie 5% van het te verharden oppervlak (ca. 4100m², dus 205m²) terug moet komen in de vorm van open water. Dit (315m²) wordt gerealiseerd door het graven van een nieuwe sloot (zie bijlage 3).
Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:
Agrarisch - Bedrijf grondgebonden;
Waarde - Landschap (Wouden landschap)
De dubbelbestemming Waarde - Landschap (Wouden landschap) blijft gehandhaafd in dit wijzigingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt na het onherroepelijk worden deel uit van het moederplan.
Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding is het nieuwe bouwperceel aangegeven.
Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.
In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.
De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.
Bijlage 1:Fragment houtsingelkaart bestemmingsplan Buitengebied 2013
Bijlage 1:Omgevingsvergunning
Bijlage 2: Ecologische beoordeling
Bijlage 2A:NB vergunning
Bijlage 3: Water compensatie
Bijlage 4: Procedé Nije Pleats