direct naar inhoud van Regels

Aldemiede 1 - Suwald (wijziging bouwvlak)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPVIWP34-vg01
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Aldemiede 1 te Suwâld (aanpassen bouwvlak)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2018

 

NL.IMRO.0737.00BPVIWP34\

 

 

 

Inhoudsopgave

 

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Aldemiede 1 te Suwâld (aanpassen bouwvlak)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Situatie

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

Hoofdstuk 3 Beoordeling

3.1 Project

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

3.3 Functionele inpasbaarheid

3.4 Conclusie

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

4.3 Bodem

4.4 Archeologie

4.5 Natuur

4.6 Milieuzonering

4.7 Geluid

4.8 Luchtkwaliteit

4.9 Externe veiligheid

4.10 Water

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

5.2 Verbeelding

5.3 Regels

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economisch

6.2 Maatschappelijk

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Er is medewerking gevraagd aan een aanpassing van het bouwvlak van het agrarisch grondgebonden bedrijf op het perceel aan de Aldemiede 1 te Suwâld. Om bedrijfstechnische redenen is het noodzakelijk de capaciteit van het bedrijf uit te breiden. Daarvoor wil de eigenaar een nieuwe ligboxenstal bouwen.

 

Het bouwvlak in het bestemmingsplan ligt in zuidelijke richting, terwijl om ruimtelijke redenen (een compacte eenheid van bebouwing) een uitbreiding in oostelijke richting wenselijker is. Daarom wordt met dit wijzigingsplan de vorm van het bouwvlak gewijzigd, waarbij de oppervlakte van 1,5 ha gelijk blijft. De planologische ruimte aan de achterzijde van het bedrijf wordt verschoven naar de oostzijde, zodat de nieuwe ligboxenstal ruimtelijk beter gepositioneerd kan worden.

 

1.2 Situatie

De locatie Aldemiede 1 ligt in het open buitengebied ten westen van het dorp Suwâld. Het agrarisch bedrijf ligt aan de zuidzijde van de Aldemiede. Achter het voorhuis staat een ligboxenstal met daarnaast een paardenbak en een viertal sleufsilo's. Achterop het erf staat een werktuigenberging.

 

De langgerekte oost-west lopende Aldemiede kernmerkt zich door de aanwezigheid van diverse agrarische bedrijven. Schuin tegenover de locatie Aldemiede 1 staat een burgerwoning met een woonbestemming. Dit woonhuis bevindt zich op ruim 120 meter afstand en vormt daarmee geen daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf aan de Aldemiede 1.

 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het voor dit wijzigingsplan relevante beleid besproken. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 ligt ten grondslag aan voorliggend wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.

 

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

 

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (geconsolideerde versie 4 maart 2015). Hierin geeft de provincie aan welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.

 

Ruimtelijke kwaliteit

Volgens het Streekplan wordt in de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor landelijk gebied, een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. In artikel 3.1.1, lid 1 van de Verordening Romte is deze procesvereiste opgenomen. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met en invulling geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Specifiek wordt hier verwezen naar de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

 

Een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân herkenbaar blijven. Daarom bepaalt lid 2 van artikel 3.1.1 Verordening Romte dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied, zonodig regels worden opgenomen die ertoe strekken dat de kernkwaliteiten per landschapstype herkenbaar blijven. Het Streekplan hecht tevens specifiek belang aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties en agrarische bedrijven. Deze inhoudelijke voorwaarde regelt het derde lid van artikel 3.1.1 Verordening Romte. Het ruimtelijk plan dient een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke kernkwaliteiten te borgen.

 

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd dat aan deze bepalingen kan worden voldaan.

 

Archeologie

In artikel 3.1.2 van de Verordening Romte is opgenomen dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.

 

In paragraaf 4.4 wordt gemotiveerd dat aan deze bepaling kan worden voldaan.

 

 

 

 

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 de structuurvisie “Grutsk op ‘e Romte” vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

 

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid wordt bijgedragen.

 

 

2.3 Gemeentelijk beleid

 

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.

 

Landschap

Het landschap is de toetssteen voor alle ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn vaak nodig en essentieel, maar het landschap dient hieronder niet te lijden. Dit betekent dat bij ruimtelijke ingrepen zorgvuldig wordt omgegaan met de schaal en maat van de te realiseren ontwikkeling in het gebied. Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven is de gemeente Tytsjerksteradiel verdeeld:

Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.

 

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid wordt bijgedragen.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling

 

 

3.1 Project

Het wijzigingsplan heeft betrekking op een aanpassing van de ligging van het bouwvlak van het grondgebonden agrarisch bedrijf op het perceel Aldemiede 1 te Suwâld.

 

 

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' beschikt over een wijzigingsbevoegdheid (artikel 6.6.1 onder a) waarmee de bestemming 'Agrarisch - cultuurgrond' kan worden gewijzigd in de bestemming ‘Agrarisch  - Bedrijf grondgebonden’ ten behoeve van de functieverandering van de gronden, mits:

1. er sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf in omvang en oppervlakte grond;

2. de aanvrager zijn hoofdberoep heeft in de landbouw;

3. er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

4. bij vergroting van het bouwperceel de noodzaak daarvan is aangetoond door middel van een bedrijfsplan, waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het agrarisch bedrijf, als bedoeld onder a. 3., voor minimaal 3 jaar is aangegeven;

5. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwpercelen ten hoogste:

a. 1,5 hectare per grondgebonden of niet-grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1 hectare groot is;

b. 2 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde bedrijf circa 1, 5 hectare groot is;

c. 3 hectare per grondgebonden agrarisch bedrijf zal bedragen indien het bestaande bouwperceel van het onder a.1. genoemde bedrijf meer dan 1,5 ha groot is en mits er sprake is van een grondgebonden melkveehouderijbedrijf;

6. het nieuwe bouwperceel aansluitend op of in de onmiddellijke nabijheid van het bestaande bouwperceel van het onder a. 1. genoemde agrarische bedrijf wordt gesitueerd;

7. de landschappelijke inpassing van het bouwperceel plaatsvindt conform een door het bevoegd gezag geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan;

 

Naast voorgaande criteria dient ook te worden voldaan aan de algemene criteria onder artikel 6.6.4 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Aan deze criteria wordt hierna, in hoofdstuk 4 aandacht besteed.

 

Een toetsing van het verzoek om aanpassing van het bouwvlak aan de hiervoor aangegeven voowaarden laten het volgende beeld zien.

 

Ad. 1.

Er is sprake van een volwaardig grondgebonden melkveebedrijf met melkkoeien en bijbehorend jongvee. Milieutechnisch is er ruimte om uit te breiden. Op het bedrijf zijn twee volwaardige arbeidskrachten werkzaam.

 

Ad. 2.

De aanvrager exploiteert het agrarisch bedrijf. De aanvrager heeft daarmee het hoofdberoep in de landbouw.

 

 

 

Ad. 3.

Gelet op de omvang van het bedrijf en gelet op de investering die met de nieuwbouw van de ligboxenstal gedaan wordt, mag aangenomen worden dat de bedrijfsopzet - ook op langere termijn - perspectief biedt als volwaardig bedrijf.

 

Ad. 4.

De omvang van het bouwperceel (bouwvlak) blijft gelijk op 1,5 ha. Van vergroting van het bouwperceel is dus geen sprake.

 

Ad. 5.

Het gaat in dit geval niet om een vergroting van het bouwpeceel, maar slechts om een aanpassing van de vorm van het bouwperceel.

 

Ad. 6.

Het te verplaatsen bouwvlak wordt aansluitend op het bestaande bouwvlak gesitueerd.

 

Ad. 7.

Bij dit wijzigingsplan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, geaccordeerd door het bevoegd gezag, waaraan de eigenaar zich dient te houden. Dat betekent dat er ten oosten van de nieuwe ligboxenstal een nieuwe watergang wordt gegraven en een bijpassende groene singel wordt aangeplant.

 

 

3.3 Functionele inpasbaarheid

Het wijzigingsplan heeft betrekking op aanpassing van een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestaan grondgebonden agrarisch bedrijf. De gemeente wil de agrarische sector ruimte bieden, ruimte om uit te breiden, maar binnen de stelregel van een zorgvuldige inpassing in het landschap.

 

 

3.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past ruimtelijk inpasbaar is.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Inleiding

De toetsingscriteria uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 schrijven voor dat een wijzigingsplan onderbouwd dient te worden ten aanzien van de omgevingsaspecten. Er dient aangetoond te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de bodem, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de milieuaspecten en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de verkeersaspecten, de geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid. Daarnaast is het een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren.

 

 

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

Sinds 2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorische (cultuurlandschappelijke en bouwhistorische) waarden mee te nemen en af te wegen in ruimtelijke plannen (Bro art. 3.1.6). Daarnaast is in de Verordening Romte (art. 2.1.1) de verplichting opgenomen om aan te geven op welke wijze het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Deze zijn specifiek beschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte, het bestemmingsplan Buitengebied 2013, Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Grutsk op 'e Romte

In Grutsk op 'e Romte worden twee schaalniveaus gehanteerd:

  1. het provinciale schaalniveau, met structuren die belangrijk zijn voor de provincie als geheel; dit zijn grote, regio overschrijdende eenheden die niet binnen bepaalde regionale en/of gemeentelijke grenzen onder te brengen zijn. De voorgenomen activiteit doet geen afbreuk aan deze gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang.

  2. het deelgebied schaalniveau, met structuren die met name binnen een bepaald deelgebied representatief en van belang zijn; dit zijn structuren op regionale schaal, die gekoppeld zijn aan specifieke deelgebieden binnen de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Noordelijke Wouden. Ter plaatse van het plangebied zijn geen provinciale belangen aangeduid.

 

Landschap en ruimtelijke kwaliteit Bestemmingsplan Buitengebied 2013

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is op hoofdlijnen in beeld gebracht welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om ontginningspatronen, landschapselementen en bebouwingselementen. Voor het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische elementen of patronen aangegeven.

 

Het plangebied ligt in het westelijke open gedeelte van de gemeente. Dit landschap is in het bestemmingsplan Buitengebied 2013 aangemerkt met de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Open landschap)'. Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van het open karakter van deze gebieden en van de kenmerkende verkavelingstructuur.

 

Voor de inpassing van de nieuwe ligboxenstal is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waarmee rekening is gehouden met de kernkwaliteiten van het open landschap ter plaatse. Het inpassingsplan is geaccordeerd door het bevoegd gezag (de gemeente).

 

 

4.3 Bodem

In het geval er nieuwe gebouwen opgericht worden, waar mensen gemiddeld langer dan twee uur per dag verblijven, dient voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouw, de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geschikt te zijn bevonden voor het toekomstig gebruik.

 

De te bebouwen grond is in het verleden alleen als agrarische grond (weide) in gebruik geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodemgesteldheid niet geschikt zou zijn voor de realisatie van een ligboxenstal.

 

 

4.4 Archeologie

Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).

 

Een van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening. Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

 

Voor het bureau-onderzoek hebben wij de FAMKE kaart geraadpleegd. De FAMKE kaart geeft de volgende adviezen. Zowel voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen als de periode Steentijd - Bronstijd beveelt de provincie aan om bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

 

De wijziging van de oppervlakte aanduiding heeft betrekking op ongeveer 3500 m². Gelet op de FAMKE kaart kan nader archeologisch onderzoek achterwege blijven.

 

 

4.5 Natuur

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

 

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden.

 

Soortenbescherming

Het gebied waar de uitbreidingis gepland, wordt op dit moment gebruikt als grasland. Beschermde soorten zijn daarom in het plangebied niet te verwachten. Een nader onderzoek naar beschermde soorten kan achterwege blijven.

 

Gebiedsbescherming

Naast soortbescherming, worden ook bepaalde natuurgebieden als geheel beschermd tegen negatieve invloeden. De voor de ontwikkeling meest relevante gebieden, zijn de Natura-2000-gebieden.

 

Het houden van rundvee resulteert in de uitstoot van onder andere ammoniak en daardoor neerslag van stikstof op Natura 2000-gebieden. Er is sprake van externe werking door de aard van het bedrijf en de effecten die kunnen optreden. De Wet Natuurbescherming is in dit kader het beoordelingskader. Zolang de werkzaamheden een voortzetting zijn van bestaand gebruik is een nieuwe passende beoordeling niet nodig.

 

De uitbreiding van het bedrijf met een ligboxenstal is een voortzetting van het huidige gebruik als agrrarisch bedrijf. Een passende beoordeling is daarom niet nodig.

 

 

4.6 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).

 

Geurhinder

Geurhinder kan optreden door het houden van dieren, de opslag en bewerking van mest en door de opslag en bewerking van veevoer.

 

Het houden van landbouwhuisdieren

Geurhinder vanwege het houden van landbouwhuisdieren in stallen wordt in Nederland getoetst middels de regels in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder. De voorschriften uit de Wgv zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit.

 

De meest nabije woonbestemming ligt aan de Aldemiede 6. Dit perceel is het dichtstbijzijnde geurgevoelige object en moet in deze situatie beoordeeld worden.

 

Een uitbreiding van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf mag niet plaatsvinden indien de afstand tot het geurgevoelig object (woning van derden) buiten de bebouwde kom minder dan 50 meter bedraagt. Het gaat om de afstand vanaf het bouwvlak van het agrarisch bedrijf tot de grens van het bouwvlak van een geurgevoelig object.

 

Het perceel Aldemiede 6 ligt op ruim 120 meter afstand, gemeten vanaf het bouwvlak van de woning tot aan het nieuw te vormen bouwvlak van het agrarisch grondgebonden bedrijf. Er wordt daarmee voldaan de voorschriften.

 

Overige activiteiten

Overige activiteiten, zoals de opslag van mest en veevoer, kunnen lokaal geurhinder veroorzaken. Geurhinder kan worden voorkomen door voldoende afstand te houden tussen de geurbron en een geurgevoelige locatie. Er wordt voldaan aan de afstanden die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit.

 

De afstanden tot en de geurbelasting op de geurgevoelige objecten staan de planontwikkeling niet in de weg.

 

 

4.7 Geluid

De uitbreiding heeft niet betrekking op een geluidsgevoelige functie. Er behoeft dan ook geen nader akoestisch onderzoek plaats te vinden.

 

 

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

 

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur.

 

Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor Luchtkwaliteit. Het NSL is in werking getreden op 1 augustus 2009. Voor Fryslân is geen regionaal samenwerkingsprogramma afgesproken. Grote projecten moeten dus wel getoetst worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de Regeling NIBM.

 

De regeling houdt in dat als er een verslechtering van de luchtkwaliteit van ten hoogste 3% of minder van de grenswaarde optreedt, het project niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor de komende jaren wordt door Milieu en Natuur Planbureau een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 als NO2 met circa 0,4 - 0,6 µg/m³ per jaar verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid.

 

Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 700 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) worden overschreden. Met het voorliggende plan is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee wordt dus aan de 3%-norm voldaan. Het plan kan dan ook worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan, gelet op het voorgaande, achterwege blijven.

 

 

4.9 Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit externe veiligheid trans-portroutes met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).

 

Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het voornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat er geen inrichtingen of transportroutes in de directe omgeving aanwezig zijn. Externe veiligheid speelt daarmee, voor het onderhavige plan, geen rol.

 

 

4.10 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen.

Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

 

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

 

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

 

Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het voorliggende plan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat de normale wateroetsprocedure van toepassing is (zie bijlage 1).

 

Vanaf 2018 worden alle aanvragen uit de digitale watertoets digitaal afgehandeld. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân voor de normale procedure standaard geen wateradvies meer op stelt maar verwijst naar de uitgangsnotitie.

 

Deze uitgangsnotitie geeft handvaten om de uitkomsten en aandachtspunten van de watertoetsaanvraag mee te nemen in het opstellen van het ruimtelijke plan of besluit. Het is de bedoeling dat op basis van dit document het plan wordt uitwerkt. Uit de waterparagraaf moet duidelijk blijken wat voor wateraspecten van toepassing zijn en hoe hier in het plan rekening mee wordt gehouden.

 

Met het voorliggende plan is geen sprake van een toename van verhard oppervlak in planologische zin. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk op 1,5 hectare, enkel de ligging ervan wijzigt. Er hoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden.

 

Er wordt een watergang gedempt voor dit plan, maar daarvoor in de plaats wordt een nieuwe watergang gegraven. Dit is uitgewerkt in en onderdeel van het landschappelijke inpassingsplan.

 

Voor de nieuwbouw van de ligboxenstal is het Convenant Erfafspoeling, agrarische bedrijven van belang. Vanaf het erf mogen geen verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Door mest en perssappen uit de voeropslagen kan verontreiniging worden veroorzaakt als deze naar de bodem of het oppervlaktewater (af)stromen*. Per 1 januari 2018 is de Maatlat Schoon Erf van kracht (www.maatlatschoonerf.nl). De maatlat is opgenomen in de MIA/Vamil-regeling. Ook door afstromend regenwater dat in contact is geweest met een niet bezemschoon erf en een niet bezemschone voeropslag kan het oppervlaktewater verontreinigd worden. De initiatiefnemer dient deze erfafspoeling te allen tijde te voorkomen door bepaalde maatregelen te nemen. Voor informatie en advies over erfinrichting kan contact opgenomen woden met cluster Handhaving van Wetterskip Fryslân.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

 

 

5.1 Algemeen

Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:

De dubbelbestemming Waarde - Landschap (Open landschap) blijft gehandhaafd in dit wijzigingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt na het onherroepelijk worden deel uit van het moederplan.

 

 

5.2 Verbeelding

Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding is het nieuwe bouwperceel aangegeven.

 

Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

5.3 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan van toepassing. De bestemmingen die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, zijn in de regels opgenomen. Deze bevatten dezelfde bepalingen als de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

6.1 Economisch

De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente is, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

 

 

6.2 Maatschappelijk

Het wijzigingsplan is, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd, vanaf 11 oktober 2018. Er zijn geen zienswijzen ingediend.