direct naar inhoud van Regels

Slachtedyk 3 te Hurdegaryp

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPVIWP32-vg01
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Slachtedijk 3, Hurdegaryp (uitbreiding bouwperceel en verplaatsen bouwvlak)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2019

 

NL.IMRO.0737.00BPVIWP32

 

 

 

 

 

Inhoudsopgave

 

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Buitengebied 2013, Slachtedijk 3, Hurdegaryp (uitbreiding bouwperceel en verplaatsen bouwvlak)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 Situatie

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

Hoofdstuk 3 Beoordeling

3.1 Project

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

3.3 Functionele inpasbaarheid

3.4 Conclusie

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

4.3 Bodem

4.4 Archeologie

4.5 Natuur

4.6 Milieuzonering

4.7 Geluid

4.8 Luchtkwaliteit

4.9 Externe veiligheid

4.10 Water

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

6.2 Verbeelding

6.3 Regels

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economisch

7.2 Maatschappelijk

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Er is medewerking gevraagd aan het verplaatsen van het bouwvlak op het perceel Slachtedijk 3 te Hurdegaryp. Het uitbreiden van het bouwperceel hangt onlosmakelijk vast aan het verplaatsen van het bouwvlak.

 

1.2 Situatie

 

De huidige planologische situatie is hieronder weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Schaal 1:1000

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De gewenste situatie is als volgt.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is aandacht besteed aan het voor dit wijzigingsplan relevante beleid. In hoofdstuk 3 vindt een beoordeling van het project plaats. In hoofdstuk 4 is vervolgens aandacht besteed aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridisch-bestuurlijke aspecten aan bod. In hoofdstuk 6 komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 ligt ten grondslag aan voorliggend wijzigingsplan. In dit bestemmingsplan is aandacht besteed aan het relevante beleid.

 

2.2 Provinciaal beleid- en regelgeving

 

2.2.1 Streekplan en verordening Romte

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (geconsolideerde versie 4 maart 2015). Hierin geeft de provincie aan welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen.

 

Ruimtelijke kwaliteit

Volgens het Streekplan wordt in de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor landelijk gebied, een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen. In Verordening Romte artikel 3.1.1, lid 1 is deze procesvereiste opgenomen. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf geeft een verantwoording over de wijze waarop het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de ruimtelijke kwaliteit. Specifiek wordt hier verwezen naar de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte (zie paragraaf 2.3.2).

Een belangrijk inhoudelijk uitgangspunt van het Streekplan is dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen in Fryslân herkenbaar blijven. Daarom bepaalt lid 2 van artikel 3.1.1 Verordening Romte dat in een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied, zonodig regels worden opgenomen die ertoe strekken dat de kernkwaliteiten per landschapstype herkenbaar blijven. Het Streekplan hecht tevens specifiek belang aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing van uitbreidingslocaties en agrarische bedrijven. Deze inhoudelijke voorwaarde regelt het derde lid van artikel 3.1.1 Verordening Romte. Het ruimtelijk plan dient een zorgvuldige inpassing binnen de landschappelijke kernkwaliteiten te borgen. In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd dat aan deze bepalingen kan worden voldaan.

 

Archeologie

In artikel 3.1.2 van de Verordening Romte is opgenomen dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Famke.

In paragraaf 4.4 wordt gemotiveerd dat aan deze bepaling kan worden voldaan.

 

 

2.2.2 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 de structuurvisie “Grutsk op ‘e Romte” vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.

 

 

2.3 Gemeentelijk beleid

 

2.3.1 Structuurvisie 'Finster op Romte' (2010 - 2020)

In januari 2010 is de Structuurvisie 'Finster op Romte' door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewald bestaat de gemeente uit kleine kernen.

 

Landschap

Het landschap is de toetssteen voor alle ontwikkelingen. Ontwikkelingen zijn vaak nodig en essentieel, maar het landschap dient hieronder niet te lijden. Dit betekent dat bij ruimtelijke ingrepen zorgvuldig wordt omgegaan met de schaal en maat van de te realiseren ontwikkeling in het gebied. Om de mogelijkheden in het landschap aan te geven is de gemeente Tytsjerksteradiel verdeeld:

Deze tweedeling is de basis voor de zonering in dynamiek. Daarbinnen wordt overigens nog wel gedifferentieerd. De stelregel bij beide regimes is gelijk: ontwikkelingen in het landschap kunnen, maar alleen wanneer zij zich voegen naar en passen in maat en schaal van het landschap.

 

In paragraaf 4.2 wordt gemotiveerd op welke wijze aan dit beleid bijgedragen wordt.

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling

 

 

3.1 Project

Het wijzigingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van het bouwperceel en het verplaatsen van het bouwvlak Slachtedijk 3 te Hurdegaryp.

 

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

Het verzoek is gericht op de realisatie van een woning van één bouwlaag met kap. In het bestemmingsplan Buitengebied 2013 betekent dit dat het betreffende perceel de bestemming 'Wonen - A1' dient te krijgen.

 

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' beschikt over verschillende wijzigingsbevoegdheden om de realisatie van de gevraagde woning op de gewenste locatie te kunnen realiseren.

 

Met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 6.6.1. onder h. kan de bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond" worden uitgebreid en gewijzigd in de bestemming 'Wonen - A7', 'Wonen - A1' en 'Tuin', mits:

1. het betreft de uitbreiding van een bestaand bouwperceel met een woonbestemming;

2. de uitbreiding onmiddellijk grenst aan het bestaande bouwperceel;

3. de oppervlakte van het bouwperceel maximaal 5000 m² zal gaan bedragen;

4. een zorgvuldige landschappelijke inpassing plaatsvindt, rekening houdend met

specifieke landschapskenmerken en bebouwingspatroon ter plaatse.

 

Volgens artikel 38.5.1. onder b. van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' kan de bestemming 'Wonen - A7' worden gewijzigd in de bestemming 'Wonen - A1' en/of 'Tuin'.

 

Verder beschikt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' in artikel 33.5.1. onder b. over een wijzigingsbevoegdheid waarmee de ligging van een aangegeven bouwvlak kan worden gewijzigd, mits:

1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste 150 m²;

2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

 

Uit een toetsing van het verzoek aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan komt het volgende naar voren.

 

Het verzoek heeft betrekking op de uitbreiding van het woonperceel Slachtedyk 3 te Hurdegaryp in westelijke richting. Er wordt rekening gehouden met een maximale oppervlakte van het bouwperceel van 5000m². Het perceel ligt in een gebied met de aanduiding "waarde Landschap - open landschap". Gelet op het open landschap is het

in dit geval niet nodig om een landschappelijk inpassingsplan met (meer) beplanting

voor de betreffende locatie op te stellen.

 

Verder krijgt het bouwvlak een oppervlakte van 150m². De geplande woning ligt binnen

de 48dB contour van de rondweg (Centrale As) (zie bijlage 1, geluidsrapport). Op basis van de Wet Geluidhinder hoeft geen hogere waarde te worden verleend. Wel dient bij de bouw van een nieuwe woning rekening te houden met een binnen niveau van 33 dB.

 

3.3 Functionele inpasbaarheid

Het wijzigingsplan heeft betrekking op de realisatie van een een reeds bestaand en juridisch/planologisch toegestane woning.

 

 

3.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past ruimtelijk inpasbaar is.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Inleiding

De toetsingscriteria uit het bestemmingsplan Buitengebied 2013 schrijven voor dat een wijzigingsplan onderbouwd dient te worden ten aanzien van de omgevingsaspecten. Er dient aangetoond te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, bodem, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de milieuaspecten en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de externe veiligheid. Daarnaast is het een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren.

 

 

4.2 Landschap en Cultuurhistorie

Sinds 2012 is het wettelijk verplicht om cultuurhistorische (cultuurlandschappelijke en bouwhistorische) waarden mee te nemen en af te wegen in ruimtelijke plannen (Bro art. 3.1.6). Daarnaast is in de Verordening Romte (art. 2.1.1) de verplichting opgenomen om aan te geven op welke wijze het plan rekening houdt met respectievelijk invulling geeft aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Deze zijn specifiek beschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte, het bestemmingsplan Buitengebied 2013, Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten Grutsk op 'e Romte

In Grutsk op 'e Romte worden twee schaalniveaus gehanteerd:

  1. het provinciale schaalniveau, met structuren die belangrijk zijn voor de provincie als geheel; dit zijn grote, regio overschrijdende eenheden die niet binnen bepaalde regionale en/of gemeentelijke grenzen onder te brengen zijn. De voorgenomen activiteit doet geen afbreuk aan deze gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang.

  2. het deelgebied schaalniveau, met structuren die met name binnen een bepaald deelgebied representatief en van belang zijn; dit zijn structuren op regionale schaal, die gekoppeld zijn aan specifieke deelgebieden binnen de provincie. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied Noordelijke Wouden. Ter plaatse van het plangebied zijn geen provinciale belangen aangeduid.

 

Landschap en ruimtelijke kwaliteit Bestemmingsplan Buitengebied 2013

In het kader van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 is op hoofdlijnen in beeld gebracht welke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn in het buitengebied. Het gaat daarbij vooral om ontginningspatronen, landschapselementen en bebouwingselementen. Voor het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische elementen of patronen aangegeven.

 

De dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap (open landschap) is in het bestemmingsplan Buitengebied 2013gelegd op de relatief open veenweidegebieden en de kleigebieden in het westelijk deel van de gemeente. Verder is deze bestemming gelegd op het merengebied (Burgumermar en aansluitende gebieden), alsmede enkele open ‘enclaves’ in het woudenlandschap. Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van het open karakter van deze gebieden en van de kenmerkende verkavelingstructuur. Die bescherming vindt plaats door middel van een vergunningstelsel voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, zoals het veranderen van de verkavelingstructuur en het aanbrengen van grotere oppervlakten met opgaande beplanting.

 

Gelet op het open landschap is het in dit geval niet nodig om een landschappelijk inpassingsplan met (meer) beplanting voor de betreffende locatie op te stellen. De dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' blijft in dit wijzigingsplan gehandhaafd.

 

4.3 Bodem

Het perceel waar de nieuwe woning is gesitueerd is altijd in gebruik geweest als landbouwgrond/tuin/erf. Met het oog hierop achten wij nader onderzoek niet nodig.

 

 

4.4 Archeologie

Op grond van de Wet op Archeologische Monumentenzorg moet bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Gemeenten hebben sinds de inwerkingtreding van deze wet de verantwoordelijkheid om waardevolle archeologische locaties niet te (laten) verstoren. Belangrijk instrument is het op een juiste wijze opnemen van archeologie in bestemmingsplannen en de vergunningverlening. In de Verordening Romte is de verplichting opgenomen om archeologische waarden af te wegen in ruimtelijke plannen (art. 2.2.1).

 

Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). In verband hiermee is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.  Het plangebied is in verband met het voornemen van de bouw van een melkveestal door middel van bureauonderzoek onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die door de voorgenomen bodemingrepen mogelijk worden bedreigd.

 

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

 

De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.

 

Advies periode steentijd - bronstijd: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven aanwezigheid en diepte van een eventueel aanwezige podzolbodem, waarin zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol, de diepte en het reliëf van de zandlagen in de bodem. Bij aanwezigheid van een podzolbodem, bevelen wij aan het boorgrid te verdichten tot zes boringen per hectare (zie advies ‘karterend onderzoek 2'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

 

IJzertijd - Middeleeuwen: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

 

Conclusie

Het bouwperceel wordt 5000m². Gelet op het voorgaande is nader archeologisch onderzoek dan ook niet nodig.

 

 

4.5 Natuur

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuw Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescherming van waardevolle natuur en in minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

 

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het werk zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooraf niets geregeld te worden.

 

De op het perceel aanwezige bebouwing (woning met bijgebouwen) is inmiddels gesloopt. Het perceel is nu een met gras begroeit stuk grond met enige beplanting. De beplanting wordt op het perceel behouden. Gelet op het voorgaande ishet niet aannemelijk dat door de bouw van een woning op de betreffende locatie schade aan beschermde dieren of planten wordt gedaan, mede omdat er genoeg ruimte in de directe omgeving is voor dieren om te vluchten.

 

De stikstof depositieresultaten voor een nieuw te bouwen vrijstaande woning aan de Slachtedijk 3 te Hudegaryp is berekend met de Aerius calculatie. Hieruit blijkt dat er geen waardes hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rekenresultaten:[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Emissiebron gebruik:[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.6 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en bescherming van de woon- en leefkwaliteit is het van belang om inzicht te krijgen in relevante milieuhinderaspecten. Milieuzonering is hiervoor een geschikt instrument. Het instrument bestaat uit het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende (bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf) en milieugevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen). Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld scholen).

 

Het dichtsbijzinde bedrijfsperceel (Slachtedijk 5) ligt op een afstand van ruim 50 meter. Het betreft hier een zogenaamd categorie 2 bedrijf waarbij een maximale advies afstand van 30 meter dient te worden aangehouden. Verder ligt op een afstand van ruim 100 meter een tuincentrum (Slachtedijk 8). Beide bedrijven liggen op een zodanige afstand dat er geen sprake is van een beperking in de bedrijfsactiviteiten als gevolg van de ontwikkelingen op het perceel Slachtedijk 3, die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.

 

 

4.7 Geluid

De uitbreiding heeft betrekking op een geluidsgevoelige functie. De conclusie van het geluidsrapport is als volgt.

 

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de in het kader van vervangende nieuwbouw te realiseren woning op het perceel Slachtedijk 3 te Hurdegaryp.

De nieuwe woning komt meer westelijk op het perceel, deels buiten het bestaande bouwvlak, te liggen. De woning is geprojecteerd binnen de geluidzone van de provinciale N355, de Slachtedijk (incl. parallelweg) en de Ottemaweg.

Uit de resultaten volgt dat de geluidbelasting van de verschillende wegen voldoet aan de in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Nader onderzoek naar de cumulatieve geluidbijdrage en/of een hogere waardeprocedure is niet nodig.

Ten opzichte van de bestaande situatie komt de nieuw te realiseren woning op grotere afstand van de omliggende wegen te liggen. Dit is in akoestische zin gunstig voor het woon- en leefklimaat. Met name voor de Slachtedijk (incl. parallelweg) geldt dat ten opzichte van de bestaande woning, de geluidbijdrage op de gevels significant lager wordt als gevolg van de grotere afstandreductie. De afname bedraagt circa 4 tot 7 dB.

 

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.

 

Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De bouw van een nieuwe woning vormt geen NSL-project, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beginsel vereist is.

 

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:

 

 

Het betreft in deze gevallen projecten die geen deel uitmaken van het Nationaal Samenwerkingsprogramma ter bevordering van de luchtkwaliteit in Nederland. Aangetoond zal moeten worden dat de oprichting van de derde stal geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit in en rondom het projectgebied en of als gevolg daarvan een overschrijding van de in de wet opgenomen grenswaarden plaatsvindt. Gezien de actuele situatie in Nederland, is met name de beoordeling van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van belang. De overige in de wet genoemde stoffen zijn in verband met aard van de activiteiten niet relevant.

 

Het betreft hier de herbouw van een woning. De verkeersbewegingen die deze woning met zich meebrengt zijn zodanig beperkt dat deze de luchtkwaliteit ter plaatse nagenoeg niet beïnvloeden. Bovendien is de achtergrondsituatie van de luchtkwaliteit in Hurdegaryp en omgeving dusdanig dat deze ver beneden de wettelijke grenswaarden blijft.

 

 

4.9 Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen), transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (thans de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en binnenkort het Besluit externe veiligheid trans-portroutes met bijbehorend Basisnet) en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen). De belangrijkste risicomaten zijn het plaatsgebonden risico (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (oriëntatiewaarde, waar aan moet worden getoetst bij ontwikkelingen in het invloedsgebied).

 

Er zijn in de directe omgeving geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen aanwezig of transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Externe veiligheid speelt daarmee, voor het onderhavige plan, geen rol.

 

 

4.10 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

De watertoets resulteert in een waterparagraaf waarin is aangegeven met welke randvoorwaarden en uitgangspunten ten aanzien van water rekening dient te worden gehouden bij de verdere uitwerking van het plan. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de afwegingen ten aanzien van water transparant.

Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

 

Voor het plan Slachtedijk 3 is een watertoets aangevraagd op www.dewatertoets.nl. De uitkomst is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan Slachtedijk 3 heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets.

 

Leidraad watertoets

Als richtlijn bij het beoordelen van ruimtelijke plannen werkt Wetterskip Fryslân met de Leidraad Watertoets te raadplegen via de link:

www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. In Leidraad Watertoets, hoofdstuk 4. De wateraspecten, staan de aandachtspunten voor alle wateraspecten omschreven waarmee rekening gehouden moet worden. Uit de waterparagraaf of ruimtelijke onderbouwing moet duidelijk ijken wat voor wateraspecten van toepassing zijn en hoe hier in het plan rekening mee wordt gehouden.

 

Waterwet

Voor bepaalde werkzaamheden is een watervergunning nodig. Bijvoorbeeld als er een sloot wordt gedempt, afvalwater wordt geloosd op oppervlaktewater of grondwater wordt onttrokken. Soms is het doen van een melding voldoende. Een watervergunning aanvragen is dan niet nodig. Op de website www.wetterskipfryslan.nl staat meer informatie over de Waterwet en daar staan onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning downloaden. Via Omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl) kan vooraf nagegaan worden of een watervergunning nodig is of dat een melding moet worden gedaan (vergunningcheck). Hier kan ook meteen de

vergunning worden aangevraagd of de melding worden gedaan.

 

Afronding watertoetsprocedure

In de besluitvormingsfase, ten tijde van het toesturen van het voorontwerp bestemmingsplan of ontwerp omgevingsvergunning, controleert Wetterskip Fryslân of de waterbelangen voldoende zijn meegenomen en geborgd in het ruimtelijke plan of besluit.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

 

 

6.1 Algemeen

Op de locatie waar het nieuwe bouwvlak wordt gesitueerd is het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel van kracht (vastgesteld 27 juni 2013). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen:

De dubbelbestemming Waarde - Landschap (Open landschap) blijft gehandhaafd in dit wijzigingsplan. Het voorliggende wijzigingsplan maakt na het onherroepelijk worden deel uit van het moederplan.

 

 

6.2 Verbeelding

Dit wijzigingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Deze verbeelding vervangt de in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2013 opgenomen verbeelding. Op de verbeelding is het nieuwe bouwperceel aangegeven.

Voor de ondergrond van de plankaart is gebruik gemaakt van de meest actuele Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN), waar nodig aangevuld met de kadastrale kaart. Na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

6.3 Regels

Op het wijzigingsplan zijn de regels van het moederplan van toepassing. De bestemmingen die op dit wijzigingsplan van toepassing zijn, zijn in de regels opgenomen. Deze bevatten dezelfde bepalingen als de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

 

 

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

7.1 Economisch

 

De benodigde grond is in eigendom van de aanvrager. Tussen de aanvrager en gemeente zal, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst worden gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

 

 

7.2 Maatschappelijk

 

Het wijzigingsplan wordt, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er is geen zienswijze ingediend.