direct naar inhoud van Regels

Polderdijk 8, Sumar (wijziging ligging bouwvlak)

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0737.00BPVIWP24-vg01
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan Buitengebied 2013, Polderdyk 8, Sumar (wijziging ligging bouwvlak)

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

 

1.1 Aanleiding

 

Er is medewerking gevraagd aan het verplaatsen van het bouwvlak op het perceel Polderdyk 8 te Sumar. Medewerking kan worden verleend via een wijziging ex. artikel 3.6 W.R.O. van het bestemmingsplan.

 

In hoofdstuk 2 wordt het planologische beleidskader geschetst op gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 3 vindt de beoordeling van het verzoek plaats. Hoofdstuk 4 behandelt de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 en 6 komen achtereenvolgens de juridische planopzet en de uitvoerbaarheid aan de orde.

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Beleidskader

 

 

2.1 Gemeentelijk beleid

 

Aan het betreffende perceel is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' de bestemmingen 'Wonen - A1 (vrijstaande woningen' toegekend. Verder rust er een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro op deze bestemming. Door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste 150 m²;

2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Beoordeling

 

3.1 Bouwplan

Het verzoek is gericht op de nieuwbouw van een woning op een locatie van 2 meter ten noorden van de huidige woning (zie onderstaande tekening).

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2 Ruimtelijke inpasbaarheid

Uit het akoestisch onderzoek wegverkeer van het bestemmingsplan 2013 (zie fragment hieronder) blijkt dat het perceel Polderdijk 8 te Sumar buiten de 48 dB lijn is gesitueerd en de geluidsbelasting op de betreffende woning daardoor niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wij kunnen, gelet op het voorgaande, constateren dat het wijzigingsplan voldoet aan de in de wijzigingsbevoegdheid gestelde criteria.

 

 

3.3 Functionele inpasbaarheid

Het perceel ligt in een gebied met her en der verspreid woningen en (agrarische) bedrijven. Omdat op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan al een woning is toegestaan kan worden gesteld dat de functie op de betreffende locatie inpasbaar is. De realisatie van een nieuwe woning brengt daar geen verandering in.

 

 

3.4 Conclusie

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat het verzoek past binnen het gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In deze wet zijn de voormalige Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet opgenomen. De Wet Natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvoudige regels ter bescherming van waardevolle ntuur en in minder administratieve lasten.

 

Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevinsgwet.

 

Het verzoek heeft betrekking op herbouw van een woning op een locatie, twee meter ten noorden van de huidige woning.

 

Het plangebied betreft een overwegend bebouwd en bestraat perceel met weinig groenvoorzieningen. Daarnaast is op het perceel (menselijke) verstoring aanwezig in de vorm van gebruik van het perceel als woonbestemming. Onder dergelijke omstandigheden zijn er weinig mogelijkheden voor natuurwaarden aanwezig. Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat beschermde dier- en plantsoorten voorkomen en/of worden beïnvloed door de beoogde ingreep. Redenen hiervoor zijn ook dat in het plangebied geen geschikt biotoop voor deze soorten aanwezig is en de uitstralende effecten van de ingreep beperkt zijn. Wel dient in het kader van de sloopvergunning/omgevingsvergunning van de huidige woning een quickscan te worden gedaan naar de aanwezige soorten en zo nodig ontheffing te worden gevraagd bij de provincie.

 

 

4.2 Archeologie

Een van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening. Op grond van de Monumentenwet 1988 dient de gemeente bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen rekening te houden met archeologische waarden en verwachtingen.

 

Het wijzigingsplan heeft geen betrekking op een uitbreiding van de bouwmogelijkheden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Voor de volledigheid hebben wij de FAMKE kaart geraadpleegd.

 

De FAMKE kaart geeft de volgende adviezen. Voor de periode IJzertijd - Middeleeuwen is het advies geen onderzoek noodzakelijk. Voor de periode Steentijd - Bronstijd is nader onderzoek nodig bij grote ingrepen.

 

De wijziging van de oppervlakte aanduiding heeft betrekking op 2500m². Gelet op de FAMKE kaart kan nader archeologisch onderzoek achterwege blijven.

 

 

4.3 Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.

 

Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

 

Wetterskip Fryslân is geïnformeerd over het voorliggende plan via de Digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. De uitgangsnotitie geeft handvatten om de uitkomsten en aandachtspunten van de watertoetsaanvraag mee te nemen in het opstellen van het ruimtelijke plan of besluit. (zie bijlage 1).

 

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van

alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.

 

Tabel compensatie toename verhard oppervlak

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er vindt geen toename van het verhard oppervlak plaats. Gelet op het voorgaande en de ligging in het landelijk gebied is compensatie van het verhard oppervlak niet aan de orde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zoals uit het fragment hieronder blijkt raakt het perceel Polderdyk 8 te Sumar het beperkingsgebied hoofdwateren. De nieuw te realiseren woning is gepland buiten de hoofdwatergang. Dit levert dan ook geen belemmering op.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.4 Geluid

Zoals bij de ruimtelijke inpasbaarheid al is aangegeven wodt voldaan aan de voorschriften uit de Wet Geluidhinder.

 

 

4.5 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Nieuw aan het veiligheidsbeleid is dat

de afwegingen ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

 

De provincie Fryslân heeft hiertoe een risicokaart vervaardigd, waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. De op de risicokaart getoonde kwetsbare objecten zijn woningen, gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).

Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Daarnaast bestaat er een potentieel risico bij brand of instorting.

 

Vanuit het aspect externe veiligheid verwachten wij geen belemmeringen. In het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Ook valt het gebied niet onder een invloedsgebied van een risicobron. De risicokaart van de provincie Fryslân hebben wij ter onderbouwing van dit standpunt geraadpleegd.

 

 

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

 

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

(NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor Luchtkwaliteit. Het NSL is in werking getreden op 1 augustus 2009. Voor Fryslân is geen regionaal samenwerkingsprogramma afgesproken. Grote projecten moeten dus wel getoetst worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

 

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de Regeling NIBM.

 

De regeling houdt in dat als er een verslechtering van de luchtkwaliteit van ten hoogste 3% of minder van de grenswaarde optreedt, het project niet in betekenende mate (nibm) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor de komende jaren wordt door Milieu en Natuur Planbureau een daling van de relevante achtergrondconcentraties van zowel PM10 als NO2 met circa 0,4 - 0,6 µg/m³ per jaar verwacht als gevolg van (internationaal) bronbeleid.

 

Indien de toename van het verkeer op de weg groter zou zijn dan ongeveer 700 mvt/etmaal kan de grens van 3% (een toename van 1,2 μg/m3 NO2 of PM10) worden overschreden. Met het voorliggende plan is geen sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen. Daarmee wordt dus aan de 3%-norm voldaan. Het plan kan dan ook worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan, gelet op het voorgaande, achterwege blijven.

 

 

4.7 Conclusie

De diverse omgevingsaspecten staan de gewenste ontwikkeling niet in de weg.

 

 

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

 

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

 

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen, zoals die in dit wijzigingsplan van toepassing zijn. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de planregels en op een digitale en analoge verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen één geheel en zijn niet afzonderlijk leesbaar.

 

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving.

Per bestemming wordt uitgewerkt voor welke doelen of functies de gronden mogen worden benut. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouw- en gebruiksregels en regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, situering, aantal bouwlagen enzovoorts van gebouwen en bouwwerken.

De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels). Tenslotte bevatten de meeste bestemmingen regels om het bestemmingsplan te wijzigen. Die wijzigingen kunnen betrekking hebben op een functiewijziging en/of op het veranderen van bouw- en/of gebruiksregels.

 

Bij de bestemmingen W – A1 tot en met W – A5 gaat het om vrijstaande woningen, waarbij

het onderscheid wordt gemaakt in de afmetingen van de woningtypen.

 

De verbeelding vermeldt bouwvlakken, primair afgestemd op de aanwezige situatie,

maar met enige ontwikkelingsmogelijkheden binnen daarvoor aangegeven ruimte.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- en bedrijfsactiviteit

aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden

uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten.

 

De oppervlakte van de beroeps- of bedrijfsruimte mag 30 % van de totale gezamenlijke

begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel bedragen, met

een maximum van 50 m².

Binnen de bestemmingen is een bepaalde mate van flexibiliteit mogelijk. Door middel van

een wijzigingsbevoegdheid kan het bevoegd gezag besluiten de bestemming te wijzigingen

in een andere woonbestemming. Tevens kunnen onder bepaalde voorwaarden wijzigingen

worden uitgevoerd die betrekking hebben op de ligging van een bouwvlak.

De maximale oppervlakte aan bebouwing per woning in het buitengebied is door de Provinsje in de Verordening Romte vastgesteld op 300 m². Bestaande bebouwing, die boven dit maximum uitgaat, mag worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven. De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

 

 

6.1 Economisch

De wijziging wordt op verzoek van een private partij doorgevoerd. Realisatie vindt plaats binnen de randvoorwaarden die de gemeente onder meer met dit wijzigingsplan aangeeft.

Tussen de aanvrager en gemeente is, met inachtneming van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening, een overeenkomst gesloten met betrekking tot verhaal van eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en hoeft geen exploitatieplan, als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vastgesteld.

Hierbij merken wij nog op dat de kosten voor het voeren van een wijzigingsplanpocedure worden gedekt door de leges die door een wijzigingsplanprocedure door de initiatiefnemer moet worden betaald.

 

 

6.2 Maatschappelijk

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is Afdeling 3.4 Awb van toepassing. Het wijzigingsplan wordt, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.