Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Voorbancken 1a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.PB028voorbancken1-va01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een voormalig bedrijfspand aan de Voorbancken 1a te Vinkeveen dient verbouwd te worden naar een bedrijfsgebouw met inpandig een bedrijfswoning. Met deze verbouwing kunnen de bedrijfsactiviteiten bestaande uit opslag, registratie van goederen, voorraadbeheer en het verzendklaar maken van goederen t.b.v. ondersteuning van winkels, zowel fysieke winkels als voor internet winkels. De huidig geplande bedrijfsruimte is niet meer toereikend voor de doelstelling. Daarnaast kan met de toevoeging van de bedrijfswoning een meer efficiente bedrijfsvoering plaatsvinden.
 
In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om binnen een periode van twee jaar na vaststelling van het plan een bedrijfswoning te realiseren met gebruikmaking van deze bevoegdheid. Door initiatiefnemer is binnen deze periode van 2 jaar een aanvraag bouwvergunning ingediend,fase 1. Deze fase 1 vergunning is afgegeven. De fase 2 vergunning is nimmer afgegeven vanwege een misverstand omtrent de gefaseerde vergunningen bij de initiatiefnemer.
 
Inmiddels is de twee jaar termijn verstreken en kan geen gebruik meer gemaakt worden van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Recentelijk heeft de gemeente De Ronde Venen aangeven te willen afwijken van het onlangs vastgestelde regime ten einde het voornemen, waarop in het verleden is ingestemd, alsnog te kunnen realiseren. Hiertoe dient een omgevingsvergunning afgegeven te worden met uitgebreide procedure. Voor het doorlopen van deze procedure is een ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk.
  
1.2 Ligging plangebied
De planlocatie ligt aan de Voorbancken 1a te Vinkeveen. Hiervoor geldt het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Mijdrecht en Vinkeveen. Een bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan indien aangeduid of indien binnen twee jaar naar vaststelling hiertoe met omgevingsvergunning is afgeweken.
         
Ligging plangebied
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een beschrijving van het ingediende initiatief. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, en de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 6 belicht.
2 Initiatief
Een voormalig bedrijfspand aan de Voorbancken 1a te Vinkeveen dient verbouwd te worden naar een bedrijfsgebouw met inpandig een bedrijfswoning.
In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om binnen een periode van twee jaar na vaststelling van het plan een bedrijfswoning te realiseren met gebruikmaking van deze bevoegdheid. Door initiatiefnemer is binnen deze periode van 2 jaar een aanvraag bouwvergunning ingediend,fase 1. Deze fase 1 vergunning is afgegeven. De fase 2 vergunning is nimmer afgegeven.
Inmiddels is de twee jaar termijn verstreken en kan geen gebruik meer gemaakt worden van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Recentelijk heeft de gemeente De Ronde Venen aangeven te willen afwijken van het onlangs vastgestelde regime ten einde het voornemen, waarop in het verleden is ingestemd, alsnog te kunnen realiseren. Hiertoe dient een omgevingsvergunning afgegeven te worden met uitgebreide procedure. Voor het doorlopen van deze procedure is een ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Om dit te bereiken formuleert het Rijk drie hoofddoelen:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief is dermate kleinschalig dat het raakvlak met het Rijksbeleid zeer beperkt is. Daarnaast komt van vraag naar de ontwikkeling vanuit de initiatiefnemer. Er is dan ook geen sprake van strijdigheid met de SVIR.
 
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro worden, na de aanvulling van 1 oktober 2012, vijftien onderwerpen beschreven: mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte), veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
 
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
 
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Zoals beschreven staat in Bro artikel 3.6.1 lid 2 moet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Planspecifiek
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Het plangebied is dan ook aan te merken als bestaand stedelijk gebied, gelezen de bovenstaande definitie.
 
Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt, is in art. 1.1.1 Bro bepaald: ‘De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.’ Omdat het betreft een functiewijziging van een bestaand gebouw en slechts de toevoeging van één woning kan gezien de uitspraak van de Raad van State (AbRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4) kan gemotiveerd worden dat het onderhavige plan niet ziet op een stedelijke ontwikkeling. Daarmee kan een toets aan de ladder van duurzame ontwikkeling achterwege gelaten worden.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
      
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
 
Duurzame leefomgeving
  • Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
  • Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
  • Ruimte voor duurzame energiebronnen.
  • Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
  • Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
  • Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Vitale dorpen en steden
  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer  
Bedrijventerreinen
  • het versterken van die bedrijfssectoren die veel gebruikmaken van kennis en creativiteit (life sciences, creatieve industrie en duurzaamheidseconomie);
  • het zoveel als mogelijk accommoderen van de dynamiek van de al in onze provincie gevestigde bedrijven.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op een bedrijventerrein. Op bedrijventerreinen heeft de provincie Utrecht de nadruk gelegd op herstructurering, intensivering en transformatie van bestaand bedrijventerrein.
 
Om de huidige landschapskwaliteit vast te leggen en aan te geven hoe deze de ruimtelijke ontwikkelingen kan sturen en welke kwalitatieve randvoorwaarden het landschap aan deze ontwikkelingen meegeeft, is de kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen opgesteld. In de kwaliteitsgids zijn de kwaliteiten van verschillende Utrechtse landschappen vastgelegd in afzonderlijke katernen. Voor het plangebied is het katern Groene Hart relevant. In dit gebied wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.
Het plan voor de herbestemming van het bedrijfspand doet gezien de kleine schaal en de aard van de ontwikkeling, geen afbreuk aan de hiervoor genoemde kernkwaliteiten. De functionele verandering van bedrijfsbestemming naar woonbestemming heeft geen directe invloed op de openheid, karakter of diversiteit van het gebied. Het plan is derhalve niet in strijd met de PRS.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt op het bedrijventerrein Mijdrecht Vinkenveen. Met betrekking tot bedrijventerreinen in stedelijk gebied stelt artikel 3.3 van de PRV dat verstedelijking mogelijk is mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
Een ruimtelijk plan bevat planregels voor nieuwvestiging van bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen zoals genoemd in de bijlage Bedrijventerreinen, onder het kopje inbreiding, waarin de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat nieuwvestiging of uitbreiding plaats kan vinden, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is verzekerd door middel van een herstructureringsplan;
  2. de nieuwvestiging of uitbreiding wordt in samenhang ontwikkeld met de herstructurering van een bestaand bedrijventerrein waarbij de hoeveelheid nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein in redelijke verhouding staat tot de omvang van de herstructurering van één of meerdere bestaande bedrijventerreinen;
  3. de tijdige realisering van de herstructurering is verzekerd.
Het plan voor de verbouwing van het bedrijfspand zorgt niet voor een verdere verstedelijking. De schaal en omvang van de aanwezige bebouwing blijft ongewijzigd. Gesteld kan worden dat het plan voldoet aan de gestelde voorwaarden. Het PRV kent inhoudelijk geen bepalingen omtrent het toevoegen van bedrijfswoningen op bedrijventerreinen. Omringende functies zullen door de verbouwing niet onevenredig aangetast worden (zie ook hoofdstuk 4). Daarnaast zal het plan geen afbreuk doen aan de bestaande ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Het plan is derhalve in overeenstemming met de PRV. Opgemerkt moet worden dat voor het plangebied geen formeel herstructureringsplan van toepassing.
3.3 Gemeentelijk beleid
   
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
In de structuurvisie is een hoofdstuk opgenomen wat betreft de economische ontwikkelingen in de Ronde Venen. Op het gebied van bedrijventerreinen zijn de volgende punten opgenomen:
  • Om een optimale ruimtelijk economische ontwikkeling van de gemeente te bevorderen, is het bedrijventerreinenbeleid gericht op het aanbieden van voldoende, goed gesegmenteerde bedrijventerreinen en het verbeteren van de kwaliteit van bedrijventerreinen, primair door herstructurering, ofwel herontwikkeling van bestaande bebouwde ruimte.
  • Het creëren van flexibiliteit, waardoor bestaande ondernemingen voldoende doorgroeimogelijkheden krijgen op bestaande bedrijventerreinen.
  • Wanneer de ruimtebehoefte op de bedrijventerreinen terugloopt, worden de randen getransformeerd naar woon-werkmilieus, waar een menging van functies mogelijk wordt gemaakt. Bij (functie)verandering aan de randen van bedrijventerreinen geldt als voorwaarde dat deze ontwikkelingen mede moeten bijdragen aan kwalitatieve verbindingen tussen deze bedrijventerreinen, de kernen en het landschap.
Planspecifiek
De planlocatie valt onder het bedrijventerrein Mijdrecht Vinkeveen. De locatie ligt los van het bedrijventerrein Mijdrecht en ligt in een groene zone. Het bedrijventerrein zit in een herstructureringsproces waar flexibiliteit en transformatie van belang zijn voor het bedrijventerrein. Door de ligging van de locatie aan de rand van het gebied en de herstructureringsmogelijkheden die het beleid schetst sluit de ontwikkeling aan bij de punten uit de structuurvisie en kan het gezien worden als een voorbeeldproject van de in gang gezette revitalisering.
 
3.3.2 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Bedrijventerreinen Mijdrecht en Vinkeveen vastgesteld op 20-04-2010 en heeft hierin de bestemming Bedrijf -1 . De gronden bestemd voor Bedrijf -1 zijn bestemd voor bedrijven in de daartoe aangewezen bedrijfscategorieën en bestaande bedrijfswoningen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om voor bedrijventerrein Voorbancken per bedrijf ontheffing te verlenen voor de realisatie van ten hoogste één bedrijfswoning, waarvan de inhoud niet meer dan 500 m³ mag bedragen; de bedrijfswoning moet met de voorgevel ten minste 5 m uit de voorste perceelsgrens gebouwd worden. Deze ontheffingsbevoegdheid kan worden toegepast binnen twee jaar na vaststelling van het plan.
 
Planspecifiek
Het ontwerp van de bedrijfswoning voldoet aan de eisen conform het bestemmingsplan en aan de eisen van de opgenomen ontheffingsmogelijkheid (maximale inhoud van 500 m3 en minimaal 5 meter uit de voorste perceelsgrens). De woning krijgt een inhoud van 420 m3 en is op meer dan 5 meter van de voorste perceelsgrens gesitueerd. Inmiddels is de twee jaar termijn verstreken en kan geen gebruik meer gemaakt worden van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Het verlopen van de twee jaren termijn staat in de weg aan het gebruik van de afwijkingsmogelijkheid.  Recentelijk heeft de gemeente De Ronde Venen aangeven te willen afwijken van het onlangs vastgestelde regime ten einde het voornemen, waarop in het verleden is ingestemd, alsnog te kunnen realiseren.
 
 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
3.3.3 Beleidsagenda 2015 Samen aan de slag
Het college heeft bij de start van haar collegeperiode een beleidsagenda opgesteld. Samenwerken staat centraal bij dit college programma. De beleidsagenda van het college geeft met concrete activiteiten en beleidsdoelen nadere invulling aan de hoofdlijnen van het gesloten akkoord.
 
Op het gebied van ruimtelijke ordening bevat de agenda twee hoofddoelstellingen te weten:
  1. De Ronde Venen een aantrekkelijke woongemeente laten zijn met een gedifferentieerde woonomgeving met bereikbare woon en werkvoorzieningen;
  2. Meer ruimte bieden aan particuliere initiatieven die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit van de acht kernen en het buitengebied;
Planspecifiek
Met de beoogde verbouw wordt, op kleinschalige wijze, een nieuwe woon en werkvoorziening gerealiseerd welke voorziet in een concrete behoefte. De realisatie is een particulier initiatief waaraan het college meer ruimte wenst te bieden. Daarnaast wordt met de verbouw een ruimtelijke kwaliteit bewerktstelligd op het bedrijventerrein.
 
4 Uitvoerbaarheid
 
4.1 Milieu
4.1.1 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen op een bedrijventerrein. Door de organische groei van het terrein is er een gemengd gebied ontstaan met diverse bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen. De bedrijfswoningen welke geen onderdeel uitmaken van de betreffende inrichting zijn maatgevend voor de milieuvergunning van de betreffende inrichtingen. De onderstaande afbeelding geeft de bedrijfswoningen weer in relatie tot de bestaande bedrijvigheid. Uit deze afbeelding is te herleiden dat de nieuw toe te voegen woning voor geen van de aanwezige bedrijven aan te merken is als de maatgevende woning. Daarmee leidt deze nieuwe woning dan ook niet tot een verdere belemmering van de aanwezige bedrijfsvoeringen. Wel kan de situatie ontstaan dat bij een eventuele verkoop van de nieuw te realiseren woning deze woning maatgevend wordt voor de voorgelegen bedrijfsvoering.
 
Conform het vigerend bestemmingsplan is er bij de volgende woningen geen sprake van geconstateerde hinder door bedrijven, of beperkingen voor bedrijven. Deze woningen bevinden zich op een vergelijkbare afstand, of dichter tot een bron als het de projectlocatie :
  • Voorbancken 11
  • Voorbancken 12 a
  • Voorbancken 12 b
  • Voorbancken 18
  • Voorbancken 20
  • Voorbancken 22
 
Bedrijfswoningen rood omlijnd, projectlocatie blauw aangeduid
 
In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om binnen een periode van twee jaar na vaststelling van het plan een bedrijfswoning te realiseren met gebruikmaking van deze bevoegdheid. Door initiatiefnemer is binnen deze periode van 2 jaar een aanvraag bouwvergunning ingediend, fase 1. Deze fase 1 vergunning is afgegeven. De fase 2 vergunning is nimmer afgegeven vanwege een misverstand omtrent de gefaseerde vergunningen bij de initiatiefnemer.
Inmiddels is de twee jaar termijn verstreken en kan geen gebruik meer gemaakt worden van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid. De gemeente De Ronde Venen heeft aangeven te willen afwijken van het onlangs vastgestelde regime ten einde het voornemen, waarop in het verleden is ingestemd, alsnog te kunnen realiseren.
 
locatie specifiek onderzoek
Door de Milieuadviseur is een locatie specifiek onderzoek verricht naar de inpasbaarheid van de beoogde ontwikkeling gezien de omliggende bedrijven. Dit onderzoek is als bijlage aan deze onderbouwing toegevoegd. Hieronder is de conclusie vanuit de rapportage opgenomen. Uit de onderzoek blijkt dat de woning inpasbaar is.
 
De nieuwe woning ligt binnen de richtafstand van 10 meter van het bedrijf Gym Syppan. Hierdoor wordt er niet voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009’. Uit bijlage 4 ‘Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging’ van de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering, editie 2009’ blijkt in een gemengd gebied tussen een sportschool en woningen een bouwkundige scheiding voldoende is voor een acceptabel woon- en leefklimaat in de woning. Tussen de nieuwe woning en de Gym Syppan zit een ruimte van 5 meter hierdoor wordt een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woning gegarandeerd. In de praktijk zal de geluidsuitstraling van Gym Syppan in de richting van de nieuwe woning ook zeer beperkt zijn door het ontbreken van ramen en deuren. In de praktijk zal dan ook sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat heersen ten gevolge van Gym Syppan. De afstand van de nieuwe bedrijfswoning tot de omliggende bedrijven is dusdanig dat wordt voldaan aan de richtwaarden voor een gemengd gebied. Hierdoor wordt bij de nieuwe bedrijfswoning een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
 
Door de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning neemt de afstand van Gym Sypan (Voorbanken 4) en bedrijf Rob van de Velde (Voorbancken 3) neemt de afstand tot de dichtstbijzijnde woning af. Het bedrijf Gym Syppan wordt niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering, aangezien het stemgeluid maatgevend is en deze op grond van het Activiteitenbesluit uitgezonderd is. Ondanks de kleine afstand tussen de nieuwe woning en Gym Syppan wordt het bedrijf niet in zijn huidige bedrijfvoering beperkt. Ook blijft er uitbreidingsruimte over.
 
Bij bedrijf Rob van de Velde (Voorbancken 3) wordt ruim voldaan aan de richtafstand. Bedrijf Rob van de Velde wordt dan ook niet belemmerd in zijn huidige bedrijfsvoering. Ook blijft er voor het bedrijf voldoende milieuruimte over om te kunnen uitbreiden. Daarmee is ook de toekomstige bedrijfsvoering gegarandeerd.
 
Bij de overige omliggende omliggende bedrijven verandert de kortste afstand van het bedrijf tot de woning niet, doordat de nieuwe woning op grotere afstand wordt gebouwd dan één van de reeds aanwezige bedrijfswoningen van derden. Hierdoor wordt de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven niet in de huidige noch in de toekomstige situatie verder beperkt door de realisatie van de nieuwe bedrijfswoning.
 
Uit de beoordeling van het milieuonderzoek Bedrijven en milieuzonering volgt, na beoordeling door de Omgevingsdienst Utrecht (ODRU), dat in het bedrijfsgedeelte van de woning zich alleen bedrijven met milieucategorie 1 en 2 VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', 2009 kunnen vestigen. Dit wordt opgenomen als voorwaarde in de Omgevingsvergunning. Bij de actualisatie van het bestemmingsplan wordt deze maximale milieucategorie opgenomen in de gebruiksregels.  
4.1.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk. Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
  1. landbouw; 
  2. moestuin/volkstuin;
  3. wonen met tuin;       
  4. kinderspeelplaatsen;
  5. natuurgebieden;
  6. groen met natuurwaarden;
  7. industrie en ander groen;
  8. bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:
  • klasse landbouw en natuur (1,  2 en 5);
  • klasse wonen (3, 4 en 6);
  • klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Planspecifiek
Om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit is in mei 2014 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Mateboer Milieutechniek 1. In dit onderzoek concludeert Mateboer dat in de onderzochte bodem licht tot sterk verhoogde gehalten aanwezig zijn. In de bovengrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zink, kwik, lood en PAK aangetoond.  
In de ondergrond zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan barium aangetoond. Verder zijn in de ondergrond maximaal licht verhoogde gehalten aan kobalt, nikkel, koper, zink, molybdeen, kwik, lood, PAK en minerale olie aangetoond. In het grondwater is maximaal een licht verhoogd gehalte aan barium aangetoond.
 
In de ondergrond ter plaatse van boring 2 is een verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Binnen de Wet bodembescherming is voor het component barium geen toetsnorm beschikbaar, de toetsnorm is ingetrokken omdat de verhoogde gehalten aan barium in de grond in de meeste gevallen een natuurlijke oorsprong hebben. In onderhavig geval wordt dit ook verwacht, derhalve worden vervolgmaatregelen naar aanleiding van het vastgestelde gehalte aan barium niet noodzakelijk geacht. De herkomst van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan de diverse zware metalen en PAK in de zandige ondergrond zijn vermoedelijk te relateren aan de bijmenging met puin.
 
De herkomst van het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan PCB (som 7) in de zandige ondergrond is niet exact bekend. Er zijn ter plaatse geen antropogene bijmengingen waargenomen waaraan de verontreiniging gerelateerd kan worden. De herkomst van de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen en PAK in de zandige bovengrond en de aangetoonde licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen in de venige ondergrond zijn niet exact bekend. Er zijn ter plaatse geen antropogene bijmengingen waargenomen waaraan de verontreiniging gerelateerd kan worden. De herkomst van de licht verhoogde gehalten aan barium in het grondwater betreffen eveneens mogelijk van nature verhoogde achtergrondwaarden.
 
De kwaliteit van de bodem is met het uitgevoerde onderzoek voldoende vastgelegd. In de onderzochte bodem is een sterk verhoogd gehalte aan barium aangetoond. Verder zijn maximaal licht verhoogde gehalten gemeten. Bij de gemeten waarden zijn geen milieuhygiënische risico’s aanwezig.
 
Op grond van het onderliggend onderzoek hoeven er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie.
 
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
  1. verzorgingstehuizen;
  2. psychiatrische inrichtingen;
  3. medisch centra;
  4. poliklinieken;
  5. medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Wegverkeerslawaai
Voorbancken 1a ligt aan een 50 km weg. Voor de realisatie van een woning is derhalve akoestisch onderzoek nodig. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Milieuadviseur. uit het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage bij deze onderbouwing.
4.1.4 Geur
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt sinds 1 januari 2007 het nieuwe beoordelingskader bij milieuvergunningen en ruimtelijke plannen. In tegenstelling tot eerdere regelgeving houdt de Wgv, naast de beleving, de omvang van de bron en de ruimtelijke scheiding, ook rekening met de meteorologische omstandigheden. Ook biedt de Wgv de mogelijkheid maatwerk te leveren voor de plaatselijke omstandigheden. Hiervoor moet een gemeente of een regio een gebiedsvisie opstellen. 
 
Planspecifiek
Enige geurhinder zal in dit geval niet van toepassing zijn volgens de Wgv. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf bevindt zich op een afstand van circa 800 meter. Hierbij voldoet het ruim aan de normafstand van 100 meter en zijn er geen belemmeringen.
4.1.5 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat met name over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Ook worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart. 
 
Uitsnede risicokaart externe veiligheid
 
Uit raadpleging van de risicokaart volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast is er ook geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.1.6 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
   
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
In onderhavig geval is er geen sprake van een gevoelige bestemming. De luchtkwaliteit in de directe omgeving van het plangebied laat de ontwikkeling toe. Daarnaast kan het initiatief, gezien de zeer beperkte omvang, aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate bijdragen'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de regeling NIBM niet noodzakelijk. Het initiatief heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Dit samen genomen met het feit dat er op het desbetreffende perceel al een woning aanwezig is maakt het aannemelijk dat er geen belemmeringen wat betreft de woningkwaliteit aangetroffen worden.
4.2 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. 
 
Beleid Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens AGV voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van AGV zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil AGV de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
AGV hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1000 m2 verharding in stedelijk gebied
of meer dan 5000 m2 in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
   
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen. Het betreffende Hoogheemraadschap neemt geen deel aan de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). In het kader van het reguliere vooroverleg zal dit initiatief voorgelegd worden aan het hoogheemraadschap.
 
Planspecifiek
Het initiatief betreft het verbouwen van een bedrijfspand. De verbouwing vindt plaats aan het bestaande pand. Het plan heeft derhalve geen invloed op de waterhuishouding ter plaatse. Daarnaast is het plan niet strijdig met het beleid van de waterbeheerder. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering.
4.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Om na te gaan of op locatie als gevolg van de beoogde ontwikkeling aanwezige flora of fauna wordt verstoort is een quickscan uitgevoerd. De quickscan is uitgevoerd door EcoTierra (rapportage  Q2016.099.1, d.d. 23 september 2016). Uit het onderzoek blijkt dat in ecologisch geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkeling. De rapportage van EcoTierra is als bijlage aan deze onderbouwing toegevoegd.
4.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. 
 
Planspecifiek
Op de archeologische beleidskaart gemeente De Ronde Venen (2011) ligt het te bebouwen gebied binnen een gebied met een relatief lage archeologische verwachting. Op de kaart valt de binnen de typering AWV6. Dit houdt in dat bij het eventueel roeren van de grond dieper dan 30 cm bij een omvang groter dan 1 hectare er een onderzoeksplicht geldt. Aangezien de locatie een veel kleinere omvang betref is archeologisch onderzoek derhalve niet noodzakelijk en is dit bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar. In praktijk wordt het plan op de bestaande fundering gerealiseerd. Uit de uitgevoerd constructieberekeningen blijkt dat deze fundering toereikend is voor de beoogde nieuwbouw.
 
Uitsnede maatregelenkaart archeologiebeleid gemeente De Ronde Venen
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op initiatief van de initiatiefnemers gerealiseerd. De economische uitvoerbaarheid van het initiatief is gewaarborgd door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en initiatiefnemers en de gemeentelijke legesverordening . De bijkomende realisatie- en procedurekosten zullen voor rekening van de initiatiefnemers zijn. De gemeentelijke plankosten zijn voldoende gedekt.
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hier aan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
6.1 Zienswijzenprocedure
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen (artikel 3.12 lid 5 Wabo) op het ontwerpbesluit en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.
  • 1. Verkennend bodemonderzoek, 27 mei 2014