1.1 Aanleiding
Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de Donkervlietse Binnenweg 1 in Baambrugge. Initiatiefnemer is voornemens de bestaande koeienstal uit te breiden, uit een oogpunt van dierenwelzijn. Het aantal dieren neemt hierbij niet toe. De uitbreiding van de stal is alleen mogelijk aan de westzijde. Dit valt echter buiten het agrarisch bouwvlak zoals aangegeven in het geldende bestemmingsplan ‘Abcoude Buitengebied’. Een vormverandering van het agrarisch bouwvlak is mogelijk mits aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, artikel 3.7 onder f, wordt voldaan.
De betreffende gronden zijn in het geldende bestemmingsplan '‘Abcoude Buitengebied’ aangewezen als 'Agrarisch'. Het initiatief is in strijd met artikel 3.2, onder 1 sub a omdat gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid kan de uitbreiding van de stal mogelijk gemaakt worden, met inachtneming van enkele voorwaarden. In het voorliggende wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Baambrugge in de gemeente De Ronde Venen. De planlocatie betreft enkele percelen gelegen ten noorden van de Donkervlietse Binnenweg. Het plangebied is kadastraal bekend onder de gemeente Baambrugge, sectie B, perceelnummers 1054, 2192, 2193 en delen van perceelnummers 1458, 1459, 2011, 2217 en 2218.
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
De gronden van het plangebied liggen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied', vastgesteld op 17 december 2009 door de raad van de toenmalige gemeente Abcoude. Tevens geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld op 28 juni 2018 door de raad van de gemeente De Ronde Venen.
De navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' weer.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Enkelbestemming 'Agrarisch'
Voor de gronden van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Deze gronden zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, waarbij extensief recreatief medegebruik is toegestaan. De gronden zijn voorzien van een bouwvlak, waarbij is aangeduid dat 2 wooneenheden zijn toegestaan. tevens is het bestaande hoofgebouw voorzien van de aanduiding 'karakteristiek'. Voorts is via de figuur 'relatie' een link gelegd met een bijbehorend agrarisch bouwvlak dat zich 300 meter verderop aan de Donkervlietse Binnenweg 6 bevindt.
Het bestemmingsplan biedt in artikel 3, lid 7 onder f de mogelijkheid om het bouwvlak te verschuiven middels een wijzigingsplan. In
toelichting paragraaf 3.3.3 wordt er getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
Het plangebied is voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
Met gebruik van de wijzigingsbevoegdheid, welke is opgenomen in artikel 3.7 onder f, kan de beoogde ontwikkeling mogelijk worden gemaakt. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken is een wijzigingsplan nodig, waarin getoetst wordt aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus en wordt er getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 6 en de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 7 wordt belicht.
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen tussen de plaatsen Baambrugge en Loenersloot aan de rivier de Angstel in de gemeente De Ronde Venen. Het plangebied wordt ontsloten via de Donkervlietse Binnenweg, een doodlopende weg die uitkomt op de Rijksstraatweg. De Rijkstraatweg loopt parallel aan de Angstel, een sterk meanderend riviertje met een lengte van ongeveer 10 km, die van Baambrugge naar Loenersloot stroomt. Het plangebed is omgeven door voornamelijk agrarische gronden, met aan de westzijde de Vinkeveense plassen en aan de oostzijde de Loosdrechtse plassen. Ten zuidwesten van het plangebied, aan de Donkervlietse Binnenweg 6, staat een stal waar initiatiefnemer tevens eigenaar van was, deze is echter verkocht.
Op het oostelijke deel van het voorliggende plangebied bevindt zich een bestaande rioolleiding. Er mag niet gebouwd worden ter plaatse van deze leiding of binnen een afstand van 1 meter tot die leiding.
Het plangebied betreft een boerenerf met meerdere stallen, opstallen en ruimten voor voeropslag. In de grootste stal van het plangebied worden de koeien gestald. Het boerenbedrijf heeft momenteel ca. 100 koeien en 70 stuks jongvee. Op het perceel staan ook twee bedrijfswoningen. Direct ten westen van het plangebied, aan de Donkervlietse Binnenweg 3, staat een woning.
Onderstaande afbeelding toont de stal in de huidige situatie.
Impressie plangebied met de bestaande stal
2.2 Toekomstige situatie
Met de voorgenomen ontwikkeling vindt een uitbreiding van de stal plaats. Met de beoogde staluitbreiding wordt het mogelijk om het dierenwelzijn van het huidige aantal koeien in de stal te verbeteren. De huidige stal voldoet niet meer aan de huidige dierenwelzijnseisen, zoals de afmetingen van de ligboxen en looppaden. Met de uitbreiding kunnen de ligboxen worden vergroot en de looppaden verbreed. De lengte looppaden wordt vergroot van 2,20 m naar 2,50 m. De breedte wordt aangepast van 1,10 m naar 1,15 m. Deze aanpassingen zien er op toe dat de stal kan voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij, waarbij voldaan wordt aan strenge duurzaamheidseisen op de thema’s ammoniakemissie, bedrijf & omgeving, brandveiligheid, diergezondheid, dierenwelzijn, fijnstof en klimaat.
Bij de uitbreiding wordt rekening gehouden met voldoende afstand (50 meter) tot een geurgevoelig object. Dat betreft hier de aangrenzende woning Donkervlietse Binnenweg 3, waarbij de uitbouw maatgevend is. De nieuwe stal wordt met een klein deel binnen die afstandsmaat gerealiseerd. Om aan de genoemde afstandsmaat te voldoen wordt het eerste deel niet voor (permanente) geurbelastende activiteiten gebruikt, zoals voor de berging van strooisel. Dit is juridisch geborgd middels de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – niet geurbelastend’, waarmee de benodigde afstand tot een geurgevoelig object is veiliggesteld.
Bij de nu beoogde uitbreiding is rekening gehouden met de aanwezige rioolleiding: de uitbreiding is op voldoende afstand (minimaal 1 meter) tot die leiding geprojecteerd.
De uitbreiding wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast: zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 5. Er is voorzien in een rij met een twaalftal knotwilgen ten westen van de stal. Deze knotwilgen zijn passend in het gebied en versterken de verkavelingsstructuur. Tevens worden drie notenbomen toegevoegd.
Aanvankelijk was hier ook een doorgetrokken sloot voorgesteld, maar deze is komen te vervallen vanwege het gevaar van verdrinking van kalveren. In overleg met Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is overeengekomen dat water elders wordt gerealiseerd.
Onderstaande afbeelding toont een situatietekening van de beoogde ontwikkeling.
Situatietekening plangebied (bron: Willem S. van Vliet Architect, d.d. 9 september 2022)
Onderstaande afbeelding toont een doorsnede van de toekomstige uitbreiding.
Doorsnede beoogde staluitbreiding (bron: Willem S. van Vliet Architect, d.d. 25 februari 2022)
Deze uitbreiding van de stal valt buiten het bestaande agrarisch bouwvlak. Bouwen buiten de grenzen van het bouwvlak is volgens het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan. Derhalve is een aanpassing van het bouwvlak benodigd. Door een deel van het bestemmingsvlak aan de zuidzijde van het plangebied te verplaatsen naar de locatie van de beoogde uitbreiding, is er geen sprake van een toename van de totale oppervlakte van het bouwvlak. In totaal wordt ca. 810 m² van het bouwvlak verplaatst. Dit is nodig voor de uitbreiding van de veestal en voor het toevoegen van erfverharding.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- duurzaam economisch groeipotentieel;
- sterke en gezonde steden en regio's;
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het plangebied raakt niet aan een van de nationale belangen van het Barro, deze zijn niet specifiek van toepassing.
3.1.3 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB)
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) legt beperkingen op aan bebouwing, activiteiten en functies in de buurt van luchthaven Schiphol. De beperkingen zijn ingesteld om te voorkomen dat objecten of gebruiksfuncties worden ontwikkeld die:
- het vliegverkeer belemmeren en/of in gevaar brengen (vliegveiligheid);
- zelf te veel geluidhinder of risico ondervinden als gevolg van het vliegverkeer (externe veiligheid en geluid).
De beperkingen hebben geen consequenties voor bestaand gebruik of al vóór inwerkingtreding vergunde objecten en gebruiksfuncties, uitgezonderd bestaande woningen binnen de zogenaamde sloopzones LIB 1 en LIB 2.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan de rand van het 'beperkingengebied' van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' (LIB). Het plangebied valt echter buiten het gebied waar een maatgevende toetshoogte geldt. Geconcludeerd kan worden dat het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol' geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling veroorzaakt.
3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een stal op een boerenperceel. Op dit moment staan er op het boerenerf meerdere stallen en opstallen die door het boerenbedrijf worden gebruikt. Met de beoogde ontwikkeling vindt er een verplaatsing van het bouwvlak plaats. In oppervlakte blijft het bouwvlak even groot als in de huidige situatie. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorziet het plan in de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m². Met de beoogde ontwikkeling wordt de stal uitgebreid met 360 m². Daarmee is er geen sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Gezien de kleinschaligheid van de uitbreiding kan de ontwikkeling als een niet stedelijke ontwikkeling worden gezien. Derhalve is het niet noodzakelijk om het plan te toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
- waarin Stad en land gezond zijn;
- die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
- waarin Duurzame energie een plek heeft;
- met Vitale steden en dorpen;
- die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
- met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
- die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
Kaart 5 geeft aan dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Bij overstromingen dienen de gevolgen beperkt te worden. Vooral de gevolgenbeperking bij overstromingen voor de vitale en kwetsbare functies is van belang. Gezien de aard en omvang van onderhavig plan heeft het plan geen invloed op het overstroombaar gebied waar het in ligt.
Het plangebied is gelegen in het 'Landschap Groene Hart'. Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. De Kernkwaliteiten van het Groene Hart zijn de openheid, het veenweidekarakter, de landschappelijke diversiteit en de rust en stilte. De provincie Utrecht heeft de ambitie om de kernkwaliteiten van de landschappen te behouden en te doorontwikkelen. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het karakteristieke profiel. De kernkwaliteiten worden verder niet aangetast. De landschappelijke diversiteit, de verschillende landschappen met zichtbare contracten, wordt met de ontwikkeling niet aangetast. Het Veenweide karakter, de smalle verkaveling met veel sloten wordt versterkt door de aanleg van 12 knotwilgen aan de oostzijde van het plangebied en door het opengraven van de sloot. De uitbreiding van de stal vindt plaats aan de westzijde. De openheid wordt hiermee niet of nauwelijks aangepast en zeker gezien vanaf de Donkervlietse Binnenweg is er geen sprake van een aantasting van de openheid. Vanaf de Donkervlietse Binnenweg wordt in de huidige situatie het zicht belemmerd door voorliggende bebouwing. De ontwikkeling heeft, gelet op de aard en omvang, verder geen invloed op de hiervoor genoemde samenhangende stelsels.
Het plangebied ligt in een 'CHS-Historische buitenplaatszone'. De historische buitenplaatszones staan onder hoge druk, zowel door ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving, als door ontwikkelingen op de buitenplaatsen zelf. In de Omgevingsverordening wordt ruimte geboden voor ontwikkeling, gericht op het creëren van economische dragers voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van buitenplaatsen. Daarbij is behoud van de specifieke kenmerken van de zone waarin de buitenplaats ligt en van de buitenplaats zelf het uitgangspunt. Gezien de beoogde ontwikkeling enkel de uitbreiding van een stal op een boerenerf betreft zullen de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast. Daarbij wordt de stal zorgvuldig landschappelijk ingepast middels notenbomen en een rij knotwilgen die de landschappelijke structuur versterkt.
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling op de planlocatie in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Planspecifiek
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks, waarbij geen kwetsbare of vitale objecten worden gerealiseerd, waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' geeft aan dat het plangebied ligt in 'CHS - historische buitenplaatszone'. In
toelichting paragraaf 4.9 en
toelichting paragraaf 4.10 is ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Momenteel zijn de gronden afgegraven. Uit de archeologische beleidskaart van de gemeente Ronde Venen blijkt dat het plangebied is gelegen in gebied dat is aangegeven als 'categorie 6'. Hiervoor geldt dat alleen bij grondwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 10.000 m² of dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek plaats hoeft te vinden. Op basis van dit beleid is de bescherming van de archeologische waarden voldoende verzekerd. Er kan voor de planlocatie worden afgezien van archeologisch onderzoek. Desalniettemin is er voor de planlocatie archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. De archeologische en cultuurhistorische waarden zullen met de beoogde ontwikkeling niet verloren gaan.
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Groene Hart. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan betreft de uitbreiding van een stal. Hierbij zullen de kernkwaliteiten van het landschap niet verder aangetast worden. Geconcludeerd kan worden dat, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, er geen kernkwaliteiten van het rivierengebied worden aangetast.
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de realisatie van de uitbouw in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat ervan uit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.
De Ronde Venen is en blijft een landelijke gemeente in het Groene Hart. Het open landschap met verspreide dorpen zijn bepalend voor de identiteit van de gemeente. De gemeente ligt aan de noordkant van het Groene Hart, met noordelijke uitlopers tot aan het Amstelpark in Amsterdam, de zogenoemde Amstelscheg van de Metropool. De landschappelijke en cultuurhistorische context speelt een belangrijke rol bij ontwikkelingen in het landschap.
Planspecifiek
De gemeente ziet de landbouw als een van de belangrijkste dragers van het landschap. Het gebruik door boerenbedrijven staat centraal en bepaalt mede het landschap. De landbouwsector krijgt binnen bepaalde grenzen zoveel mogelijk ruimte voor agrarische bedrijfsontwikkeling
In de structuurvisie is het plangebied gelegen in gebied aangegeven als 'Stroomruggen'. Stroomruggen zijn in het landschap zichtbare restanten van riviertakken die beschermd worden om hun cultuurhistorische en landschappelijke belang. Het landschap is te typeren als een combinatie van open- en beslotenheid. Belangrijk is om binnen riviervervlechtingen en meanders openheid te behouden. De gemeente wil daarnaast dat in deze gebieden de Kleinschaligheid wordt nagestreefd, voorkomen dat de bebouwing aan elkaar groeit, beplantingen op particuliere percelen behouden, beschermen en versterken. Ook de openheid en zichtlijnen op de achterliggende polders moet behouden blijven. De bovengenoemde punten van de gemeente worden niet aangetast met de uitbreiding van de stal.
Het plangebied is gelegen in het gebied 'niet uitbreiden agrarische bouwblokken (meer dan 1,5 ha.)'. Met de beoogde ontwikkeling vindt de uitbreiding van de stal plaats met 360 m². Doordat het bouwvlak wordt uitgewisseld is er geen sprake van een grote bouwvlak. Met de beoogde ontwikkeling is dan ook geen sprake van een uitbreiding van het agrarische bouwblok. Er is wel sprake van een indirecte toename van de mogelijkheden.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden de ontwikkeling in lijn is met de structuurvisie De Ronde Venen 2030.
3.3.2 Landschapsnota De Ronde Venen 2030
Op 4 juni 2014 is de 'Landschapsnota De Ronde Venen 2030', met als ondertitel 'sturing op kwaliteit en behoud van waarden', van de gemeente De Ronde Venen vastgesteld. De nota heeft als doel het creëren van een ruimtelijk toetsingskader voor een zorgvuldige afweging van ruimtelijke initiatieven met landschappelijke impact. De landschapstoets biedt initiatiefnemers een stappenplan die doorlopen moet worden.
Het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is rijk aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Deze waarden dragen bij aan de leefbaarheid en de samenhang van- en tussen kernen en het buitengebied. Deze waarden vormen een deel van de identiteit van De Ronde Venen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in deelgebied 1: Veen en Klei: landbouw. Dit deelgebied kenmerkt zich door open ruimten van het weidegebied en de linten op de stroomruggen. De historische rivierlinten begrenzen het veelal lege gebied. Dit landschapstype kenmerkt zich door de openheid en de middeleeuwse verkaveling.
Met de beoogde ontwikkeling wordt de koeienstal uitgebreid. Hiermee zullen de kwaliteiten van het gebied niet worden aangetast. Daarnaast blijft de karakteristieke verkaveling volgens de huidige situatie behouden en versterkt door de aanleg van een rij knotwilgen ten westen van de stal. Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van de Oude Hollandse Waterlinie. Ook zijn er geen (historische) lijnstructuren die van belang zijn binnen het plangebied.
Gesteld kan worden dat het plan is in lijn met de 'Landschapsnota De Ronde Venen 2030'.
3.3.3 Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' is in artikel 3.7 lid f een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het voorgenomen plan mogelijk maakt. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen ten behoeve het wijzigingen van het bouwvlak, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de oppervlakte van het bouwvlak behouden blijft;
- de wijziging om bedrijfseconomische en/of milieutechnische redenen noodzakelijk is.
Planspecifiek
Ad 1)
De totale oppervlakte van het plangebied blijft in de toekomstige situatie gelijk aan de huidige situatie. De toename van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gecompenseerd door een andere deel van het bouwvlak te verkleinen.
Ad 2)
De uitbreiding van de stal heeft deels een bedrijfseconomische reden. In de melkveehouderij is sprake van een toenemende schaalvergroting. De beoogde uitbreiding van de stal is nodig voor een doelmatig agrarische bedrijfsvoering en voor voldoende economisch toekomstperspectief. Daarnaast is de uitbreiding noodzakelijk om de stal te kunnen aanpassen aan de huidige eisen van dierenwelzijn. Deze eisen zijn vastgelegd in de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV). In de huidige situatie voldoen de ligboxen en de roostervloeren niet aan de eisen van dierenwelzijn. Met de verlenging van de bestaande stal kan de beperking (ligboxen en roostervloer langs voergang) in de bestaande stal op basis dierenwelzijn eisen niet worden weggenomen. De roostergang langs de voergang kan in de bestaande stal kan niet aangepast worden. Om aan de MDV te kunnen voldoen moeten de afmetingen van de ligboxen worden aangepast. Om het dierenwelzijn in de stal voor de koeien te kunnen verbeteren is een uitbreiding van het bouwvlak benodigd.
De uitbreiding van de stal kan alleen plaatsvinden bij een vormverandering van het bouwvlak. Het uitbreiden van de stal aan de noord-, oost- of zuidzijde is geen optie. Het oosten en zuiden van de koeienstal is al bebouwd en hier is geen ruimte voor verdere uitbreiding. De stal uitbreiden aan de noordzijde is ook geen optie. In dat geval zouden de voeropslagen verplaatst moeten worden naar het erf langs de Angstel. Dit is kostbaar en niet milieubewust en zal overlast geven aan de woningen gelegen aan de Rijkstraatweg. Derhalve is het alleen mogelijk om de stal aan de westzijde uit te breiden, waarbij voldaan wordt aan de benodigde afstandsnormen.
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Met het voorliggende plan vindt er een uitbreiding van de stal plaats. Dit valt onder D14 (De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren) van de D-lijst van het besluit m.e.r.. Derhalve dient er een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan het plan te worden toegevoegd. De betreffende vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd (versie 9 juni 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 2). Overigens wordt hierin nog uitgegaan van extra koeien, wat thans niet aan de orde is: het aantal dieren wijzigt niet (zoals opgemerkt in de versie van 9 juni 2023). Maar de vormvrije mer laat zien dat er ook in die situatie geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de uitbreiding van de koeienstal juridisch-planologisch mogelijk. Derhalve moet inzichtelijk gemaakt worden of de beoogde ontwikkeling een belemmering vormt voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en of milieubelastende activiteiten in de omgeving als gevolg van het plan. Het plangebied is gelegen aan de Donkervlietse Binnenweg. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' wordt aangetoond of er voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden.
Donkervlietse Binnenweg 3
Ten zuiden van het plangebied, aan de Donkervlietse Binnenweg 3, staat een burgerwoning met bijbehorende schuren. Uitgaande van het gegeven in VNG-publicatie geldt er voor de stal met runderen een milieucategorie van 3.2 met richtafstand van 100 meter (SBI-2008: 0141, 0142).
Het aspect geur is maatgevend voor de richtafstand van 100 meter. In de 'Verordening lokaal geurbeleid veehouderijen voor het grondgebied van de voormalige gemeente De Ronde Venen 2012' wordt een minimale afstand gegeven waar aan moet worden voldaan. Buiten de bebouwde kom dient de afstand tot een geurgevoelig object ten minste 50 meter te bedragen. Dat betreft hier de aangrenzende woning Donkervlietse Binnenweg 3, waarbij de uitbouw van de woning maatgevend is voor het bepalen van de afstand. De nieuwe stal wordt met een klein deel binnen die afstandsmaat gerealiseerd. Om aan de benodigde afstandsmaat van 50 meter voor het aspect geur te voldoen, wordt het eerste deel niet voor (permanente) geurbelastende activiteiten gebruikt, maar voor de berging van strooisel. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsmaat tot het geurgevoelige object Donkervlietse Binnenweg 3. Andere geurgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied staan op dermate grote afstand dat deze eveneens geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Voor de andere aspecten geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van maximaal 30 meter. Op die aspecten wordt eveneens aan de afstandsmaat voldaan.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft geen ontwikkeling van een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar industrielawaai, wegverkeerlawaai of spoorweglawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM 2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling neemt het aantal dieren binnen het plangebied toe. Om die reden is een fijnstofberekening uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 3). Hierbij zijn de effecten op de omliggende gevoelige functies berekend. Uit de berekeningen blijkt dat sprake is van een waarde van circa 17 µg/m³, waarbij sprake is van 6 dagen overschrijding. Hiermee wordt voldaan aan de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³, waarbij bepaald is dat die waarde maximaal 35 maal per jaar mag worden overschreden.
Daarnaast is in het kader van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de bestaande luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarden voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2019 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 17 μg/m³ PM10, 10 μg/m³ PM2,5 en 18 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
Er wordt echter niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.5 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt geen bestemmingswijziging naar strenger gebruik plaats. Bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Het aspect bodem levert derhalve geen belemmering voor het voorgenomen plan.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van de A2 en de spoorroute 30 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald welke objecten kwetsbaar zijn. Met de beoogde bedrijfsontwikkeling worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt waarbij de invloed van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen van belang is.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Amstel, Gooi en Vecht
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de keur horen keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 5.000 m² verharding in landelijk gebied 10% daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Volgens het beleid van Waterschap AVG moet in landelijk gebied bij een toename van de verharding met een oppervlakte van 5.000 m² of meer gecompenseerd worden met 10% van deze toename aan oppervlakte water. Met de uitbreiding van de stal wordt verharding toegevoegd, maar dit is niet meer dan 5.000 m². Watercompensatie is niet benodigd.
Oppervlakte- en grondwater
Ter plaatse van de beoogde uitbreiding liep in het verleden een sloot. Deze sloot is echter in het verleden gedempt en deels verdwenen. In overleg met Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is overeengekomen dat de sloot ten zuidwesten van het plangebied wordt verbreed.
Waterkeringen
Uit het raadplegen van de legger van Waterschap AVG blijkt dat er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen primaire en/of regionale waterkeringen aanwezig zijn.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt de uitbreiding van de stal plaats. De locatie waar de uitbreiding van de stal dient plaats te nemen bestaat nu uit grasland. Daarnaast loopt van noord naar zuid een betonpad die wordt gebruikt door tractoren.
Soortenbescherming
De uitbreiding van de stal dient plaats te vinden op gronden waar nu nog geen bebouwing staat. Daarnaast loopt door een dit gebied nu een betonpad welke wordt gebruikt door tractoren van het boerenbedrijf om het achterliggende terrein te kunnen bereiken. Het is gebruikelijk om voor dergelijke ontwikkelingen een quickscan flora en fauna uit te laten voeren. Echter is dit voor onderhavige ontwikkeling niet het geval. Er zijn verder geen andere beplanting of bomen in dit deel van het plangebied aanwezig. Jaarrond beschermde vogelnesten of verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet te verwachten in de oorspronkelijke situatie, en gezien de inrichting (pad en nabijheid bedrijvigheid) en kleine schaal van het perceel worden ook geen broedende (weide)vogels ter plekke verwacht. Gezien het bovenstaande kan aangenomen worden dat er op deze gronden geen beschermde soorten aanwezig zijn. Onderzoek en/of het aanvragen van ontheffing is niet noodzakelijk voor beschermde soorten flora en fauna.
Onderstaande afbeelding toont de zijkant van de schuur.
Zijkant schuur gezien vanaf het westen van het plangebied
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van iets meer dan 3 km ligt het Natura 2000-gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. De planlocatie ligt op een afstand van ca. 20 m van het Natuurnetwerk Nederland. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig.
Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt, met uitzondering van stikstofdepositie, dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
Stikstofdepositie
Het plangebied is gelegen op een afstand van 3.1 km op het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura-2000 gebied 'Oostelijke Vechtplassen'. Met de beoogde ontwikkeling zal het aantal dieren niet toenemen. Het betreft enkel een uitbreiding van de stal ten behoeve van het dierenwelzijn. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de stikstofuitstoot in de gebruiksfase van de stal op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet zal toenemen en er dus geen natuurvergunning aangevraagd hoeft te worden.
Met de uitspraak van 2 november 2022 is de bouwvrijstelling komen te vervallen. Om die reden is voor de bouwfase een AERIUS-berekening uitgevoerd, op basis van gegevens over de in te zetten machines van de initiatiefnemer en het aantal voertuigbewegingen (Buro SRO, d.d. 12 juni 2023, zie
bijlagen bij toelichting, bijlage 4). Bij de uitbreiding van de stal worden verschillende mobiele werktuigen ingezet. De navolgende tabel toont onder andere de te gebruiken mobiele werktuigen, het aantal draaiuren en het aantal voertuigbewegingen. Voor Stage IV en V werktuigen, waarmee gerekend is, kan uit worden gegaan van het normale AdBlue-verbruik dat door TNO is gegeven. Dit is 6% van het brandstofverbruik (Ligterink et al 2021). Omdat de planlocatie op een afstand groter dan 3 km ligt (3,1 km) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gebouwinvloed niet aan de orde.
Werktuig | STAGE-klasse | Bouwjaar | Vermogen (KW) | Brandstofverbruik totaal | Draaiuren/j | AdBlue verbruik (l/j) |
Rupskraan 25 ton | Stage-V | 2019 | 151 | 1400 | 56 | 84 |
Betonpomp | Stage-V | 2020 | 150 | 40 | 10 | 2 |
Betonmixer | Stage-V | 2019 | 63 | 60 | 20 | 4 |
Vorkfheftruck | Stage-IV | 2017 | 75 | 240 | 80 | 14 |
Telekraan | Stage-IV | 2017 | 220 | 160 | 32 | 10 |
Schaarhoogwerker | Stage-IV | 2017 | 40 | 32 | 16 | n.v.t. |
Vervoer personeel en materiaal | Licht verkeer: 6 per jaar Middelzwaar verkeer: 40 per jaar Zwaar vrachtverkeer: 32 per jaar |
|
De rupskraan zal ingezet worden bij het heiwerk en het graven van de keldervloer. De betonpomp en de betonmixer zullen worden ingezet bij het storten van de vloeren en kelderwanden. Tevens wordt bij het storten van de kelderwanden een vorkheftruck ingezet. Voor het leggen van de vloeren, het monteren van de staalconstructie en het monteren van de dakplaten wordt een telekraan ingezet. Voor het monteren van de damwanden wordt een schaarhoogwerker ingezet.
Tijdens de bouwfase is sprake van een uitstoot van 12,1 kg/j voor NOx en < 1,0 kg/j voor NH3. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er tijdens de bouwfase geen resultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er zijn geen houtopstanden in het plangebied aanwezig. Een kapmelding bij de provincie Utrecht voor beschermde houtopstanden is dus niet aan de orde.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
Planspecifiek
Volgens het geldende bestemmingsplan beschikken de gronden van het plangebied over de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Hiervoor dient geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien het oppervlakte groter is dan 100 m². Bij werkzaamheden met een diepte van meer dan 30 cm is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Met de beoogde ontwikkeling wordt de stal uitgebreid. Deze uitbreiding betreft een groter oppervlakte dan de gegeven 100 m². Om die reden is een verkennend archeologisch onderzoek door Transect uitgevoerd (
bijlagen bij toelichting, bijlage 1). Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting. Middels het veldonderzoek is die verwachting getoetst, en waar mogelijk bijgesteld.
Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor de periode IJzertijd – Vroege Middeleeuwen. Het plangebied bevindt zich net ten noorden van een oeverwal van de Angstel stroomrug, een rivier die actief is geworden vanaf de IJzertijd. In het plangebied worden met name crevasse-afzettingen verwacht. Als gevolg van de ouderdom van de stroomrug kunnen in het plangebied theoretisch gezien vindplaatsen uit op zijn vroegst de IJzertijd te verwachten zijn. Ook vindplaatsen uit latere perioden kunnen aanwezig zijn (zoals (inheemse) Romeinse nederzettingen en nederzettingen uit de Vroege Middeleeuwen). Voor deze periode is de verwachting middelhoog. Voor wat betreft resten uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd geldt een lage archeologische verwachting. Het plangebied bevindt zich relatief ver van het bewoningslint langs de Angstel af en ook op basis van topografische kaarten is geen bebouwing aanwezig in het plangebied. Er worden hierom geen nederzettingsresten in het plangebied verwacht.
Op basis van het veldonderzoek is de archeologische verwachting voor het plangebied naar laag bij te stellen. In de ondergrond zijn veen- en komkleilagen aanwezig. Deze lagen zijn kenmerkend voor een relatief lage en natte ligging van het plangebied in het oude rivierenlandschap. De crevasse- en/of oeverafzettingen van de Angstel die op basis van het bureauonderzoek in het plangebied werden verwacht zijn niet aangetroffen. In de top van de komafzettingen is wel een oude bouwvoor aangetroffen. Dit betreft een moderne bouwvoor (5 tot 10 cm dik), getuige de aanwezigheid van modern baksteenpuin en steenkool. Deze oude bouwvoor is recent overdekt geraakt met een modern opgebracht pakket.
Het kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling plaats kan vinden. Op basis van onderhavig onderzoek geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting. Wel geldt dat wanneer tijdens de grondwerkzaamheden in het plangebied onverhoopt toch archeologisch relevante zaken tevoorschijn komen, deze conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag (in deze de gemeente De Ronde Venen).
Op de planlocatie hebben reeds graafwerkzaamheden plaatsgevonden. Tijdens deze werkzaamheden zijn geen resten of bodemvreemde materialen of voorwerpen waargenomen. De lage archeologische verwachting is daarmee bevestigd.
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Het cultuurhistorische beleid van de gemeente is vastgelegd in de Kadernota Erfgoed (vastgesteld op 4 juli 2012).
Planspecifiek
Binnen het plangebied is geen gemeentelijke en of rijksmonumentale bebouwing aanwezig. Wel maakt het plangebied onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Utrecht. Met de beoogde ontwikkeling vindt de uitbreiding van een stal plaats. Er is geen sprake van verdere verstedelijking. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur wordt hiermee niet aangetast. Tevens zijn twee woningen binnen het plangebied aangeduid als karakteristiek. Er vinden geen aanpassingen aan deze woningen plaats.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Planspecifiek
Verkeer
De beoogde ontwikkeling ter plaatse van het plangebied brengt mogelijkerwijs een geringe toename van de verkeersgeneratie met zich mee. De planlocatie zal net als in de huidige situatie toegankelijk zijn vanaf de Donkervlietse Binnenweg, die geschikt is ook als sprake is van een minimale toename van de verkeersgeneratie.
Parkeren
Gelet op de aard van de ontwikkeling en het feit dat de ontwikkeling geen sterke verkeersaantrekkende werking heeft, is het niet noodzakelijk om (extra) parkeerplaatsen te realiseren. Anderzijds is er op het perceel voldoende ruimte beschikbaar om te parkeren. Het is evenwel niet nodig om in het voorliggende wijzigingsplan een specifieke parkeerregeling op te nemen, aangezien met het vaststellen van dit wijzigingsplan het 'Parapluplan Parkeren' ter plaatse komt te vervallen.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.
5.2 Planregels
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden uiteengezet. De regels van het voorliggende wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied'. Volstaan wordt met een verwijzing naar de betreffende regels.
Hieronder volgt per toegepaste (dubbel)bestemming een korte toelichting:
Agrarisch
De bestemming 'Agrarisch' en de aanduidingen worden in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen van de huidige situatie. Wel heeft een oppervlakteneutrale aanpassing van het bouwvlak plaats. Met een koppelteken in de verbeelding is het bouwvlak verbonden met een agrarisch bouwvlak achter de Donkervlietse Binnenweg 6
In aanvulling op de bestaande regels is een bepaling opgenomen met betrekking tot het nabijgelegen geurgevoelige object (woning). Middels de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – niet geurbelastend’ wordt de benodigde afstand veiliggesteld.
Leiding - Riool
In het oostelijke deel van het plangebied bevindt zich een bestaande rioolleiding. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' opgenomen, waarbij bepaald is dat op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd. Er is een afwijkingsmogelijkheid (ontheffing) voor burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting van het doelmatig functioneren van de leiding plaatsvindt.
Waarde - Archeologie
Voor het plangebied wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van archeologische waarden.
Algemene regels en Overgangs- en slotregels
Ook voor wat betreft de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels wordt verwezen naar de betreffende planregels in hoofdstuk 3 resp. 4 van het bestemmingsplan ‘Abcoude Buitengebied'. In aanvulling hierop is een parkeerregeling opgenomen, gebaseerd op het 'Parapluplan Parkeren'.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
PlanspecifiekHet uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De uitbreiding van de schuur valt niet onder het begrip bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet. Een exploitatieplan wordt niet benodigd. Met de ontwikkeling zijn legesverordening van toepassing. Initiatiefnemer zal met de gemeente een planschade overeenkomst afsluiten.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerp wijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Participatie
Er is met de buren gesproken over de beoogde ontwikkeling. Zij hebben gemeld geen problemen te hebben met de beoogde ontwikkeling.
7.1 Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het plan op 17 oktober 2022 toegestuurd naar de volgende vooroverlegpartners:
- Provincie Utrecht;
- Veiligheidsregio Utrecht;
- Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
Het waterschap had verder geen opmerkingen op de beoogde ontwikkeling. Hieronder zijn de opmerkingen van de provincie en de Veiligheidsregio samengevat en waar nodig van een reactie (in cursief) voorzien.
1. Provincie Utrecht (brief d.d. 26 september 2022)
a. Stikstof
De provincie kan niet met zekerheid zeggen dat er geen verslechtering optreedt in het kader van stikstof, dit omdat in de beoogde situatie een emissiearm stalsysteem gebruikt wordt welk ter discussie staat (A1.13) en een uitspraak van is vanuit de Raad van State. Gezien de volledige benutting van de stikstofuitstoot op het bedrijf veroorzaakt elke verhoging van de stikstofuitstoot per dier van het A1.13 emissiearme stalsysteem voor een verslechtering van de stikstofgevoelige Natura2000 gebieden.
Gelet hierop kan er niet gesteld worden dat er geen verslechtering plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie.
Reactie:
De bovenstaande opmerking heeft deels tot een aanpassing van het wijzigingsplan geleid. Met dit wijzigingsplan wordt, in het kader van het dierenwelzijn, enkel de uitbreiding van een stal mogelijk gemaakt. Het aantal dieren zal met de ontwikkeling niet meer toenemen. Er zal daarmee gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een verslechtering ten opzichte van de referentiesituatie.
b. Landschap en cultuurhistorie
Vanuit zowel de aspecten landschap als cultuurhistorie zijn er zwaarwegende bezwaren tegen de voorgenomen aanpassing van het bouwvlak. Vanuit landschap is er echter nog wel een aspect mee te geven voor het vervolg. Uitgangspunt (vanuit landschap) is dat de breedte van het bouwvlak gelijk moet blijven. De verplaatsing van een het bouwvlakdeel wordt dus bij voorkeur van de zijkant afgehaald. Dit omdat uitgangspunt is om te komen tot een compact agrarisch bebouwingscluster.
Reactie:
In het kader van de reactie van de provincie is het bouwvlak aangepast. Een deel van het bouwvlak in het oosten van het plangebied zal met dit wijzigingsplan verdwijnen. De breedte van het bouwvlak zal daarmee gelijk blijven als in de huidige situatie.
Daarmee wordt aan de vraag van de provincie voldaan.
2. Veiligheidsregio Utrecht (brief d.d. 27 september 2022)
a. Risicobronnen
Na bestudering van het wijzigingsplan en uit eigen onderzoek wordt vastgesteld dat niet alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het wijzigingsplan. De volgende risicobronnen zijn niet genoemd:
- Rijksweg A2 waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt, met een invloedsgebied van 4.000 meter (gifwolkscenario)
- Spoorroute 30 waarover vervoer van gevaarlijk stoffen plaatsvindt, met een invloedsgebied van 4.000 meter (gifwolkscenario)
Echter, omdat er geen sprake is van het toevoegen van kwetsbare objecten is er geen reden om verder te toetsen aan bovenstaande risicobronnen. Eventuele maatregelen zijn niet aan de orde.
Reactie:
De twee risicobronnen zijn toegevoegd aan de toelichting van toelichting paragraaf 4.6. De opmerking heeft verder niet tot aanpassingen van het wijzigingsplan geleid.
b. bereikbaarheid en bluswatervoorziening
De bereikbaarheid en de aanwezige bluswatervoorziening (de Angstel) zijn voldoende omdat het slechts gaat om de voorgenomen uitbreiding van de stal. Het nemen van eventuele maatregelen wordt niet nodig geacht.
Reactie:
De bovenstaande opmerking heeft niet tot aanpassingen van het wijzigingsplan geleid .
7.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Donkervlietse Binnenweg 1, Baambrugge’ heeft, op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening juncto afdeling 3.4 (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht, met ingang van 18 maart 2023 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen.
Er zijn gedurende die termijn geen zienswijzen ingediend.