direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gein-Noord 29
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De eigenaren van het agrarische bedrijf aan de Gein-Noord 29 in Abcoude zijn voornemens om het agrarische bedrijf uit te breiden.

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn randvoorwaarden gekoppeld (zie paragraaf 2.3.2 Wijzigingskader).

Dit wijzigingsplan bevat de juridisch planologische regeling voor de uitbreiding van het bouwvlak op het perceel-Noord 29.

Opbouw van de toelichting

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie, de toekomstige situatie en de geldende bestemmingsregeling. Tevens wordt in dit hoofdstuk inzichtelijk gemaakt wat de wijzigingsvoorwaarden zijn en hoe hieraan voldaan is.

De uitvoeringsaspecten zoals flora en fauna, milieu en water komen in hoofdstuk 3 aan bod. In hoofdstuk 4 volgt de juridische toelichting. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie waar dit wijzigingsplan betrekking op heeft ligt ten oosten van de kern Abcoude aan de Gein-Noord 29 in Abcoude. Op het perceel is een melkveebedrijf gevestigd. Dit melkveebedrijf maakt onderdeel uit van een maatschap dat op de voorliggende locatie in Abcoude en een locatie in Slootdorp gevestigd is. De maatschap voorziet in twee gezinsinkomens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0001.png"

Uitsnede luchtfoto met ligging van de huidige bebouwing aan de Gein-Noord 29

 

2.2 Toekomstige situatie

De eigenaren van de maatschap zijn voornemens om de maatschap te splitsen. Hierdoor is het nodig om de locatie in Abcoude verder uit te breiden/aan te passen. Het grondgebonden veehouderijbedrijf welke onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit valt, blijft gehandhaafd. De bestaande stallen dienen aangepast te worden. Daarnaast is de initiatiefnemer voornemens om een nieuwe ligboxenstal te realiseren.

Om ook in de toekomst een gezinsinkomen uit het bedrijf te kunnen genereren, is een verdere groei van de veestapel noodzakelijk. Mede door de afschaffing van het melkquotum is er sprake van kleinere marges in de melkveehouderij. Dit vertaalt zich op dit moment in een trend dat toekomstgerichte gezinsbedrijven opschalen van 100 naar 150 melkkoeien. De groei van het bedrijf in Abcoude naar een omvang van 130 melkkoeien met 90 stuks jongvee past binnen deze trend.


De ontwikkelingen in de sector ten aanzien van milieu en dierenwelzijn vertalen zich naar meer ruimte per koe in de stal. Dit vraagt om een ruimere huisvesting van de dieren. De huidige dierplaatsen van het ouder jongvee/melkvee zijn te krap en de ventilatie in de stal is onvoldoende. Gelet op dierwelzijn is dit vooral voor het melkvee niet langer gewenst.

Daarom is de initiatiefnemer voornemens om een nieuwe stal te bouwen voor het melkvee. Een andere belangrijke reden is een te krappe mestopslag. De regelgeving geeft aan dat er nu voor minimaal 7 maanden mestopslag op het bedrijf aanwezig moet zijn. Dit vormt in de nieuwe situatie echter geen belemmering omdat onder de nieuwe ligboxenstal een mestkelder met voldoende capaciteit kan worden gerealiseerd.

De plaats van de nieuwe stal is zo gekozen dat er een goede ontsluiting is voor het melk ophalen en dat er efficiënte looplijnen voor mens en dier ontstaan op het bedrijf. Tevens wordt op deze manier de schone en vuile weg met elkaar gescheiden. Om de dieren optimaal te huisvesten is de bouw van een nieuwe ligboxenstal voor het melkvee noodzakelijk. De nieuwe stal is een zogenaamde 3+2 rijïge stal, van ca. 55 m lang en 30 m breed, en biedt hiermee plaats aan ongeveer 130 ligplaatsen voor melkkoeien incl. tanklokaal en machinekamer. De voorzijde van de stal ligt gelijk met de voorzijde van de huidige ligboxenstal. De huidige ligboxenstal zal gebruikt worden voor huisvesting van jongvee.

Door de geplande ontwikkeling van de nieuwe ligboxenstal zal het bouwvlak vergroot worden tot de maximaal mogelijke oppervlakte van 1,5 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0002.png"

Nieuwe situatie met de ligging van de nieuw te bouwen ligboxenstal

 

2.3 Geldend planologisch regime

2.3.1 Bestaande bestemming

De locatie maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied Abcoude', zoals dat is vastgesteld op 17 december 2009. De locatie heeft daarin de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak waarbij tevens de bedrijfswoning is aangeduid met 'karakteristiek'. De locatie valt verder binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'molenbiothoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0003.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Binnen de bestemming 'Agrarisch' mogen agrarische bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden binnen het bouwvlak. De nieuw te bouwen stal en indeling passen niet binnen het bouwvlak zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Om de stal en erfinrichting toch mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die in het bestemmingsplan is opgenomen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak. Dit wijzigingsplan is opgesteld ten behoeve van het doorlopen van de wijzigingsprocedure.

Op grond van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient bij bodemwerkzaamheden met een omvang van meer dan 100 m² en dieper dan 30 cm een aanvraag voor een omgevingsvergunning voorzien te zijn van een archeologisch onderzoek. In paragraaf 3.1 wordt hier nader op ingegaan.

Voor de gronden met de aanduiding ‘molenbiotoop’ zijn geen ontheffingen mogelijk voor een grotere bouwhoogte. Strikt genomen wordt in dit geval geen gebruik gemaakt van een ontheffingsmogelijkheid maar van een wijzigingsmogelijkheid en geldt de regeling niet. Desalniettemin zal in 3.1 Archeologie en cultuurhistorie nader op te molenbiothoop ingegaan worden.

2.3.2 Wijzigingskader

In het bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van agrarische bouwvlakken. Onderstaand zijn de wijzigingsvoorwaarden weergegeven zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude'. Tevens is aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden.

Wijziging ten behoeve van een vergroting agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming Agrarisch gelegen bouwvlakken te vergroten tot een oppervlakte van maximaal 2 ha voor zover de percelen gelegen zijn in het landbouwkerngebied als bedoeld in de 'Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude', vastgesteld op 9 juli 2009, en maximaal 1,5 ha voor overige gronden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding moet zijn aangetoond;
  • 2. de uitbreiding dient plaats te vinden ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

Aan wijzigingsvoorwaarde 1 en 2 wordt voldaan, zie paragraaf 2.2 Toekomstige situatie

  • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
    De uitbreiding van het bouwvlak geschiedt op eigen grond. Eventueel kan het al dan niet kunnen functioneren van de molen geschaard worden onder dit punt. In paragraaf 3.1 Archeologie en cultuurhistorie wordt nader onderbouwd waarom de wijziging niet belemmerend zal werken voor de molen. Verder zijn er in de directe nabijheid van het bedrijf geen functies die nadelige invloed ondervinden van de uitbreiding.
  • 4. de wijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
  • 5. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval worden geëist dat geen buitenopslag plaatsvindt;

Het landschappelijke karakter is opgenomen in de 'Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude'. Het perceel aan de Gein-Noord 29 is gelegen in het deelgebied Zeekleidijk van deze structuurvisie. De landschappelijke toetsing heeft plaatsgevonden aan de kenmerken van dit deelgebied.

In 2001 is er al een werktuigenberging/jongveestal gebouwd achterop het perceel. De nieuwe stal zal voor de werktuigenberging/jongveestal worden gebouwd. Het doorzicht wordt niet extra belemmerd doordat er aan het einde van het bouwperceel, vanaf de openbare weg gezien, de werktuigenberging dwars op het bouwperceel is gebouwd, met toen al de veronderstelling dat hiervoor in de toekomst een nieuwe ligboxenstal gebouwd kan worden.
In de structuurvisie staat omschreven dat de bedrijfsbebouwing ondergeschikt aan de oude boerderij moet zijn, met een afstand van 10 - 30 m vanaf de openbare weg. De nieuwe ligboxenstal zal op ruime afstand (50 m) van de openbare weg gebouwd worden, hierdoor blijft de ruimte tussen de openbare weg en de ligboxenstal voldoende om de cultuurhistorische lint niet dicht te laten groeien.

Bij dit wijzigingsplan zal geen buitenopslag plaatsvinden buiten het thans geldende bouwvlak. De voeropslag valt binnen het bestaande bouwvlak. De nieuwe ligboxenstal zal op dezelfde voorgevellijn gesitueerd worden als de huidige stal. Ook komt de nieuwe ligboxenstal parallel aan de bestaande bebouwing in het huidige verkavelingspatroon. Hierdoor ontstaat een compact erf dat aansluit bij de richtlijnen voor kavels van het deelgebied zeekleidijk, zoals opgenomen in de 'Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude'. Voor de verdere erfinrichting geldt dat het voorste gedeelte bij de weg ingericht dient te worden voor een moestuin of fruitgaard. De nieuwe stal dient aan de zijkant ingepast te worden met landschappelijke streekeigen beplanting. Aan de achterkant van het erf dient juist de openheid behouden te worden.

  • 6. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;

Aan deze wijzigingsvoorwaarde wordt voldaan en is onderbouwd in paragraaf 3.3 Flora en fauna.

  • 7. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hindergevoelige functies. De dichtsbijzijnde woning is op 150 m afstand gelegen, aan de noordoostkant van het voorliggende perceel. De gewenste uitbreiding vindt plaats aan de zuidwestkant van het bouwvlak. Hierdoor komt de agrarische functie niet dichterbij de woning te liggen. Hiermee wordt aan deze wijzigingsverplichting voldaan.

  • 8. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Natuurbeschermingswet, in acht te worden genomen;

Aan deze wijzigingsvoorwaarde wordt voldaan. Het bedrijf heeft een NB-wet vergunning, de onderbouwing is te vinden in paragraaf 3.3 Flora en fauna.

  • 9. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;

Aan deze wijzigingsvoorwaarde wordt voldaan en is onderbouwd in paragraaf 3.4 Water.

  • 10. de bedrijfswoning mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.

Bij het onderhavig wijzigingsplan is geen sprake van bouw van een bedrijfswoning.

Conclusie

Het onderhavige plan past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het geldende bestemmingsplan. Aan de voorwaarden voor een bestemmingswijziging wordt voldaan. De locatie aan de Gein-Noord 29 in Abcoude ligt volgens de 'Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude' in het verwevingslint. Hierdoor mag de grondgebonden veehouderij uitbreiden tot 1,5 ha bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke en milieutechnische haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Dat wil zeggen, de toets aan de wijzigingsvoorwaarden en de milieutechnische onderzoeken. Deze uitvoerbaarheid is van belang voor de werkzaamheden die gepaard gaan bij de bouw van de nieuwe ligboxenstal.

3.1 Archeologie en cultuurhistorie

In de onderstaande paragraaf wordt de relevante archeologie en overige cultuurhistorie behandeld.

Archeologie

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.

Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, omdat ze grotendeels verborgen liggen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld.

Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. Tevens kan een gemeente eigen archeologisch beleid vaststellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0005.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011

Vanuit de gemeentelijke vastgestelde Archeologische Beleidskaart De Ronde Venen 2011, geldt een onderzoeksplicht voor de onderhavige locatie.

Onderzoek

De nieuw te bouwen stal is groter dan 500 m². Ook zal bij de bouw van de ligboxenstal een mestkelder onder de stal aangelegd worden, waarbij de bodem dieper dan 30 cm wordt verstoord. Hierdoor dient een archeologisch rapport weerlegd te worden.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent, dat in aanvulling op de archeologische aspecten, nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Onderzoek

Het perceel aan de Gein-Noord ligt parallel aan de waterloop de Gein. De waterloop de Gein is een oude kronkelende waterloop van ongeveer 6 km lang. Van oudsher is er aan deze waterloop bebouwing geweest. In de 'Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude' wordt gesproken over een verwevingslint. Zie ook onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0006.png"

Ligging plangebied binnen het verwevingslint aan de Gein

De boerderij aan de Gein-Noord 29 te Abcoude is vanuit het bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude' aangemerkt als 'karakteristiek'. De aanduiding is bedoeld ter bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen.

Zoals eerder is aangegeven, is de molen op een afstand van 250 m gelegen. Strikt genomen gelden er bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid geen beperkingen. Echter, indien wordt gekeken naar richtlijnen die landelijk gehanteerd worden, kan gesteld worden dat de bebouwing geen belemmering voor de molen vormt.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gaat uit van een gewenste regeling waarbij binnen een afstand van 100 m van de molen een bouwhoogte is toegestaan die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Buiten een afstand van 100 m vanaf de molen geldt de hiervoor genoemde bouwhoogte vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

Op grond van de verhouding 1/30 en de afstand van 250 m is een hoogte van 8,3 m toegestaan vermeerderd met de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek. Doordat de molen is gelegen op een dijk van enkele meters en het feit dat de stal op grond van het bestemmingsplan niet hoger mag zijn dan 10 m, wordt voldaan aan de regeling zoals door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed wenselijk wordt geacht. Het wijzigen van het bouwvlak leidt dan ook niet tot problemen voor het functioneren van de molen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0007.png"

Molen Delphine

De beoogde ontwikkeling verstoort niet de cultuurhistorische waarde van het gebied. Hiermee vormt cultuurhistorie geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

Conclusie

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning dient een archeologisch rapport weerlegd te worden. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

3.2 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.


Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt en;
  • er na sloop wordt herbouwd.

Onderzoek

Dit plan maakt een uitbreiding van de agrarishe bedrijfsbebouwing mogelijk. Er zijn geen mensen langer dan 2 uur werkzaam in de bebouwing. Bodemonderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering omdat het plan een toename van bedrijfsbebouwing toelaat waarbinnen mensen niet langer dan 2 uur per dag werkzaam zijn.

3.3 Flora en fauna

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het projectgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het projectgebied is hiertoe op 28 mei 2013 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0008.png"
Overzicht plangebied in noordelijke richting

3.3.1 Soortenbescherming

Flora- en faunawet
Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.


Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie
De plannen bestaan uit de oprichting van een rundveestal. Het projectgebied betreft een schapenweide. Tussen het gras staan madeliefje, kruipende boterbloem, paardenbloem en hondsdraf. De schapenweide grenst aan de zuid en zuidoostzijde aan een sloot. Hierin groeit onder andere riet en grote egelskop. In de aangrenzende tuin ten oosten van het plangebied staan fruitbomen, zomereik, vlier, sering, zachte berk en coniferen. Ten noorden van het plangebied staat een open kapschuur, aan de westzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden.


Uit de informatie van Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF, geraadpleegd 30 mei 2013) komen uit het plangebied geen waarnemingen naar voren. Wel blijkt dat in de directe omgeving naast enkele, in het kader van de Flora- en faunawet, licht beschermde diersoorten, ook enkele (middel)zwaar beschermde diersoorten zijn waargenomen. Het betreft enkele vogelsoorten en de middelzwaar beschermde soort eekhoorn. Het plangebied is gezien de beweiding met schapen en de afwezigheid van bomen geen geschikt broedgebied voor vogels en ook de eekhoorn is niet in het plangebied te verwachten. In nabij gelegen bomen en struiken kunnen wel vogels als de vink, de merel en de houtduif tot broeden komen. In de sloot kan de meerkoet of de wilde eend een nestplaats hebben. Alle inheemse vogelsoorten zijn in het kader van de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Gezien de ligging en het gebruik van het plangebied worden alleen enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals de gewone pad en spitsmuizen) en zwaarder beschermde vleermuizen en vogels in en direct rond het projectgebied verwacht. Het is mogelijk dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van in de omgeving voorkomende vleermuizen als de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de laatvlieger.

Effecten
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden verwond of gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.


Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

3.3.2 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.


Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.


Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het beleid is voor de provincie Utrecht uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Utrecht 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.


Groene contour

Naast de EHS heeft de provincie Utrecht gebieden aangewezen als 'Groene contour'. Binnen de Groene contour liggen gebieden die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS, maar die niet onder de EHS vallen. Voor de Groene contour is een lichter beschermingsregime van toepassing dan voor de EHS.

Inventarisatie

Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen gebied uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, dat is gelegen op een afstand van 3,5 km. Op ongeveer 25 m ten zuiden van het plangebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft de rivier het Gein met oevers. Het dichtstbijzijnde gebied uit de Groene contour ligt op een afstand van ongeveer 1 km.


Effecten
Voor de realisatie van de rundveestal is reeds een Natuurbeschermingswet-vergunning verkregen. In deze rapportage wordt daarom niet verder ingegaan op eventuele effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.


Negatieve effecten op de nabij gelegen gebieden in het kader van de EHS en Groene contour worden niet verwacht, aangezien de gebieden niet zijn aangewezen als zeer verzuring gevoelige gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij en aangezien de omvang van de ontwikkelingen zeer beperkt is.


De voorgenomen activiteit is niet in strijd met het 'nee, tenzij'-beleid uit de SVIR en de uitwerking daarvan in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Utrecht 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 voor de Ecologische Hoofdstructuur. Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor verder onderzoek.

3.3.3 Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet of een oriëntatiefase voor de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het plan is hierdoor op deze punten uitvoerbaar.

3.4 Water

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft welke maatregelen genomen moeten worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden en om de (economische) kansen die water biedt te benutten.


Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, per 1 juli 2008 verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Waterschapsbeleid - Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden.


Voor elk van deze thema's is in het waterbeheerplan beschreven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld zullen worden beoordeeld.


Keur AGV 2011

De Keur is één van de instrumenten die de waterbeheerder ter beschikking staat om de doelstellingen van het waterbeheer te behalen. Ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden rondom en in watergangen en waterkeringen en hun beschermingszones moeten daarom onder andere worden getoetst aan de Keur AGV 2011. In de onderstaande afbeelding is de dijkzonering voor de watergang de Gein weergegeven. De voorliggende ontwikkeling ligt niet binnen de zoneringen van de dijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0736.BPW005geinnoord29-va01_0009.png"

Uitsnede kaart dijkzonering Gein-Noord

Watertoets
De watertoets is een overlegverplichting tussen initiatiefnemer en waterbeheerder(s) en geldt onder andere voor het vaststellen van een bestemmingsplan, of een wijzigings- en uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en b Wro. De watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. In kader van de watertoets is het plan voorgelegd aan de waterschapbeheerder Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De aanpassingen naar aanleiding van de watertoets zijn integraal in deze paragraaf verwerkt. Ook is het kaartje met de dijkzonering van de Gein-Noord opgenomen.

Onderzoek

Door de bouw van de ligboxenstal zal het verhard oppervlak toenemen. De nieuwe ligboxenstal heeft een afmeting van 55 m bij 30 m. Dit betekent een toename van een verhard oppervlak qua bebouwing van 1.650 m². Daarnaast zal er nog ongeveer 150 m² aan bestrating aangelegd worden. De toename van verhard oppervlak komt hiermee op 1.800 m².

In het landelijk gebied dient een toename van verhard oppervlak van meer dan 5.000 m² gecompenseerd te worden. De toename van het verhard oppervlak bij dit wijzigingsplan is minder dan de drempelwaarde. Hierdoor hoeft er dus geen compensatie plaats te vinden. Het regenwater wordt afgevoerd naar de nabijgelegen bestaande sloot. Er zal bij de bouw van de stal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen. Het afvalwater van de nieuwe ligboxenstal zal aangesloten worden op de bestaande afwatering van het vuilwater.

Voor de realisatie van de stal worden geen bestaande watergangen gedempt. Wel wordt een mestkelder aangelegd onder de ligboxenstal. Indien het noodzakelijk is om tijdens de bouw grondwater te onttrekken dan zal dit gemeld worden in kader van de meldplicht.

De nieuwe mestopslag zal niet leiden tot het lozen van meer afvalwater op het oppervlaktewater of het riool.

Conclusie

Het wijzigingsplan is voorgelegd aan de waterbeheerder Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De uitkomsten van de watertoets zijn verwerkt in deze paragraaf. Indien water onttrokken wordt tijdens de bouw geldt een meldplicht. Voor de overige wateraspecten is het wijzigingsplan uitvoerbaar.

3.5 Externe veiligheid

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die voortvloeien uit de opslag, productie en het gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen.


Inrichtingen met gevaarlijke stoffen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen in werking getreden. Dit besluit richt zich primair op inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer. Deze inrichtingen brengen risico's met zich mee voor de in de omgeving gelegen risicogevoelige objecten.


Op 13-02-2009 is het gewijzigde Bevi in werking getreden. Deze wijzigingen betreffen een uitbreiding van de lijst met (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle inrichtingen. Ook is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in het Bevi doorgevoerd.


De risicobenadering kent twee begrippen om het risiconiveau voor activiteiten met gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, aan te geven. Er zijn normen opgesteld voor het plaatsgebonden risico (PR, locatiegericht) en groepsrisico (GR, gericht op grootte van een slachtoffergroep).


Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans dat een persoon die continu en onbeschermd op die plaats aanwezig is, komt te overlijden als gevolg van een ongeval met die activiteit. De 10-6 contour geldt hiervoor als risicomaat.


Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt weergegeven in een Fn-curve en vergeleken met de oriëntatiewaarde.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.


In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Onderzoek

Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven met risicovolle activiteiten bevinden. Transport van gevaarlijke stoffen via weg, water, spoor en buisleiding vindt niet plaats in de nabijheid van het plangebied.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

3.6 Geluid

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het wijzigingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.


Conclusie

Het onderhavige plan maakt niet de realisatie van een geluidsgevoelig object mogelijk. Een geluidsonderzoek in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) kan derhalve achterwege blijven.

3.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m³, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Conclusie

De bouw van de ligboxenstal kan gezien worden als een 'nibm' project. Daarom hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

3.8 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen bovenlokale leidingen of straalpaden. Derhalve zijn er geen leidingen of beschermingszones waar in het wijzigingsplan rekening mee moet worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

De uitbreiding van het bouwplan vindt plaats op basis van de wijzigingsbevoegdheid artikel 3 lid 6 c van de planregels in het bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude', zoals dat is vastgesteld op 17 december 2009.


Het wijzigingsplan bestaat in essentie uit een verbeelding en regels.

Op de verbeelding is het nieuwe bouwvlak opgenomen. Tevens komen de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding terug die ook in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude' opgenomen waren.

De regels van het wijzigingsplan betreffen slechts een verwijzing naar de geldende regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied gemeente Abcoude'.

 

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten, zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit wijzigingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure, zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten waarmee eventuele planschade wordt afgedekt.


Voor de gemeente De Ronde Venen zijn aan de opstelling van het plan en de uitvoering daarvan dan ook geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Exploitatieplan

Conform art 6.12 1e lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform art 6.12 2e lid onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden, anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wanneer de resultaten van het overleg op grond van art 3.1.1 van het Bro beschikbaar zijn, zullen deze hier worden opgenomen. Ook de resultaten van de inspraak worden hier opgenomen wanneer deze beschikbaar zijn.