Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Stationsweg 18, Mijdrecht
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPStationsweg18-ow01

Toelichting

  
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Stationsweg 18 in Mijdrecht staat een bedrijfspand met daarin gevestigd kantoren en een gedeelte van de voorzieningen van de voormalige woning. De omgevingsvergunning (destijds een projectbesluit) voor het gebruik van een deel van het pand voor kantoren is in 2006 afgegeven met een artikel 19 procedure en vervolgens is het initiatief gerealiseerd. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Kom Mijdrecht’ op 27 september 2013 is ter plaatse van het perceel de woonbestemming gewijzigd naar de bestemming ‘Gemengd - 2’. Binnen de bestemming ‘Gemengd - 2’ is geen woonfunctie toegestaan. Met het toekennen van de gemengde bestemming was de gemeente in de veronderstelling dat dit in overeenstemming was met het beoogde gebruik van het perceel. Vanuit de initiatiefnemer was het echter nooit de bedoeling om de mogelijke woonfunctie ter plaatse van het perceel bij de bestemmingsplanherziening uit 2013 te laten vervallen.  
 
In voorliggend bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming 'Gemengd - 1' gekregen. Binnen deze bestemming is wonen wél toegestaan. Het initiatief bestaat uit het realiseren van één of meerdere woningen in het bestaande pand, alsmede het tweede reeds aanwezige bouwvlak op het perceel. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt aangesloten bij de ontwikkeling van de 'Stationslocatie Mijdrecht', waarbij eveneens een transformatie naar wonen is voorzien.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Mijdrecht, aan de westzijde van de Rondweg. Aan de overzijde van de Rondweg ligt het bedrijventerrein van Mijdrecht. Het betreft het perceel Stationsweg 18, kadastraal bekend onder gemeente Mijdrecht, sectie B nummers 2479 en 2480. Het plangebied behelst een bestaand pand, met daarin gevestigd kantoren en een gedeelte van de voorzieningen van de voormalige woning, en omliggend perceel met parkeerplaatsen.
 
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: maps.google.nl)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Mijdrecht'. De gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 27 juni 2013. De Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben dit bestemmingsplan goedgekeurd waarna het op 27 september 2013 onherroepelijk is geworden.
   
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Mijdrecht' (plangebied aangegeven met rode omkadering) 
 
In het geldende bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming 'Gemengd - 2'. Binnen deze bestemming is wonen niet toegestaan. In het voorgaande bestemmingsplan 'Dorpskern Mijdrecht 1e herziening' was wonen (bebouwing met eengezinshuizen) ter plaatse van het perceel wél toegestaan (zie navolgende verbeelding).
     
Uitsnede 'Dorpskern Mijdrecht 1e herziening' (plangebied aangegeven met rode omkadering)
 
Het gebruiken van het pand aan de Stationsweg 18 voor kantoor is in 2006 vergund met een artikel 19 procedure en vervolgens gerealiseerd. Ook op de verdieping zijn toen de voormalige slaapkamers ingericht als kantoor. Het was echter nooit de bedoeling om de mogelijke woonfunctie te laten vervallen. De gemeente De Ronde Venen heeft echter bij de vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan ‘Kom Mijdrecht’ op 27 september 2013 de woonbestemming niet meer opgenomen en ter plaatse van het perceel de bestemming ‘Gemengd - 2’ toegekend aan het perceel. Met het toekennen van de gemengde bestemming was de gemeente in veronderstelling dat dit in overeenstemming was met het beoogde gebruik van het perceel. Vanuit de initiatiefnemer was het echter nooit de bedoeling om de mogelijke woonfunctie ter plaatse van het perceel bij de bestemmingsplanherziening uit 2013 te laten vervallen. 
 
Middels de voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan is wonen weer planologisch toegestaan op deze locatie.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een planbeschrijving van de huidige situatie met vervolgens een beschrijving van de voorziene ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan het geldende ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4 wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, waarna de juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 6. De maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 7 belicht.
2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern van Mijdrecht, aan de westzijde van de Rondweg. Op het perceel bevindt zich een pand met daarin opgenomen een evenementenbureau en voorzieningen van de voormalige woning, bestaande uit twee bouwlagen met een zadeldak en een uitbouw aan de achterzijde. Ten noorden en zuiden van het pand is een parkeerplaats aanwezig ten behoeve van de bedrijfsvoering.
 
Aanzicht van het bestaande pand ter plaatse van het plangebied (bron: Google street view, september 2016)
 
Het perceel ligt ingeklemd tussen de Rondweg en de Stationsweg/de Ringvaart. Ten oosten van het perceel loopt een vrijliggend fietspad. Ten westen van het plangebied ligt het centrum van Mijdrecht.
 
Aan de overzijde van de Rondweg staat het pand van de vrijwillige brandweer kazerne Mijdrecht. Ten zuiden van dit pand is de gemeente voornemens circa 80 woningen te realiseren op de Stationslocatie Mijdrecht. Momenteel staat er op dit terrein het voormalige stationsgebouw en privaatgebouw. Ten westen van dit gebied bevindt zich het bedrijventerrein van Mijdrecht en Vinkeveen.
 
Aanzicht van de brandweer, het stationsgebouw en daarachter het bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkeveen (bron: Google street view, september 2016)                 
2.2 Toekomstige situatie
 
2.2.1 Indeling perceel
In de toekomstige situatie wordt de bestemming gewijzigd van 'Gemengd - 2' naar 'Gemengd - 1'. Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is wonen bij recht toegestaan, terwijl dat bij 'Gemengd - 2' niet het geval is. Functies als kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening zijn en blijven toegestaan. Met uitzondering van het toestaan van wonen vindt geen verruiming van de planologische mogelijkheden plaats.
 
Het initiatief bestaat uit het realiseren van een of meerdere woningen in het bestaande pand. Binnen dit bouwvlak is en blijft een goothoogte van het voorste deel van 6 meter, en een bouwhoogte van 4 meter voor het achterste deel mogelijk. Het tweede bouwvlak binnen het perceel ten zuiden van het bestaande pand zal in de toekomst mogelijk ook voor wonen ingezet gaan worden. Binnen dit bouwvlak is een bouwhoogte mogelijk van 6 meter. Een concreet plan daarvoor is nu nog niet aan de orde maar wordt wel al meegenomen met deze herziening.
 
De bestemmingsplan herziening gaat daarmee in eerste instantie niet gepaard met sloop en/of nieuwbouw of andere fysieke ingrepen. De situatie blijft voortbestaan zoals hij nu al is. Derhalve zal het wonen in het pand planologisch juist zijn bestemd, zoals in het verleden ook het geval was (zie toelichting paragraaf 1.3). Welke woonvorm er in de toekomst gaat komen is nu nog niet duidelijk, dit kan een eengezinswoning zijn en/of meerdere wooneenheden/appartementen.
 
2.2.2 Verkeer en parkeren
Zoals hiervoor is gesteld is momenteel nog niet duidelijk welke woonvorm er in de toekomst gaat komen. Hiertoe is de verkeerskundige situatie beschouwd voor zowel een vrijstaande woningen als meerdere wooneenheden/appartementen.
 
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Navolgend worden, uitgaande van een worst case scenario, de gevolgen van het voorliggende bestemmingsplan voor de verkeersgeneratie uiteengezet.
 
Kantoor, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen
In zowel de huidige als beoogde planologische situatie zijn circa 1.000 m² bvo kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie) in de categorieën 'rest bebouwde kom' en 'matig stedelijk' heeft volgens CROW-publicatie 317 een gemiddelde verkeersgeneratie 13,6 voertuigbewegingen per 100 m² bvo. Bij 1.000 m² bvo bedraagt de verkeersgeneratie 136 voertuigbewegingen per etmaal. Maatschappelijke voorzieningen kennen een lagere verkeersgeneratie dan kantoren en dienstverlening en worden in de worst case benadering verder buiten beschouwing gelaten.
 
Wonen 
Het voorliggende bestemmingsplan maakt in aanvulling op het geldende bestemmingsplan wonen mogelijk. Wanneer de bebouwingsmogelijkheden die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt volledig en maximaal worden benut voor wonen, zullen appartementen gerealiseerd worden. Bij een gemiddeld appartement, 'koop, etage, midden' uit CROW-publicatie 317, bedraagt de gemiddelde verkeersgeneratie 5,6 voertuigbewegingen per etmaal. Om de verkeersgeneratie van een volledige invulling voor wonen groter te laten zijn dan de verkeersgeneratie van een volledige invulling voor kantoor moeten 136 / 5,6 = 24,3 appartementen gerealiseerd worden. De bebouwingsmogelijkheden zijn niet toereikend om dit aantal appartementen te realiseren.
 
Conclusie
Gezien het voorgaande maakt het voorliggende bestemmingsplan vergeleken met het geldende bestemmingsplan aannemelijk geen functies mogelijk die een hogere verkeersgeneratie met zich mee brengen. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan. Gezien er altijd functies aanwezig zijn geweest met een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking dient ervan uitgegaan te worden dat het verkeerssysteem hierop berekend is. Verder vormt de Rondweg één van de belangrijkste verkeersstructuren van Mijdrecht, waardoor een geschikte afwikkeling van het verkeer mogelijk is.
 
Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven. Het parkeerbeleid en de parkeernormen van de gemeente De Ronde Venen zijn opgenomen in het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 (vastgesteld op 24 november 2016).
 
Vrijstaande woning
Het mogelijk maken van een vrijstaande koopwoning heeft volgens het Beleidsplan Verkeer 2017-2021 in de categorie 'rest bebouwde kom' een gemiddelde parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen. Wanneer er in beide bouwvlakken een vrijstaande woning wordt gerealiseerd zijn er in totaal 4,4 parkeerplaatsen nodig. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te kunnen parkeren.
 
Meerdere wooneenheden/appartementen
Bij de ontwikkeling van 1 of 2 vrijstaande woningen kan worden gesteld dat er afdoende ruimte is op het perceel om te kunnen parkeren. Om er voor te zorgen dat er afdoende parkeergelegenheid aanwezig is bij de realisatie van meerdere wooneenheden is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de specifieke gebruiksregels. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal hierom worden getoetst aan het Beleidsplan Verkeer 2017-2021, of het meeste actuele gemeentelijke parkeerbeleid ten tijde van de aanvraag. Wanneer er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om te kunnen voldoen aan de werkelijke parkeerbehoefte zal het plan uitvoerbaar zijn wat betreft parkeren.
 
Kantoor, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen
In zowel het geldende bestemmingsplan als het voorliggende bestemmingsplan zijn kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Daarmee dient aangenomen te worden dat voor deze functies in de parkeerbehoefte voorzien kan worden. Bovendien is een voorwaardelijke verplichting voor parkeren opgenomen, waardoor te allen tijde aan het gemeentelijk parkeerbeleid voldaan dient te worden.
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van Rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Behoefte
Voor de ladder voor duurzame verstedelijking is het van belang of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor het plan getoetst moet worden aan de ladder. Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Het plan moet daarom aangemerkt worden als een stedelijke ontwikkeling.
 
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling betreft het positief bestemmen van naar verwachting maximaal 6 woningen. Daarmee wordt de locatie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dergelijke plannen hoeven niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling kan de ontwikkeling worden aangemerkt als een kleinschalige woning(bouw)locatie. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.
 
Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied maakt tevens onderdeel uit van het Bestaand Bebouwd Gebied van de gemeente De Ronde Venen. Daarbij is de ligging van het plangebied aan de rand van het centrum van Mijdrecht zeer geschikt om de betreffende woning (en) te realiseren.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. 
3.2 Provinciaal beleid
Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en PRV op 12 december 2016 vastgesteld.
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
 
In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
 
Duurzame leefomgeving
  • Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen;
  • Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering;
  • Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.
Beschermen kwaliteiten
  • Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.
Vitale steden en dorpen
  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.
Dynamisch landelijk gebied
  • Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
  • Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
  • Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.
Planspecifiek
Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt sluit de ontwikkeling goed aan bij deze visie van de provincie.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (herijking 2016)
Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.
 
In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
 
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een fragmenten van de kaarten 'wonen en werken' van de PRV.
   
Kaart wonen en werken van de PRV   
 
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het plangebied in het bestaand stedelijk gebied ligt. Met betrekking tot dit stedelijk gebied stelt artikel 4.1 lid 2 van de PRV dat verstedelijking, en dus woningbouw, mogelijk is. De voorgenomen ontwikkeling betreft het positief bestemmen van een voormalige woning ten behoeve van wonen. Hiermee is het initiatief passend binnen de PRV.
   
Kaart bodem en water uit de PRV
 
Daarnaast grenst het plangebied aan een vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Met betrekking tot de vrijwaringszone stelt artikel 1.12 lid 2 van de PRV dat dit gebied alleen bestemmingen en regels mag bevatten die de waterkerende functie beschermen. Dit betekent onder andere dat er niet gebouwd mag worden ter plaatse. Gezien de bouwvlakken in het plangebied buiten de vrijwaringszone vallen is er geen belemmering vanuit de PRV.
 
Gezien voorgaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de PRV.
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie De Ronde Venen 2030
De Structuurvisie De Ronde Venen 2030 is op 17 oktober 2013 vastgesteld. De structuurvisie gaat er vanuit dat in het jaar 2030 De Ronde Venen een herkenbare uitstraling heeft met een eigen karakter. Inwoners en bezoekers weten wat de gemeente te bieden heeft met haar landschap, dorpen, recreatiegebieden en natuurschoon. Initiatieven worden ondersteund.
 
Bij de locatiekeuze van nieuwbouw is het bouwen binnen de rode contour, dus binnen de grenzen van de kernen het uitgangspunt. Uit woningbehoefteonderzoek (2012) blijkt dat tot en met 2020 750 tot 1.150 woningen nodig zijn. Deze behoefte kan ruimschoots binnen de huidige rode contouren worden opgevangen door het invullen van inbreidingslocaties en herstructurering.
 
Planspecifiek
Zoals in toelichting paragraaf 3.2.2 is beschreven, valt het plangebied binnen bestaande stedelijk gebied. Onderhavig plan betreft het van positief bestemmen van een voormalige woning ten behoeve van wonen. In eerste instantie is er geen sprake is van sloop en/of nieuwbouw ter plaatse. Hiermee vormt de structuurvisie geen belemmering voor de doelstellingen van dit beleidsdocument en is het initiatief passend op deze locatie.
 
3.3.2 Woonvisie De Ronde Venen
Doorstroming staat centraal in de Woonvisie uit 2013, met daarbij drie speerpunten: bouwen voor kwaliteit, beter benutten van de bestaande voorraad en vermarkten van de gemeente als aantrekkelijke woonplaats. De vraag bepaalt het aanbod: de woningbehoefte is leidend: 1.150 woningen tot en met 2020 is het uitgangspunt.
 
Bestaande afspraken en woningbouwprogramma’s worden gerespecteerd. Bij herprogrammering en nieuwe initiatieven dient de Woonvisie als uitgangspunt, waarbij de volgende punten centraal staan:
  1. Toevoegen van nieuwe woonmilieus: Rust en Ruimte en Voorzieningen om de hoek. Bij Rust en Ruimte wordt ingespeeld op de kwaliteiten van het landschap en het water; Voorzieningen om de hoek richt zich op het bieden van gelijkvloerse woningen in de centra van Mijdrecht, Vinkeveen en Abcoude. De ontwikkeling van woningen vergroot tevens het draagvlak voor voorzieningen en daarmee de kwaliteit van de centra.
  2. In eerste instantie bouwen voor ouderen en voor doorstromers die een iets grotere woning willen. Dit heeft het grootste effect op doorstroming in de hele woningvoorraad.
  3. In mindere mate bouwen voor jongeren, aangezien er in de bestaande voorraad al veel geschikte woningen beschikbaar zijn. Hiervan afwijken wanneer het gaat om particulier opdrachtgeverschap.
  4. Op uitleglocaties betekent dit het bouwen van twee-onder-één kap en vrijstaande woningen, bungalow/patiowoningen en in beperkte mate rij-/hoekwoningen, zowel koop als huur.
  5. Ruimtelijk wordt de verbinding met het landschap gezocht, wat zichtbaar, beleefbaar en het liefst toegankelijk is. Kleinschalige structuren vormen het uitgangspunt, een monotoon beeld wordt zo veel mogelijk voorkomen.
  6. Op inbreidingslocaties in centra patiowoningen/appartementen met lift bouwen in het betaalbare/middeldure segment, zowel koop als huur. De ruimtelijke inpassing is maatwerk. Uitgangspunt vormt het versterken van kwaliteiten in de bestaande stedenbouwkundige structuur.
  7. We bouwen ook voor vestigers, dit betekent zo min mogelijk belemmerende maatregelen bij toewijzing van woningen, behalve bij sociale huur- en koopwoningen en woningen voor ouderen (gelijkvloers, wonen en zorg).
  8. Woningen dienen een toevoeging te zijn op de bestaande voorraad; de effecten van afzet op de markt worden nauwgezet gevolgd. Wat prijsklasse betreft, dient de nadruk te liggen op woningen tot € 250.000 en boven de € 350.000; in de tussenliggende prijsklasse is er voldoende aanbod in de bestaande voorraad.
  9. Bij monitoring is er aandacht voor rij-/hoekwoningen in de prijsklasse tussen de € 200.000 en € 300.000. De kernen Wilnis en Mijdrecht verdienen hierbij bijzondere aandacht.
  10. De gemeente heeft een positieve grondhouding ten aanzien van particulier opdrachtgeverschap. Waar wij kansen zien brengen wij partijen samen om de mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap te onderzoeken. 
Planspecifiek
De woonvisie is niet van invloed op onderhavig plan. Onderhavig plan betreft het van positief bestemmen van een voormalige woning ten behoeve van wonen. In eerste instantie is er geen sprake is van sloop en/of nieuwbouw ter plaatse en wordt er geen extra woning aan de voorraad toegevoegd. Omdat de woning voorheen in gebruik is, dient aangenomen te worden dat daarmee voorzien wordt in een woningtype waar vraag naar is. Gezien de bebouwingsmogelijkheden is er sprake van een beperkte toename. Gezien het geringe aantal woningen dat kan worden toegevoegd is de ontwikkeling passend in de woonvisie.
 
3.3.3 Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040
Op 20 april 2017 heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen het 'Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040' vastgesteld. Dit beleidsdocument is het product van de motie aangenomen in juni 2016 waarin aan het college is opgedragen om met een programma te komen met het doel de gemeente in 2040 een klimaatneutrale gemeente te laten zijn.
 
Onder klimaatneutraal verstaat de gemeente: “dat alle activiteiten en processen op het gemeentelijk grondgebied geen bijdrage meer leveren aan klimaatverandering in de vorm van CO2-uitstoot”. Om dit te bereiken zijn in het spoorboekje actieve werkwijzen opgenomen met bijbehorende heldere en haalbare werksporen. Geconcludeerd wordt dat nader onderzoek, afstemming en verdieping nodig is om te bepalen met welke vormen van bronnen (wind, zon, biomassa, geothermie) het beste duurzame elektriciteit en warmte kan worden opgewekt. Daarnaast
 
De ambitie van de gemeente (het feitelijke spoorboekje) kan vervat worden in de volgende twee doelen:
  1. "Sleutel tot een succesvolle realisatie is het activeren van de kracht van de gemeenschap. Dit vraagt om een werkwijze die is gebaseerd op het creëren van bewustwording en het verleiden van de gemeenschap om mee te doen, goede voorbeelden laten zien en trots zijn op bereikte resultaten. Dit vraagt om een aanpak die zowel een stevige en betekenisvolle start maakt en gelijktijdig nadenkt over te zetten grotere vervolgstappen (2 sporen aanpak).
  2. Om te komen tot een stevige en betekenisvolle start (spoor 1: Duurzame meters maken) en alvast verdere stappen voor te bereiden (spoor 2: Duurzame meters voorbereiden) is het noodzakelijk om een uitbreiding te maken in de gemeentelijk inzet en hiervoor extra capaciteit en middelen vrij te maken."
Aanvullend op het Spoorboekje heeft de gemeenteraad op 22 februari 2018 kennis genomen van het Transitieplan Elektriciteit. In het transitieontwerp wordt het doel gesteld om de besluitvorming rondom de opwekking van elektriciteit voor te bereiden en daarmee bij te dragen aan een klimaatneutrale gemeente met 100% duurzame elektriciteit.
 
Planspecifiek:
Het 'Spoorboekje naar een Klimaatneutrale gemeente in 2040' voor duurzaam bouwen is niet direct van invloed op onderhavig plan. Er vindt immers in eerste instantie geen nieuwbouw plaats gezien het gaat om het mogelijk maken van een woning of woningen in een bestaand pand, waarmee het aspect duurzaam bouwen niet van toepassing is. Indien er in het zuidelijke bouwvlak inderdaad een woning of woningen worden gerealiseerd zal rekening worden gehouden met de duurzame ambities van de gemeente De Ronde Venen, indien financieel mogelijk. Hiermee sluit het project aan op het gemeentelijk beleid voor duurzaam bouwen. 
4 Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Onderhavig plan bestaat uit het realiseren van een of meerdere woningen in het bestaande pand, en op termijn mogelijk de ontwikkeling van een woning op het zuidelijke deel van het perceel. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent voorliggende ruimtelijke onderbouwing en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
 
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting, welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie, kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.2 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het deelgebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Er is een verkennend bodemonderzoek (Grondslag BV, project 11234, d.d. 28 juni 2006) uitgevoerd aan de Stationsweg 18 te Mijdrecht, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de Bouwverordening.
 
Er zijn ter plaatse lichte verhogingen aan metalen, PAK's, minerale olie en/of naftaleen aangetoond in grond/grondwater. De verhogingen aan metalen en PAK"s kunnen worden toegeschreven aan de verhoogde achtergrondconcentraties. De lichte verhogingen aan minerale olie worden, met uitzondering van boring 111, veroorzaakt door humuszuren en/of PAK's. De lichte verhoging aan naftaleen in het grondwater ter plaatse van peilbuis 111 wordt veroorzaakt door een zwaardere olie soort. In grond/grondwater ter plaatse van de bovengrondse dieseltank en olie-water afscheider zijn geen verhogingen aan minerale olie en amoraten aangetoond. De resultaten (lichte verhoging) van onderhavig onderzoek vormen geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.  
 
Op 15 september 2006 is een aanvullend bodemonderzoek (Grondslag BV, d.d. 15 september 2006) uitgevoerd op verzoek van de Milieudienst Noord-West Utrecht, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2. Hierbij is aanvullend onderzoek gedaan naar (1) de hiervoor genoemde PAK verontreiniging, (2) de mate waarin er ter plaatse van de garage sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van bedrijfsactiviteiten en (3) of er door de dieselpomp bodemverontreiniging is opgetreden.
 
Ter plaatse van boring 203 bij de garage is een lichte verhoging aan minerale olie in de grond aangetoond welke veroorzaakt wordt door humuszuren en PAK's. Ter plaatse van boring 200 bij de voormalige dieselpomp is eveneens een lichte verhoging aan minerale olie in grond/grondwater aangetoond. De lichte verhoging in het grondwater wordt veroorzaakt door een lichtere en zwaardere oliesoort. De lichte verontreiniging in de grond wordt veroorzaakt wordt door humuszuren en PAK. Ter plaatse van de wasplaats zijn lichte verhogingen aan metalen, PAK en minerale olie aangetoond.
   
De wasplaats, bovengrondse brandstoftank en olie-waterafscheider zijn al zeer geruime tijd niet meer in gebruik. Momenteel is er een bedrijf aanwezig in de dienstverlenende sector; er vinden geen activiteiten plaats die de grond mogelijk kunnen vervuilen. Daarnaast was voorheen het perceel geruime tijd (mede)bestemd als woonperceel. De bestemming is bij de wijziging naar het bestemmingsplan Kom Mijdrecht is de woonbestemming eraf gehaald. Het herbestemmen van het perceel naar wonen is gezien het bovenstaande vanuit het aspect bodem geen belemmering.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
In het noordelijke bouwvlak wordt een woning of mogelijk meerdere woningen gerealiseerd binnen het perceel waar voorheen al een woning was toegestaan. Vanuit planologisch oogpunt is er wél sprake van een of meerdere nieuwe woningen, waarmee het een geluidsgevoelig object betreft en het getoetst moet worden in het kader van de Wet geluidhinder. Aangezien de Rondweg en de Industrieweg wegen zijn waar een snelheid van 50 km/uur is toegestaan, is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (T&PBF8485100107N001F0.1, d.d. 21 augustus 2018) uitgevoerd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3.
 
Het onderzoek is uitgevoerd volgens Standaardrekenmethode 2 (SRM2) van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (Rmg2012). De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Ten behoeve van de cumulatieve geluidbelasting is uitgegaan van de geluidcontouren van Schiphol (geluidcontouren 2007). Het perceel bevindt zich binnen de Lden 51 dB contour van Schiphol. Deze waarde is omgerekend conform art. 110f Wgh.
 
Ten gevolge van het wegverkeer op de Stationsweg blijft de geluidbelasting op het noordelijke en zuidelijke bouwblok onder de voorkeurswaarde van 48 dB, zoals opgenomen in de Wgh. Vanwege de Rondweg en Industrieweg is sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde op het noordelijk en zuidelijke bouwblok. Het treffen van geluidbeperkende maatregelen stuit op bezwaren van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard. Het advies is om voor de twee bouwblokken vanwege de Rondweg en Industrieweg een hogere waarde van respectievelijk maximaal 61 dB en 50 dB vast te stellen.
 
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB. Hierbij is de aftrek ingevolge art. 110g Wgh niet toegepast. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB in de Wgh is echter wel inclusief aftrek art. 110g Wgh (5 dB). Hiermee zijn beide waarden niet te met elkaar vergelijken. Gesteld kan derhalve worden dat de gecumuleerde geluidbelasting niet hoger is dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 68 dB exclusief aftrek art. 110g Wgh (= 63 + 5 dB). Aangezien de gecumuleerde geluidbelasting lager is dan de (ongecorrigeerde) ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed woon- en leefklimaat en wordt er voldaan aan de voorwaarden in het geluidbeleid van de gemeente.
 
Conclusie
Na het verlenen van een hogere waarde vormt het aspect geluid vormt vanwege de beschouwde weg geen belemmering voor het toestaan van de woning. Het ontwerpbesluit hogere waarden is als bijlage bij de voorliggende toelichting gevoegd, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4. Bij het aanvragen van de omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB zoals opgenomen in het Bouwbesluit (art. 3.3, lid 1).
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Onderhavig plan bestaat uit het realiseren van een of meerdere woningen in het bestaande pand, en op termijn mogelijk de ontwikkeling van een woning op het zuidelijke deel van het perceel. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Tevens blijkt uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving dat de luchtkwaliteit in en om het plangebied ruimschoots aan de normen van 40 μg/m³ (NO2 en PM10) en 25 μg/m³ (PM2,5) voldoet (zie navolgende afbeeldingen). Er is ter plaatse sprake van een goed woon- en leefklimaat wat betreft luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaat er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
 
 
Stikstofconcentratie (NO2) 2015 ter plaatse van het plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Fijnstof concentratie (PM10) 2015 ter plaatse van het plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
 
Fijnstof concentratie (PM2.5) 2015 ter plaatse van het plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
4.5 Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel Activiteitenbesluit genoemd) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Daarnaast zijn voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb sluit aan bij het toetsingskader dat in het Bevi is opgenomen. Inmiddels zijn ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het basisnet ingevoerd.
 
Planspecifiek
Op de provinciale risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van externe veiligheid van belang zijn. Het meest nabijgelegen is het opslagpunt voor gevaarlijke stoffen aan de Constructieweg 25 op circa 620 m afstand. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt op enkelen meters. Aan deze veiligheidsafstand wordt ruimschoots voldaan.
 
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding deelgebied (blauwe ster)
 
Uit de risicokaart is op te maken dat er geen andere risicovolle inrichtingen en/of transportroutes in de nabijheid van het plangebied zijn gelegen. Daarmee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor omgevingstypen 'gemengd gebied'" en een 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden per milieucategorie voor de omgevingstypen rustige woon wijk en gemengd gebied. Gemotiveerd afwijken van de richtafstanden is mogelijk als kan worden aangetoond dat de hierboven genoemde doelen worden gewaarborgd.
 
Milieucategorie
Richtafstand rustige woonwijk
Richtafstand gemengd gebied
1
10 m
0 m
2
30 m
0 - 10 m
3.1
50 m
30 m
3.2
100 m
50 m
4.1
200 m
100 m
4.2
300 m
200 m
Tabel: richtafstanden per milieucategorie
 
Planspecifiek
De omgeving van het plangebied wordt aangemerkt als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. In de directe omgeving van de woning komen ook andere functies voor zoals bedrijven, winkels, horeca en (maatschappelijke) voorzieningen.
 
Bedrijven in de omgeving 
Direct aan de overzijde van de Rondweg is op 22 meter afstand van het plangebied een brandweerkazerne (SBI 8425) aanwezig. De richtafstand bedraagt 30 meter voor het maatgevende aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. De afstand van de woning(en) tot de gevel van de kazerne bedraagt echter 30 meter. Aan de zijde van het plangebied vinden tussen de gevel van de brandweerkazerne en de perceelgrens geen noemenswaardige geluidsbelastende activiteiten plaats. De toegang tot het parkeerterrein van de brandweerkazerne bevindt ten zuidoosten van de woning en niet direct aan de overzijde van de Rondweg. De brandweer rukt uit vanaf de zijde aan de Industrieweg. Vanaf dit punt is de afstand tot de woning(en) groter (minimaal 36 m). Verder heeft het kazernegebouw een (beperkte) geluidswerende functie voor activiteiten aan de voorzijde (noordzijde) en op het parkeerterrein.
 
Direct ten oosten van deze brandweerkazerne is het bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkeveen gelegen. Op dit bedrijventerrein bevinden zich meerdere bedrijven met een milieucategorie 2 oplopend tot 4.2, die zijn aangeduid op de verbeelding van desbetreffende bestemmingsplan. Het dichtstbijzijnde bedrijf met een milieucategorie van 3.1 is gelegen op circa 156 meter, het dichtstbijzijnde bedrijf met een milieucategorie van 3.2 is gelegen op circa 181 meter en het dichtstbijzijnde bedrijf met een milieucategorie van 4.1 of 4.2  is gelegen op 230 meter afstand.
 
Geconcludeerd kan worden dat er wordt voldaan aan de richtafstanden voor de woning(en) in gemengd gebied.
 
Bedrijven in het plangebied
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woning en functie als kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening in één pand mogelijk. Zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen zijn een voorbeeld van een functiemeningsgebied. Het plangebied is gelegen langs de Rondweg, een stedelijke toegangsweg. In de omgeving van het plangebied zijn wonen, bedrijven, gemengde functies en centrumvoorzieningen vertegenwoordigd. Kantoren en dienstverlening behoren tot categorie A van de lijst functiemenging van de VNG. Activiteiten in categorie A zijn activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De bedrijfs- en woonruimte zijn aanpandig aan elkaar gelegen en worden bouwkundig van elkaar gescheiden. Daarmee wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van functiemenging en dient aangenomen te worden dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
  
Conclusie 
Gezien het voorgaande kan gesteld worden dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuzonering vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Daarom is het belangrijk om, waar mogelijk, te werken volgens de volgende principes:
  1. afkoppelen van schoon hemelwater zodat dit niet in het vuilwaterriool komt en waardoor het vuile water geconcentreerder wordt waardoor verwerking ervan beter verlopen kan;
  2. opvangen en vasthouden van gebiedseigen water. Dit door middel van infiltratie in de bodem in het plangebied (als dat kan) of anders infiltratie in de omgeving en / of het 'getrapt' afvoeren via opvangbekkens naar het oppervlaktewater;
  3. goed zorgen voor (de mogelijkheden voor) waterinfrastructuur zoals dijken langs de kust, rivieren en andere waterwegen.
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet zorgt namens het waterschap voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in de sloten en vaarten. Het verzorgingsgebied van Waternet omvat de gemeente Amsterdam en een groot gebied in de provincie Utrecht en Noord Holland. Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan en diverse beleidsnota’s. In de keur van het waterschap zijn geboden en verboden opgenomen voor de bescherming van de functionaliteit van waterlopen en waterkeringen. Met de Keur wil het waterschap de waterkwaliteit verbeteren, de doorstroming in sloten veilig stellen en de dijken sterk houden. Bij de Keur horen Keurkaarten met informatie over wateren en waterkeringen.
 
In de legger van het waterschap worden gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder.
 
Het waterschap hanteert het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1.000 m² verharding in stedelijk gebied of meer dan 5.000 m² in landelijk gebied 10 % daarvan gecompenseerd moet worden in de vorm van oppervlaktewater voor waterberging. Door compensatie wordt voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg.
 
Planspecifiek
Verharding
Onderhavig plan betreft de positieve bestemming van wonen in een reeds bestaand pand en een bouwmogelijkheid ter plaatse van het zuidelijke bouwvlak wat in de huidige situatie reeds geheel verhard is. In de toekomstige situatie treedt er geen significante verandering op het aantal vierkante meters verharding. Er hoeft dan ook geen compensatie plaats te vinden in de vorm van extra oppervlaktewater voor waterberging.
  
Hemelwater
Onderhavig plan betreft in eerste instantie de herbestemming van een reeds bestaand pand naar wonen. Er treedt derhalve geen aanpassing op in de wijze waarop het hemelwater van het pand wordt afgevoerd. De mogelijke bebouwing van het zuidelijke bouwvlak zal op een vergelijkbare wijze het hemelwater van het pand afvoeren.
  
Legger
Voor het plangebied is de waterlegger van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is deels gelegen in de kernzone en deels in de beschermingszone van een secundaire waterkering. Dit is een waterkering van regionaal belang. Mogelijke toekomstige werkzaamheden zijn daarmee vergunningsplichtig.
 
Uitsnede van de legger Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) (plangebied aangegeven met zwart)
 
Grondwaternorm
In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) staat het gemeentelijk grondwaterbeleid voor nieuwe ontwikkelingen vastgesteld. Wat betreft woningbouw worden de volgende normen gesteld:
  • woning zonder kruipruimte- drooglegging van 0,5 m;
  • woning met kruipruimte - drooglegging van 0,9 m.
Conclusie
Gezien er ter plaatse van het noordelijke bouwvlak geen sprake is van sloop en/of nieuwbouw zal aan de voorgenoemde eisen worden voldaan. Bij toekomstige nieuwbouw ter plaatse van het zuidelijke bouwvlak is het aan Burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen of er ter plaatse bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bouwverbod dat geldt ter plaatse van de waterkering, onder de voorwaarde dat de beheerder van de waterkering een positief advies heeft uitgebracht.
 
Ter plaatse van het perceel van de Stationslocatie 18 is in het geldende bestemmingsplan bovendien de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ opgenomen. Deze dubbelbestemming is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. De bescherming van de waterkering is hiermee voldoende geborgd.
 
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen initiatief.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de huidige tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Gezien er ter plaatse van het noordelijke bouwvlak geen sprake is van sloop en/of nieuwbouw kan worden uitgesloten dat er schade wordt berokkend aan beschermde soorten en gebieden.
  
Bij toekomstige nieuwbouw ter plaatse van het zuidelijke bouwvlak moet nader bekeken worden of kan worden uitgesloten dat er schade wordt berokkend aan beschermde soorten en gebieden. Hiertoe is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Voor het hele grondgebied van de gemeente De Ronde Venen is een archeologische beleidskaart (Herziening van de archeologische beleidskaart van de gemeente De Ronde Venen 2016, Vestigia BV, V1385, 23 februari 2017) gemaakt. Hierop is te zien waar archeologische waarden in de bodem zitten of verwacht kunnen worden.
 
Planspecifiek
Archeologie
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke Archeologische beleidskaart (2016) - Landbodems.
 
Uitsnede gemeentelijke Archeologische beleidskaart (2016) - Landbodems, plangebied in rode kader 
 
Voor het grootste deel van het gehele plangebied geldt dat de gronden binnen categorie 4 vallen, een gedeelte van de gronden vallen in categorie 5. Voor beide categorieën geldt dat bij ontwikkelingen groter dan 2.000 m² en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Gezien er ter plaatse van het noordelijke bouwvlak geen sprake is van sloop en/of nieuwbouw en er geen sprake is van het roeren van de grond, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Ook bij mogelijke toekomstige nieuwbouw ter plaatse van het zuidelijke bouwvlak zal archeologisch onderzoek achterwege kunnen blijven, gezien het gehele perceel in totaal 1.750 m² omvat. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Eventuele toevalsvondsten dienen te worden gemeld bij gemeente De Ronde Venen.
   
Ter plaatse van het perceel van de Stationslocatie 18 is in het geldende bestemmingsplan bovendien de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming is in voorliggend bestemmingsplan conform de huidige gemeentelijke Archeologische beleidskaart gecorrigeerd naar ‘Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4' en ‘Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 5'. De bescherming van archeologische waarden is hiermee voldoende geborgd. 
 
Het aspect archeologie vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorgenomen initiatief.
4.10 Cultuurhistorie
De gemeente De Ronde Venen heeft een concept gemaakt van een cultuurhistorische kaart van haar grondgebied. Hierop zijn alle rijks- en gemeentelijke monumenten binnen De Ronde Venen afgebeeld, evenals alle andere cultuurhistorische (landschappelijke) waarden. Hiertoe behoren onder andere ontginningslinten, dijken en zuwen, de Stelling van Amsterdam, verkavelingspatronen en (al dan niet verdwenen) molens. De cultuurhistorische kaart dient als basis voor de in bestemmingsplannen te verwerken cultuurhistorische waarden. 
 
Planspecifiek
Zoals blijkt uit het hierna afgebeelde uitsnede van de cultuurhistorische kaart is de originele structuur ter plaatse van het plangebied nog steeds herkenbaar. De historische lijn lopend over Hofland via de Dorpsstraat naar Bozenhoven en de Herenweg te Wilnis vormt het oude ontginningslint van het gebied die, evenals de zuwes, al zo'n 800 tot 900 jaar op dezelfde plaats ligt. Dit is een van de historische lijnen van grote cultuurhistorische waarde in de kern, die fungeerde als ontginningslint en verbindingsweg waar vanouds de bewoning was. Het plangebied is gelegen in dit cultuurhistorisch waardevolle lint.
 
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (plangebied aangegeven met rood)
 
Ter plaatse van het perceel van de Stationslocatie 18 is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ opgenomen. Deze dubbelbestemming is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. De bescherming van cultuurhistorische waarden is hiermee voldoende geborgd.
4.11 Leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen zoals rioolpersleidingen of waterleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente De Ronde Venen heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
 
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
 
Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Plansystematiek
 
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
 
Regels
 
Inleidende regels
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.
 
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.
 
Bestemmingsregels
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheden.
In dit bestemmingsplan zijn binnen de bestemming 'Agrarisch' alleen de volgende onderdelen opgenomen:
 
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik, is strijdig met de bestemming.
 
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de (hoofd)gebouwen, de bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
Nadere eisen
Het stellen van nadere eisen is alleen mogelijk als het bestemmingsplan zelf al regels stelt (primaire eisen). Omdat in nagenoeg alle bouwregels eisen zijn gesteld aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, kunnen daaraan nadere eisen worden gesteld. Met behulp van deze nadere eisen kunnen burgemeester en wethouders extra eisen stellen ten behoeve van bijvoorbeeld de ruimtelijke kwaliteit, het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de externe veiligheid.
 
Afwijken van de bouwregels
Bij het afwijken van de bouwregels kan onder voorwaarden worden afgeweken van hetgeen is geregeld, bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
 
Specifieke gebruiksregels
In de specifieke gebruiksregels staat, in aanvulling op de bestemmingsomschrijving, expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan.
 
Afwijken van de specifieke gebruiksregels
Van de geformuleerde gebruiksregels kan onder voorwaarden worden afgeweken. Deze voorwaarden dienen helder en toetsbaar te zijn.
 
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
Onder de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van een aanlegvergunning.
6.3 Toelichting afzonderlijke bestemmingen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemming:
 
Gemengd - 1
In deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, maatschappelijk, dienstverlening en het behoud en/of herstel van cultuurhistorische waarden. Voor het perceel zijn voor de aspecten parkeren, geluid en ecologie een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan.
 
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachting binnen het plangebied. Binnen deze bestemming geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden over een gebied groter dan 2.000 m² en dieper dan 30 cm.
 
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 5
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachting binnen het plangebied. Binnen deze bestemming geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden over een gebied groter dan 2.000 m² en dieper dan 30 cm.
     
De dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie' en 'Waterstaat - Waterkering' zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Kom Mijdrecht'. Een toelichting op deze dubbelbestemming wordt daarom niet nodig geacht.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.1 Overleg
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan verstuurd aan verschillende vooroverlegpartners. Er zijn geen inhoudelijke reacties op het plan binnengekomen.
7.2 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.