1.1 plan:
het bestemmingsplan Stationsstraat 14 Abcoude van de Gemeente De Ronde Venen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPStationsstraat14-va01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch (bouwkundig en functioneel) opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengesloten woningen:
twee of meer woningen met de hoofdgebouwen aaneengebouwd;
1.7 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van de intensieve veehouderij;
1.9 ambachtelijk bedrijf:
een met detailhandel vergelijkbare activiteit waarbij diensten worden verricht aan of ten behoeve van het publiek, zoals een kapsalon, schoenmaker, sleutelbar, printshop, edelsmid, zulks met uitsluiting van horecabedrijven, garagebedrijven en zelfstandige kantoorvestigingen;
1.10 archeologische waarde:
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.11 archeologisch waardevol gebied:
gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;
1.12 bar-dancing:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen;
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.14 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;
1.15 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.16 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.17 bestaand:
- bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.18 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.19 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.20 Bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.22 bouwlaag:
een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw en kapverdieping;
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;
1.30 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 gestapelde woningen:
boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.34 horeca activiteit:
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;
1.35 kampeermiddel:
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een bouwvergunning is vereist;
- een en ander voor zover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.36 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.37 onderkomen:
een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen een al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, chalet, voor zover geen bouwwerk zijnde, alsmede een tent;
1.38 peil:
- het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
- indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 m uit de grens van een bestemming verkeersdoeleinden, gelegen op een dijk, wordt de kruin van de dijk als peil beschouwd;
- indien de voorgevel van een gebouw gelegen is binnen een afstand van maximaal 5 m uit de grens van de bestemming verkeersdoeleinden, gelegen aan de teen van de dijk, wordt de bovenkant van de weg als peil beschouwd;
- in alle andere gevallen, waarin aan een dijk wordt gebouwd wordt als peil beschouwd de gemiddelde hoogte van het aanliggend afgewerkt terrein;
1.39 permanente bewoning:
het gebruik van een ruimte, daaronder begrepen kampeermiddelen, chalets, stacaravans en recreatiewoningen, als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA);
1.40 prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.41 raamprostitutie:
het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.42 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 straatprostitutie:
het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.44 vrijstaande woning:
woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;
1.45 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder bouwwerken als bruggen;
1.46 waterkering:
een stuk grond dat het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;
1.47 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.48 woonadres:
- het adres waar betrokkene woont, of indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a., betrokkene naar redelijke verwachtingen gedurende drie maanden minimaal tweederde van de tijd zal overnachten;
1.49 zijlingse en achterste bouwperceelgrens:
de van de toegangsweg afgekeerde grenzen van een bouwperceel;
1.50 zorgwoning:
een (gedeelte van een) gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- aanleg van natuurvriendelijke inrichting;
met de daarbij behorende:
- water;
- paden en verhardingen.
3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter voor terreinafscheidingen.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- water(-gangen), inclusief bijbehorende bermen en taluds;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bruggen en duikers.
4.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het wonen in de vorm van woningen;
- ter plaatste van de functieaanduiding 'ontsluiting' de hoofdontsluitingsweg;
- de uitoefening van een beroep aan huis, met inachtneming van de volgende regels:
- de voor de beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50 m² per woning bedragen;
- er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
- detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
- er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
- het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
- de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
met de bijbehorende:
- erven en tuinen;
- erftoegangswegen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen ;
- groenvoorzieningen;
- voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
- speelvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op of in de in
artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- het totale aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 4;
- hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een schuine kap waarvan de hellingshoek ten minste 30o en ten hoogste 70o bedraagt;
- gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing' (sba-1) en/of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tweedelijns bebouwing' (sba-2);
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - eerstelijns bebouwing' (sba-1) gelden de volgende bouwregels:
- ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- de minimale breedte van de voorgevel van een woning is ten minste 5 meter;
- de maximale breedte van de voorgevel van een woning is ten hoogste 12 meter;
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tweedelijns bebouwing' (sba-2) gelden de volgende bouwregels:
- ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
- indien hoofdgebouwen niet aaneen worden gebouwd, dient de afstand tussen de zijgevels minimaal 3 m te bedragen.
5.2.1 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen:
- aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen gebouwd te worden ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - zone bijgebouwen';
- ter plaatse van de aanduiding 'maximale vloeroppervlakte (m²)' mag de oppervlakte niet meer bedragen dan is aangeduid;
- de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is ten hoogste 3 meter;
- voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die worden afgedekt met een schuine kap dient de hellingshoek van de kap ten minste 30o en ten hoogste 70o te bedragen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag bedragen:
- maximaal 7 m voor palen en masten;
- maximaal 2 meter voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen achter de (verlengden van de) naar de weg gekeerde gevel;
- maximaal 1 meter voor overige erf- en terreinafscheidingen;
- maximaal 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.3 Dakkapellen
In schuine daken mogen dakkapellen worden aangebracht, met dien verstande dat:
- dakkapellen uitsluitend naast elkaar in één dakvlak mogen worden gebouwd;
- de hoogte van een dakkapel ten hoogste 1,4 meter mag bedragen;
- de breedte van een dakkapel ten hoogste 1,0 meter mag bedragen;
- de afstand tussen de bovenkant van het hoofdgebouw en de bovenkant van de dakkapel ten minste 0,6 meter dient te bedragen;
- de afstand van de dakkapel tot de zijgevel van het hoofdgebouw, de woningscheidende muur dan wel een andere dakkapel, ten minste 0,6 meter dient te bedragen;
- de afstand van de dakkapel tot de goot dan wel het boeibord ten minste 0,6 meter dient te bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de wijze van bouwen, ter waarborging van:
- de verkeersveiligheid;
- een evenwichtig ruimtelijk beeld;
- de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Dakhelling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van bepaalde in
artikel 5 lid 2 sub b teneinde geen dakhelling, een afwijkende dakhelling en/of dakvorm toe te kunnen staan bij hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen met dien verstande dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de woonsituatie;
- de cultuurhistorische waarden van aanliggende bebouwing.
5.4.2 Dakkapellen
- de hoogte van een dakkapel ten hoogste 2 m bedraagt; en
- de gezamenlijke breedte van dakkapellen ten hoogste 50% van de breedte van het dakvlak bedraagt; en
- uitsluitend indien de dakhelling ten minste 45º bedraagt: de afstand tussen de bovenkant van het hoofdgebouw en de bovenkant van de dakkapel ten minste 0,3 m bedraagt en de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel ten opzichte van de direct daaronder gelegen vloer ten minste 2 m bedraagt.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in
artikel 5 lid 1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder te voldoen aan de beeldkwaliteitseisen conform het in
bijlagen bij de regels bijlage 1 opgenomen Beeldkwaliteitplan.
Artikel 6 Leiding - Riool (dubbelbestemming)
6.1 Bestemmingsomschrijving
- een rioolleiding;
- bouwwerken.
6.2 Bouwregels
- In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
- Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting van het doelmatig functioneren van de leiding plaatsvindt, middels een omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in artikel 6 lid 2 en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken gebouwd worden, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het planten van diepwortelende beplantingen of bomen;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen in te graven of in te drijven;
- het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
Het verbod is niet van kracht voor werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
- De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming.
- Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
- geen schade ontstaat aan de rioolleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
- de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
- hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.
7.2.2 Uitzondering op bouwverbod
Het verbod van
artikel 7 lid 2.1 is niet van toepassing voor het bouwen op of in deze gronden van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als het althans gaat om:
- bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 meter, of;
- een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen waarbij de totale oppervlakte van de te verstoren ondergrond ten hoogste 50 m² bedraagt, of;
- een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen die kunnen worden gerealiseerd zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 meter onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden, of;
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing en / of kabels en leidingen, waarbij de oppervlakte en diepte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in
artikel 7 lid 2.1, een omgevingsvergunning verlenen om gebouwen en bouwwerken te realiseren (en de daartoe behorende kabels en leidingen en andere bouwwerkzaamheden ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)), mits wordt voldaan aan de regels die gelden voor de betrokken bestemming(en) en mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
- archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
of:
- archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
of:
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 meter van een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, als bedoeld in artikel 7 lid 3 en/of artikel 7 lid 4.3 in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden, is de uitzondering van ten hoogste 50 m2 als genoemd in artikel 7 lid 2.2 sub b niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. artikel 7 lid 4.1 is van overeenkomstige toepassing.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen en het opstellen van een beheersplan en periodieke monitoring, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag - zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen - de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het verlagen van het maaiveld door ontgronden, afgraven, onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
- het verdiepen of verstoren van de waterbodem door ontgronden, baggeren, in- of afgraven, onderzuigen, aanleg kabels en leidingen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
- het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het aanleggen van drainage dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
- het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
- het (al dan niet tijdelijk) ophogen van het maaiveld met meer dan 1 m.
7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het in
artikel 7 lid 4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- in het kader van het normale beheer en onderhoud, of;
- in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes, of;
- indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m2, of;
- in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige, of;
waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
- is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
- is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
7.4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in
artikel 7 lid 4.1, een omgevingsvergunning verlenen om een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
- archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
of:
- archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel aantoonbaar afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
of:
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein waarvoor reeds een eerdere omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 7 lid 3 sub a en/of artikel 7 lid 4.3 sub a in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden is de uitzondering van ten hoogste 50 m² als genoemd in artikel 7 lid 4.2 sub c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 7 lid 4.3 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
- de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming '
Waarde - Archeologie 1 (dubbelbestemming)' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na afronding van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij advies inwinnen van een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.
Artikel 8 Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor bouwwerken passend bij de andere bestemmingen in afwijking van het bepaalde in
artikel 8 lid 2, met inachtneming van de volgende regels:
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- er wordt vooraf advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van een drainage, ontginnen en het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
- het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van drainages of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
- Het in onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en beheer betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
- mogen worden uitgevoerd op grond van een reeds verleende vergunning
- De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub a zijn slechts toelaatbaar, mits:
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- als staan- of ligplaats voor onderkomens;
- als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
10.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
10.3 Afwijking ten behoeve van meest doelmatige gebruik
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in deze regels indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Monumentale bomen
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - groeiplaats boom' gelden de volgende regels:
- Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende apparatuur, constructies en installaties;
- het aanbrengen van terreinverhardingen zoals tuinverhardingen, wegen en parkeerplaatsen;
- het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van gronden met meer dan 15 cm;
- het aanbrengen van bouwwerken en bouwketen;
- het aanbrengen van funderingen;
- het opslaan van materialen.
- Een vergunning voor de werkzaamheden zoals genoemd onder a sub 1 wordt alleen verleend indien de levenskansen van de bestaande beplanting niet worden verkleind.
Een vergunning voor de werkzaamheden zoals genoemd onder a sub 2 wordt alleen verleend indien:
- per perceel het groene karakter behouden blijft;
- de levenskansen van de beplanting niet wordt verkleind;
- qua situering en/of aanwezigheid van opgaande beplanting, in die zin dat voldoende infiltratiemogelijkheden voor regenwater en zuurstof aanwezig zijn.
- Een vergunning voor de werkzaamheden zoals genoemd onder a sub 3, 4, 5 en 6 wordt alleen verleend indien:
- de levenskansen van de beplanting niet wordt verkleind;
- het perceel het groene karakter blijft behouden.
- De onder a genoemde verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Bevoegdheid tot het afwijken
Het bevoegd gezag kan in afwijking van de regels van het plan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- het verruimen van maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 15% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn; de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie mag niet meer dan 15 m bedragen.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de monumentencommissie en wordt niet verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht Abcoude;
- de karakteristiek van het hoofdgebouw.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
13.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de bestemming van een stuk grond te wijzigen door het verschuiven van bestemmingsgrenzen met niet meer dan 3 meter, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
Artikel 14 Overige regels
14.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
14.2 Volgorde werking bestemmingen
Artikel 15 Algemene procedureregels
15.1 Procedure bij nadere eisen
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet eerder genomen dan het moment nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 16 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- artikel 16 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 16 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- artikel 16 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Stationsstraat 14 Abcoude.