direct naar inhoud van Regels
Plan: Gein-Zuid 26 Abcoude
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP066GeinZuid26-ow01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Gein-Zuid 26 Abcoude' met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP066GeinZuid26-ow01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw:

een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.7 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.12 bestaand:
  • a. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  • b. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 bestaande aantal dierplaatsen:

het aantal legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan.

1.14 bestaande diersoorten:

de diersoorten waarvoor de legaal gerealiseerde dierplaatsen zoals aanwezig ten tijde van de vaststelling van het plan zijn gebouwd.

1.15 bestaand stalsysteem:

het legaal gerealiseerde stalsysteem ten tijde van de vaststelling van het plan; bedoeld zijn de stalsystemen overeenkomstig de unieke stalbeschrijvingen van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) alsmede de nageschakelde initiatieven.

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat en in bouwmassa ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke ruimte, garage of hobbyruimte.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt ook gerekend verkoop via internet waarbij de goederen ter plaatse worden opgeslagen.

1.26 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend (onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus).

1.27 extensief recreatief medegebruik:

vorm van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel.

1.30 intensieve veehouderij:

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee –zelfstandig of als neventak- waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen.

1.31 jaargemiddelde magneetveld:

het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de Handreiking voor het berekenen van de specifieke 0,4 microtesla zone in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen van het RIVM, september 2006, versie 1.2.

1.32 kampeerplaats:

een standplaats voor één of meer bij elkaar behorende tent(en), tentwagen(s) of kampeerauto(‘s) dan wel ander onderkomen(s) of ander(e) voertuig(en) of gewezen voertuig(en) of gedeelte daarvan, voor zover geen stacaravan of bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.33 karakteristiek:

de panden genoemd in categorie 1 en 2 van het Monumenten Inventarisatie Project.

1.34 magneetveldbeoordelingsplichting object:
  • a. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;
  • b. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven.
1.35 magneetveldgevoelig object:

woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen.

1.36 magneetveldongevoelig object:

overige niet-magneetgevoelige of niet-magneetongevoelige objecten.

1.37 magneetveldzone:

het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

1.38 manegebedrijf:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en instructie aan derden, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het managebedrijf.

1.39 mantelzorg:

tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.40 ondersteunende teelt:

het gebruik van gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen.

1.41 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport.

1.42 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij de voltooiing van de bouw.
1.43 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden met daarbij behorende trainingsfaciliteiten of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm.

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.45 prostitutiebedrijf:

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen.

1.46 recreatief medegebruik:

een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming.

1.47 relatie:

ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee of meer afzonderlijk begrensde bouwvlakken, inclusief de daaraan toegekende aanduidingen en waarmee die bouwvlakken één vlak vormen.

1.48 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 stacaravan:

een caravan voorzien van wielstelsel en disselconstructie met een maximale afmeting van 14 m lang en 4,5 m breed (inclusief wielstelsel), die in zijn geheel als aanhanger achter een voertuig kan worden gekoppeld en in die toestand ‘zelfstandig’ verrijdbaar is.

1.50 volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf:

een grondgebonden agrarisch bedrijf waaruit een zelfstandig en reëel inkomen voortkomt voor minimaal één huishouden.

1.51 zorgboerderij:

een agrarisch bedrijf waar mensen met een integratieproblematiek omwille van ziekte, handicap, problematische opvoedingssituatie, (licht) delinquent verleden en na professionele beoordeling daartoe in staat te zijn geacht zonder enig ernstig veiligheidsrisico voor derden, gedurende de dag kunnen verblijven om via aangepaste dagbesteding geholpen worden om zich voor zover mogelijk te (re)integreren in de samenleving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een volledig en volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • b. openheid;
  • c. water en watergangen;
  • d. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor de bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' voor de bescherming, instandhouding en herstel van waardevolle cultuurhistorische waarden, zoals per adres is aangegeven in de onderstaande tabel:
Adres   Cultuurhistorische waarden  
Gein-Zuid 26   boerderij  

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken;
  • i. erfbeplanting;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. wegen en paden;
  • l. erven en terreinen.

In de bestemming is de uitoefening van nevenactiviteiten toegestaan welke per adres zijn aangegeven in de onderstaande tabel, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan aldaar aangegeven en de nevenactiviteiten in de bedrijfsgebouwen plaatsvinden dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak.

Adres   Nevenactiviteiten  
Gein-Zuid 26   viskwekerij en composteren, maximaal 300 m²  

Per bouwvlak mag maximaal één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal bedrijfswoningen is aangegeven.

3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak (agrarisch bouwperceel) worden gebouwd;
    • 2. de afstand tussen gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 15 m;
    • 3. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale goothoogte in m   Maximale bouwhoogte in m   Maximale inhoud in m³   Maximale oppervlakte in m²   Dakhelling  
Agrarisch bedrijfsgebouw   5   10        
Bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen   3   10   600     Minimaal 30° en maximaal 60°  
Bijgebouwen bij bedrijfswoning   3   4,5     50    

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 6 m en voor voedersilo's 12 m bedraagt;
    • 2. kuilvoerplaten en mestzakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan waarbij de maximale bouwhoogte 1,5 m bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoerplaat', kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1,5 meter;
    • 3. lichtmasten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    • 4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) niet meer bedragen dan 10 m;
    • 6. de bouwhoogte en de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m²;
  • c. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
3.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, sub 2, ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de gebouwen binnen het bouwvlak tot 25 m, mits de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, sub 3, ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw tot 14 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is. De afwijking wordt niet verleend ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a, sub 3, ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw tot 6 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
  • d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b, sub 2, voor het plaatsen van kuilvoerplaten en mestzakken direct aansluitend aan het bouwvlak, mits passend in het landschap en de verkavelingsstructuur en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m.
  • e. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b, sub 4, voor het vergroten van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
  • f. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor vervangende nieuwbouw voor groene dienstverlening, indien de bestaande bebouwing ongeschikt is, mits daarmee een ruimtelijke kwalitatieve verbetering wordt bereikt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming en aanduidingen wordt ieder geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een manegebedrijf;
  • b. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak voor het plaatsen en geplaatst houden van tunnelkassen;
  • c. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag, met uitzondering van de opslag van kuilvoer ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoerplaat';
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van ondersteunende teelt;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij;

3.4.2 Bedrijfsvoering

Ten aanzien van de bedrijfsvoering gelden de volgende regels:

  • a. wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen is uitsluitend toegestaan indien aan één van de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. de wijziging is op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan reeds vergund door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998);
    • 2. de wijziging leidt niet tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000;
  • b. dierenverblijven zijn uitsluitend toegestaan op één en dezelfde bouwlaag.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan voor de duur dat de agrarische activiteit wordt uitgeoefend bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in 'Bijlage 1', de 'Lijst nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte, mits:

  • a. de nevenactiviteiten inpasbaar zijn binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • b. de nevenactiviteiten binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden, met dien verstande, dat buitenactiviteiten tevens direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden;
  • c. activiteiten die een verkeersaantrekkende werking hebben, welke zijn aangeduid met een (v) in Bijlage 1, in principe alleen zijn toegestaan langs de volgende wegen:
    • 1. Rijksstraatweg.
    • 2. Lange Coupure.
    • 3. Oude dijk.
    • 4. Kanaaldijk West.
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
  • e. de verkeersveiligheid niet verslechtert;
  • f. parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
3.5.2 Paardenbakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een paardenbak, mits deze paardenbak voldoet aan de volgende regels:

  • a. de paardenbak wordt uitsluitend gesitueerd binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel), dan wel buiten het bouwvlak indien het een paardenbak ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01), betreft die wegens gebrek aan ruimte op het erf aldaar niet geheel binnen die bestemming is gelegen;
  • b. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden moet minimaal 50 m bedragen, tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval een minimale afstand van 25 m is toegestaan, mits geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
  • c. de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 10% van het gehele bouwvlak, tot een maximum van 800 m², met dien verstande, dat, indien de paardenbak gedeeltelijk op gronden met de bestemming ‘Wonen’, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01), gelegen is, de oppervlakte van de paardenbak binnen de bestemming ‘Agrarisch’ niet meer mag bedragen dan 800 m² verminderd met de oppervlakte van het binnen de bestemming ‘Wonen’ gelegen gedeelte van de paardenbak;
  • d. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
3.5.3 Ondersteunende teelt

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.4 onder d ten behoeve van ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.5.4 Extensief recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

3.5.5 Zwembaden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van zwembaden bij bedrijfswoningen, met dien verstande, dat:

  • a. per bedrijfswoning maximaal één zwembad is toegestaan;
  • b. een zwembad uitsluitend binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
  • d. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
  • e. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd binnen de agrarische bouwvlakken;
    • 2. het vellen en rooien van houtopstanden, waaronder begrepen randbeplantingen rondom agrarische bouwvlakken;
    • 3. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
    • 4. het bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande beplanting, waaronder het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    • 5. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden;
    • 6. het scheuren en diepploegen van gronden.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6, onder a, mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet leidt tot inklinking van de bodem of wanneer geen aantasting van de landschappelijke inpassing van agrarische bouwpercelen plaatsvindt, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
  • c. In de afweging als bedoeld in lid 3.6, onder b, wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving in lid 3.1 betrokken.
  • d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6, onder a, is vereist voor:
    • 1. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
    • 3. het scheuren van grasland, uitsluitend ter grasverbetering;
    • 4. werken of werkzaamheden, behorende bij ondersteunende teelt, indien en voor zover daarvoor afwijking is verleend ingevolge lid 3.5.3;
    • 5. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor afwijking is verleend ingevolge lid 3.5.5;
    • 6. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
    • 7. de aanleg van kavelpaden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vervolgfunctie wonen bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening binnen de bestemming 'Agrarisch' de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen, zoals bedoeld in artikel 14 van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
  • b. de functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  • c. bij de functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid in acht te worden genomen;
  • d. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
  • e. ten minste 50% van de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt, tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'cultuurhistorische waarden' of 'karakteristiek';
  • f. in afwijking van het bepaalde in artikel 14, lid 14.2, onder f, van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01), mag bij een boerderij met aangebouwde deel het geheel als woning worden verbouwd en gebruikt;
  • g. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  • h. voldaan dient te worden aan de wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit.
3.7.2 Vervolgfunctie meerdere woningen bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening binnen de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend voor zover gelegen in het verwevingslint als bedoeld in de ‘Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude’, vastgesteld d.d. 09-07-2009, de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen', zoals bedoeld in artikel 14 van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01), ten behoeve van de bouw van een extra woning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. per voormalig bedrijf mag één extra woning worden gebouwd, indien alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een ondergrens van ten minste 1.000 m², tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduidingen 'cultuurhistorische waarden' of 'karakteristiek';
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
  • c. de functiewijziging mag geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
  • d. de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
  • e. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte;
  • f. de functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  • g. de functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd;
  • h. de functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
  • i. bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid in acht te worden genomen;
  • j. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
  • k. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Wet natuurbescherming, in acht te worden genomen;
  • l. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
  • m. de functiewijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien sprake is van bedrijfsbeëindiging;
  • n. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als 'Wonen', zoals bedoeld in artikel 14 van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01);
  • o. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • p. wat betreft de bouwregels voor de voormalige bedrijfswoning, alsmede de extra woning zijn de regels, zoals neergelegd in de bestemming 'Wonen', zoals bedoeld in artikel 14 van het bestemmingsplan 'Abcoude Buitengebied' (NL.IMRO.0736.BP003BuitengebAbc-oh01), van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de voormalige agrarische gebouwen dient te worden teruggebracht tot maximaal 150 m² aan niet voor wonen bestemde gebouwen;
  • q. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
  • r. er dient voldaan te worden aan de wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit.
3.7.3 Vergroting bouwvlak grondgebonden agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming 'Agrarisch' gelegen bouwvlakken te vergroten tot een oppervlakte van maximaal 2 ha voor zover de percelen gelegen zijn in het landbouwkerngebied als bedoeld in de ‘Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude’, vastgesteld op 9 juli 2009, en maximaal 1,5 ha voor overige gronden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding moet zijn aangetoond;
  • b. de uitbreiding dient plaats te vinden ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
  • d. de wijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
  • e. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval worden geëist dat geen buitenopslag plaatsvindt;
  • f. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
  • g. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
  • h. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Wet natuurbescherming, in acht te worden genomen;
  • i. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
  • j. de bedrijfswoning mag niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'.
3.7.4 Realisatie nieuwe natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch' te wijzigen ten behoeve van natuur, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
  • b. de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
  • c. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
  • d. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
  • e. de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd of wordt omgezet naar agrarisch natuurbeheer;
  • f. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden dienen zulks te wensen;
  • g. de functiewijziging dient plaats te vinden:
    • 1. In het gebied:
      • Binnen een zone van 50 m ter weerszijden van de rivier het Gein;
    • 2. In het gebied:
      • Binnen een zone ten westen van de Kanaaldijk West en aansluitend aan Fort Nigtevecht, ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’.
3.7.5 Vestiging paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch' te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een productiegerichte paardenhouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak door middel van een bedrijfsplan wordt aangetoond;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
  • c. de paardenhouderij dient landschappelijk te worden ingepast.
3.7.6 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als 'Agrarisch' te wijzigen ten behoeve van een wijziging van het bouwvlak, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte van het bouwvlak behouden blijft;
  • b. de wijziging om bedrijfseconomische en/of milieutechnische redenen noodzakelijk is.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;
  • b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.
4.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  • b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • c. Voor het doeleinde van lid 4.1 onder a mag een hoogspanningsleiding worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte van de masten bedraagt 65 m;
    • 2. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de leiding bedraagt 50 m;
    • 3. het leidingvlak dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen;
    • 4. de magneetveldzone van de leiding dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor zover deze objecten krachtens de andere ter plaatse geldende bestemmingen zijn toegestaan.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het bebouwingsbeeld;

- de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van magneetveldongevoelige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits:
      • niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
      • wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
    • 2. het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten de magneetveldzone, mits:
      • niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
      • wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
    • 3. het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de magneetveldzone, mits:
      • aannemelijk is dat daarin of daarop kinderen tot 16 jaar niet vaker dan twee keer per week gedurende meer dan twee uur verblijven;
      • ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld niet hoger is dan 100 microtesla;
      • wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
      • niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak.
  • b. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in van de betreffende leidingbeheerder.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
  • b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5 onder b, mits:

  • a. aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan twee keer per week gedurende meer dan twee uur kinderen tot 16 jaar verblijven;
  • b. het een magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft op een erf bij een (bedrijfs)woning dat zodanig groot is en gelegen is dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, een magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt, terwijl de hoogspanningsleiding binnen deze bestemming bezwaarlijk anders kan worden gesitueerd dan op een zodanige wijze dat de magneetveldzone over het erf komt te liggen;
  • c. in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een watertransportleiding.
5.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  • b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting van het doelmatig functioneren van de leiding plaatsvindt, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat de in de andere bestemmingen genoemde bouwwerken gebouwd worden, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. diepwortelende beplantingen of bomen te planten;
    • 2. heiwerkzaamheden uit te voeren of op een andere manier voorwerpen in te graven of in te drijven;
    • 3. grondwerkzaamheden uit te voeren;
    • 4. oppervlakteverhardingen aan te brengen.

Het verbod is niet van kracht voor werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  • d. De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. geen schade ontstaat aan de watertransportleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
    • 2. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
    • 3. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:

  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 3
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 6
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden of niet dieper reiken, of niet over een grotere oppervlakte plaatsvinden, of geen grotere lengte hebben, dan hieronder voor de betreffende zone is aangegeven:
zone   dieptemaat   oppervlaktemaat   lengtemaat  
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem:  
categorie 2b   30 cm   100 m²   n.v.t.  
categorie 3   30 cm   500 m²   n.v.t.  
categorie 6   30 cm   10.000 m²   n.v.t.  
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
  • b. of niet dieper reiken, of niet over een grotere oppervlakte plaatsvinden, of geen grotere lengte hebben, dan hieronder voor de betreffende zone is aangegeven:
    zone   dieptemaat   oppervlaktemaat   lengtemaat  
    Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem:  
    categorie 2b   30 cm   100 m²   n.v.t.  
    categorie 3   30 cm   500 m²   n.v.t.  
    categorie 6   30 cm   10.000 m²   n.v.t.  
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.
6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Verwijderen bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Artikel 7 Waarde - Schootsvelden

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Schootsvelden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de schootscirkels van tot de Stelling van Amsterdam behorende forten.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande bebouwing is toegestaan;
  • b. de oppervlakte, goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van bouwwerken, die op grond van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft uitsluitend incidentele bebouwing om ruimtelijke kwaliteit van de Stelling van Amsterdam te verbeteren, dan wel verdichting van bestaande linten;
  • b. de bebouwing dient te passen in het landschap en de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam mogen niet onevenredig worden aangetast.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verwijderen van beplanting;
    • 2. het vellen en rooien van houtopstanden;
    • 3. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
    • 4. het bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande beplanting, waaronder het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    • 5. het scheuren en vergraven van gronden.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4 onder a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • c. In de afweging als bedoeld in lid 7.4 onder b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving in lid 7.1 betrokken;
  • d. Geen aanlegvergunning als bedoeld in lid 7.4, onder a is vereist voor:
    • 1. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Karakteristieke bouwwerken
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, raamindeling, alsmede de situering op het perceel, te worden gehandhaafd.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a ten behoeve van het afwijken van uitwendige hoofdvorm, mits advies is gevraagd van de monumentencommissie;
  • c. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ te slopen of minder geschikt te maken voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming.
9.2 Ecostructuren buitengebied Abcoude

Ter plaatse van de op de kaart ‘Ecostructuren buitengebied Abcoude’ in Bijlage 2 met ‘ecostructuur’ aangegeven gronden is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwwerken te slopen. Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning indien blijkens een door aanvrager ingediend onderzoeksrapport is aangetoond dat door de sloopwerkzaamheden geen strijd ontstaat met de Wet natuurbescherming.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Gebruiksverbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.

10.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, (raam)prostitutie of escortbedrijf;
  • b. het gebruiken en/of laten gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van zelfstandige bewoning.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Molenbiotoop

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ worden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geen afwijkingen verleend voor een grotere bouwhoogte dan bij de regels is bepaald.

11.2 Ecologische waarden

De op de kaart ‘Ecostructuren buitengebied Abcoude’ in Bijlage 2 met ‘ecostructuur’ aangegeven gronden zijn mede aangewezen voor de instandhouding van leefgebieden van planten en dieren, alsmede voor de bescherming van de aldaar voorkomende planten en dieren.

11.3 Vervoer gevaarlijke stoffen
11.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden mede bedoeld voor een veiligheidszone ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

11.3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' is, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, het bouwen van (bedrijfs)woningen niet toegestaan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze bouwhoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot met niet meer dan 5 m inclusief antennes, uitsluitend mits de masten worden geplaatst op gebouwen gelegen binnen het bouwvlak in de bestemming 'Agrarisch', met een maximum van drie per agrarisch bouwvlak;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
    • 2. de inhoud van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan 200 m³;
    • 3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling te worden gedaan;
    • 4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de afwijking.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

13.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  • b. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  • c. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
13.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

13.4 Afwijken parkeren / laden en lossen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 13.2 en / of artikel 13.3:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Gein-Zuid 26 Abcoude'.