Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Hoef Oostzijde 119 te De Hoef
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPP065DHoostz119-va01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘De Hoef Oostzijde 119 te De Hoef’ als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP065DHoostz119-va01 van de gemeente De Ronde Venen.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een paardenhouderij en paardenfokkerij en waaronder niet wordt verstaan een manege;
 
1.6 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
 
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bed en breakfast
een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.
 
1.10 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
 
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf;
 
1.12 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts bestemd is voor bewoning door een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is;
 
1.13 beperkt kwestbaar object
een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.14 beroep en bedrijf aan huis
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;
 
1.15 bestaand (in geval van een bouwwerk)
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.17 bestaand stedelijk gebied
bestaand stedelijk gebied zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 onder h van het Besluit ruimtelijke ordening.
 
1.18 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.19 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.21 bij een grondgebonden agrarisch bedrijf behorende gronden
  1. gronden die in eigendom zijn of voor een periode van ten minste 5 jaar gepacht of gehuurd worden en die gelegen zijn binnen de gemeente De Ronde Venen of binnen het grondgebied van de naburige gemeenten. Dit mogen tussentijds wisselende gronden zijn, bepalend is de gezamenlijke oppervlakte die zij gezamenlijk gedurende ten minste 5 jaar omvatten. Bij deze periode van 5 jaar geldt zowel het verleden als de toekomst mee, zolang er sprake is van een aaneengesloten periode van 5 jaar waar ook het moment van toetsing onderdeel van uit maakt.
  2. Hiertoe worden niet gerekend: gronden, waarvoor voer- en stro en mestovereenkomsten zijn afgesloten.
 
1.22 bijgebouw
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.
 
1.23 bodem
het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;
 
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.25 bouwgrens
een grens van een bouwvlak;
 
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.
 
1.27 bouwperceel (of kavel)
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.28 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.29 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
 
1.30 chalet
een gebouw dat op basis van de bestemming voor het wonen of voor verblijfsrecreatie gebruikt kan worden, en wat is uitgevoerd in andere materiaalsoorten dan steen of vergelijkbaar materiaal en dat in zijn geheel of gedeeltelijk verplaatsbaar is.
 
1.31 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
1.32 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
 
1.33 deskundige
een onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een nader in de regels te benoemen onderwerp.
 
1.34 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;
 
1.35 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.
 
1.36 extensief recreatief medegebruik
vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
 
1.37 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.38 geluidzone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
 
1.39 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.40 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;
 
1.41 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.
 
1.42 kamerverhuur
het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning;
 
1.43 kampeermiddel
tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
 
1.44 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
1.45 kas
een gebouw, niet zijnde een tunnelkas of een naar aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen.
 
1.46 kwetsbaar object
een kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.47 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);
 
1.48 milieuhygiënisch inpasbaar
een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien (voor de relevante aspecten) is aangetoond dat:
  1. omliggende functies niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  2. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  3. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  4. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige functies voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of, indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder en de vastgestelde hogere grenswaarde;
  5. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  6. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  7. er geen onevenredige lichthinder ontstaat van lichtveroorzaakende functies op lichtgevoelige functies;
  8. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  9. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  10. soorten die op basis van de Wet Natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  11. de waterhuishouding en waterkwaliteit niet onevenredig verslechteren;
  12. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  13. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte.
 
1.49 monument
een onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed, te onderscheiden in:
  1. een rijksmonument: een monument dat ingeschreven staat in het rijksmonumentenregister;
  2. een gemeentelijke monument: een monument op basis van de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2013, of de rechtsopvolger daarvan, en is opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst.
 
1.50 natuurwaarden
de aan een gebied toe te kennen waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
 
1.51 nevenfunctie
naast de hoofdfunctie van het ter plaatse gevestigde bedrijf functionerende tak, welke dient bij te dragen aan het inkomen van het bedrijf, die ruimtelijk ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van het bedrijf en die verbonden dient te zijn aan de grond en/of het bouwvlak van het betreffende bedrijf.
 
1.52 oever
het droge gedeelte gelegen langs de grens tussen water en land bij het ter plaatse geldende streefpeil. In ieder geval reikend tot de bovenzijde van het schuine talud plus een strook van minimaal 50 centimeter;
 
1.53 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder maaiveld op ten minste 1,50 m beneden peil;
 
1.54 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.
 
1.55 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
 
1.56 permanente bewoning
indien een of meerdere personen de woning al dan niet tijdelijk gebruiken als hoofdverblijf in de zin van artikel 1:10 BW – zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden;
 
1.57 recreatie-appartement
het geheel van bijeenbehorende ruimten die gezamenlijk bedoeld zijn voor recreatief nachtverblijf door één of meer personen die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben, binnen een groter gebouwd dat naar aard en inrichting bedoeld is voor verblijfsrecreatie.
 
1.58 recreatief nachtverblijf
recreatie in ruimten die bestemd zijn voor verblijfsrecreatie, door personen die hun hoofdverblijf elders
hebben;
 
1.59 recreatiewoning
een gebouw, geen woonkeet en geen caravan/chalet of een ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd voor recreatief verblijf, uitsluitend door één of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.60 ruimtelijke ondergeschiktheid
De ruimtelijke ondergeschiktheid dient te blijken uit een combinatie van de volgende aspecten:
  1. het ruimtebeslag van de nevenfunctie ten opzicht van dat van de hoofdfunctie;
  2. de fysieke positionering van de nevenfunctie ten opzichte van de hoofdfunctie;
  3. de uitstraling c.q. het aanzicht van de nevenfunctie ten opzichte van dat van de hoofdfunctie.
 
1.61 slopen
het geheel of gedeeltelijk permanent afbreken van een bouwwerk.
 
1.62 stacaravan
een onderkomen, onder welke benaming dan ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag of nachtverblijf van één of meer personen en dat door de aanwezigheid van wielen wel over korte afstanden naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen.
Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of veranderingen niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als een stacaravan en daarmee vergelijkbare onderkomens.
 
1.63 steiger
een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.
 
1.64 teeltondersteunende voorzieningen
ondersteunende voorzieningen bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een kas, die een onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering en die worden gebruikt om de bedrijfsvoering te optimaliseren door de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats te laten vinden, zodat gezorgd kan worden voor een verbetering van de productkwaliteit en/of arbeidsomstandigheden, teeltvervroeging of -verlating en het terugdringen van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:
  1. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: uitsluitend aanwezig zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden per jaar;
  2. permanente teeltondersteunende voorzieningen: voor een periode van meer dan 6 maanden per jaar aanwezig, waaronder ook begrepen permanent aanwezige onderdelen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
 
1.65 tent
een in hoofdzaak uit textiel of daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en/of nacht verblijf;
 
1.66 verblijfsrecreatie
recreatie in ruimten die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.67 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.68 waterlijn
de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het peil met de aangrenzende gronden;
 
1.69 waterkering
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de plankaart zijn aangegeven;
 
1.70 wonen
het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
 
1.71 woning
een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
2.4 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.
 
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.
 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuurwaarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. ruimtelijke ondergeschikte agrarische activiteiten ten behoeve van de bestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie kampeerterrein’;
alsmede voor:
  1. extensief recreatief medegebruik;
  2. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van:
    1. openheid;
    2. verkavelingspatronen;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.
 
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
3.2.1 Buiten bouwvlak
Buiten het bouwvlak is uitsluitend de volgende bebouwing toegestaan:
  1. veekerende afrasteringen met een bouwhoogte van ten hoogste 1,5 m;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van extensief recreatief medegebruik met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  3. bruggen met een breedte van ten hoogste 4 m en een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Paardenbakken buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 om paardenbakken buiten het bouwvlak toe te staan, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op hobbymatige paardenbakken en met inachtneming van het volgende:
  1. de afstand tussen de paardenbak en (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 25 m;
  2. de paardenbak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. de hoogte van de omheining bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  4. de hoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  5. de in lid 3.1 genoemde landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - stelling van amsterdam' mag de zichtbaarheid en beleefbaarheid van de Stelling van Amsterdam niet onevenredig worden aangetast;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelkerngebied' mag het weidevogelkerngebied niet onevenredig worden aangetast;
  8. de paardenbak dient op landschappelijk adequate wijze te worden ingepast.
 
3.3.2 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 om tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de bouwhoogte van tijdelijke, teeltondersteunende voorzieningen bedraagt ten hoogste 7 m;
  2. de teeltondersteunende voorziening milieuhygienisch inpasbaar is;
  3. de in lid 3.1 genoemde landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
 
3.3.3 Kleinschalige windenergievoorzieningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige windenergievoorzieningen, met dien verstande dat:
  1. de hoogte van kleinschalige windenergievoorzieningen niet meer dan 20 m mag bedragen;
  2. de hoogte van kleinschalige windenergievoorzieningen op gebouwen niet meer dan 7,5 m mag bedragen;
  3. kleinschalige windenergievoorzieningen waarvoor een milieuvergunning noodzakelijk is niet zijn toegestaan;
  4. de windenergievoorziening wordt gebruikt ten dienste van de hoofdbestemming;
  5. de windenergievoorziening wordt geplaatst binnen het geldende bouwvlak van de hoofdbestemming;
  6. de windenergievoorziening geen onevenredige geluidhinder veroorzaakt op nabijgelegen geluidgevoelige functies;
  7. de aanwezige natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de landschappelijke waarden, zoals benoemd in 3.1, niet onevenredig mogen worden aangetast.
  9. indien de windenergievoorziening wordt geplaatst op of bij een monument, er een positief advies dient te zijn van de gemeentelijke monumentencommissie.
 
3.3.4 Schuilstallen en agrarische hulpgebouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 ten behoeve van het toestaan van schuilgelegenheden en andere agrarische hulpgebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  2. de hoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
  3. bedoelde bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van een binnen een bouwvlak gevestigd, volwaardig agrarisch bedrijf en deze bebouwing noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  4. de rijafstand van het gebouwtje tot het bouwvlak minimaal 500 m bedraagt;
  5. de aanwezige natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - weidevogelkerngebied' mag het weidevogelkerngebied niet onevenredig worden aangetast;
  7. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast.
 
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Natuurwaarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het omvormen van grasland naar bouwgrond, uitgezonderd ten behoeve van de teelt van ruwvoeder als onderdeel van een veehouderijbedrijf tot een oppervlakte van ten hoogste 20 % van de gronden van het betreffende bedrijf;
  2. het omvormen van grasland naar boom-, fruit- of sierteelt;
  3. het aanbrengen van een ondergrond ten behoeve van containerteelt;
  4. het vergraven, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden;
  5. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  6. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of, stuwen;
  7. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  8. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  9. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 200 m2, kavelpaden uitgezonderd;
  10. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  11. het draineren van gronden;
  12. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. worden uitgevoerd binnen een bouwvlak.
 
3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 4 Recreatie – Verblijfsrecreatie kampeerterrein
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een kampeerterrein ten behoeve van maximaal 40 staanplaatsen;
  2. recreatief nachtverblijf in de vorm van 18 recreatieappartementen en 3 trekkershutten ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – recreatief nachtverblijf’;
  3. horeca ten dienste van en ondergeschikt aan de functies genoemd onder a en b;
  4. sanitair ruimtes;
  5. het wonen in een bedrijfswoning voor zover een bedrijfswoning op grond van de bouwregels is toegestaan;
  6. hobbymatig agrarisch gebruik;
alsmede voor:
  1. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen.
 
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. voorts geldt het volgende:
 
type bouwwerk
maximaal aantal per bouwvlak
maximale goothoogte
maximale bouwhoogte
maximale inhoud / oppervlakte per bouwvlak
hoofdgebouw bedrijfswoning
bestaand3,5 m*700 m3
bijgebouwen bij de bedrijfswoning
-3 m5 m50 m2
overkappingen bij de bedrijfswoning
--3 m30m2
bedrijfsgebouwen / centrale voorzieningen
-4,5 m8 mbestaand
overkappingen bij bedrijfsgebouwen
--3 mbestaand
sanitair ruimtes
-4,5 m8 m70 m2
recreatieruimte/horecaruimte
bestaand4,5 m8 m236 m2
recreatief nachtverblijf ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – recreatief nachtverblijf’;
21
4,5 m8 m-
schuilgelegenheid
één
-bestaandbestaand
 
* een bedrijfswoning is afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek ten minste 30° en ten hoogste 50° bedraagt
  1. de afstand van bijgebouwen bij een bedrijfswoning tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 2,5 m;
  2. de bouwhoogte van terreinverlichting bedraagt ten hoogste 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Uitbreiding bedrijfsgebouwen
Uitbreiding bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder b om de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen / centrale voorzieningen te vergroten met inachtneming van het volgende:
  1. de uitbreiding bedraagt ten hoogste 15% van de oppervlakte die op grond van lid 4.2 reeds is toegestaan;
  2. de uitbreiding is noodzakelijk uit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  3. het bedrijf dient ook na uitbreiding milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Voorwaardelijke verplichting
Gebruik van de gronden overeenkomstig dit artikel is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van het plangebied overeenkomstig het kaartbeeld met toelichting zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels van dit bestemmingsplan, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.
 
4.4.2 Beroep of bedrijf aan huis
Bij bedrijfswoningen is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
  1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m2;
  2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
  3. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
  4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
    1. de vloeroppervlakte bedraagt ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bijgebouwen, met een maximum van 100 m2;
    2. een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd.
  5. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.
 
4.4.3. Verhuur recreatieruimtes
In de periode van 1 november tot 15 maart is het mogelijk om de recreatieruimtes te verhuren voor workshops, vergaderingen, jubilea en andere bijeenkomsten met eenzelfde soort strekking, mits dit niet vaker plaatsvindt dan gemiddeld eenmaal per ruimte per week in de genoemde periode.
 
4.4.4. Strijdig gebruik
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. permanente bewoning van kampeermiddelen en recreatieve nachtverblijven;
  2. kamperen buiten de periode 15 maart tot en met 31 oktober
Artikel 5 Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 4
 
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  3. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
      zone
      dieptemaat
      oppervlaktemaat
      lengtemaat
      Waarde - Archeologisch waardevol verwachtings-
      gebied landbodem:
      categorie 2b
      30 cm
      100 m2
      n.v.t.
      categorie 4
      30 cm
      2.000 m2
      n.v.t.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 
 
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  2. ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
    zone
    dieptemaat
    oppervlaktemaat
    lengtemaat
    Waarde - Archeologisch waardevol verwachtings-
    gebied landbodem:
    categorie 2b
    30 cm
    100 m2
    n.v.t.
    categorie 4
    30 cm
    2.000 m2
    n.v.t.
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  5. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.
 
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  3. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
 
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
 
8.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
  1. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. in geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op een bouwwerk als bedoeld in lid a, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
8.3 Ondergrondse ruimten
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:
  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar in de volgende gevallen:
    1. onder (bedrijfs)woningen of bijgebouwen behorende bij (bedrijfs)woningen, een en ander met dien verstande dat de bouw van ondergrondse ruimten niet toelaatbaar bij recreatiewoningen;
    2. in de vorm van een mestkelder bij agrarische bedrijven;
  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.
 
8.4 Steigers
Steigers zijn uitsluitend toegestaan met inachtneming van het volgende:
  1. per (bedrijfs)woning is ten hoogste 1 steiger toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de steiger evenwijdig aan de oever is gebouwd;
    2. de lengte en breedte ten hoogste respectievelijk 6 m en 1,2 m bedragen;
    3. de bouwhoogte ten hoogste het peil bedraagt;
    4. ten hoogste 2 meerpalen zijn toegestaan waarvan de doorsnede ten hoogste 20 cm bedraagt, de bouwhoogte ten hoogste 1 m boven de waterlijn bedraagt en de afstand tot de oever ten hoogste 4,2 m bedraagt.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
 
9.1 Luchtvaartverkeerzone - luchthaven indelingsbesluit 5
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - luchthaven indelingsbesluit 5' geldt dat het toestaan van extra woningen op basis van afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid uit Hoofdstuk 2, uitsluitend is toegestaan voor zover dit plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, en aanvullend aan de voorwaarden uit Hoofdstuk 2 aan de volgende voorwaarden moet worden getoetst:
 
9.1.1 Motivering geluid
  1. Bij de afwijkings- of wijzigingsprocedure dient een onderbouwing te worden gegeven van de volgende punten:
    1. een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
    2. een beschrijving van de huidige geluidsituatie op die woningbouwlocatie;
    3. een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie;
    4. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid, waaronder de actuele behoefte waarin de woningbouw voorziet;
    5. een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld onder 1, 2, 3 en 4.
  2. In aanvulling op onderdeel a, kan in geval van ligging in de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein, bij de te maken afweging de gecumuleerde geluidsbelasting van vliegtuiglawaai worden betrokken;
  3. In aanvulling op de onder a en b bedoelde beschrijvingen, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat in het geval maatregelen worden getroffen om geluidsbelasting dan wel geluidhinder te verminderen, de toelichting een beschrijving van die maatregelen en de afweging die daaraan te grondslag ligt, bevat.
 
9.1.2 Huidige geluidsituatie
Uitgangspunt is dat een beschrijving van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie, als
bedoeld in lid 9.1.1 onder a sub 2, wordt beschreven aan de hand van de theoretische geluidbelasting (contouren geluidskaart) en de feitelijke geluidbelasting (www.bezoekbas.nl).
 
9.1.3 Belangenafweging woningbouw
Bij de toelichting op de afweging van de belangen die met de beoogde woningbouw gemoeid zijn, als bedoeld in 9.1.1 onder a sub 4, wordt de relevantie van de betreffende woningbouw in de 20 Ke contour beschreven, waarbij afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval de volgende aspecten worden afgewogen;
  1. de kwaliteit van het leefmilieu vanwege de gezondheid, veiligheid en vermindering van hinder, in combinatie met andere geluidsbronnen dan de luchtvaart;
  2. de regionale woningbouwmarkt en regionale woningbouwopgave;
  3. de kwaliteit van de locatie;
  4. elementen van lokale leefbaarheid en vitaliteit.
 
9.1.4 Belangenafweging geluidmaatregelen
  1. Uitgangspunt is dat in de afweging als bedoeld in 9.1.1 onder c, het geluidsniveau, de omvang van het project en de doelmatigheid van geluidmaatregelen een rol kunnen spelen.
  2. Uitgangspunt is dat de beschrijving van de maatregelen als bedoeld in 9.1.1 onder c, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, de volgende maatregelen kan bevatten:
    1. de stedenbouwkundige keuzes in relatie tot geluid;
    2. de maatregelen op objectniveau in relatie tot geluid;
    3. de maatregelen in de openbare buitenruimte in relatie tot geluid;
    4. de wijze waarop de gemeente potentiële toekomstige bewoners vroegtijdig en volledig informeert over de te treffen geluidmaatregelen.
  3. Uitgangspunt is dat de beschrijving van de maatregelen als bedoeld in 9.1.1 onder c, aandacht is besteed aan de wijze waarop de te treffen maatregelen zijn geborgd.
 
9.2 Milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie
In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie' dat bodembewerkingen in agrarische bestemmingen, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, niet zijn toegestaan. Hiervan uitgezonderd zijn bodembewerkingen die plaatsvinden ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt.
 
9.3 Overige zone - cultuurhistorische waarden
In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' dat:
  1. het niet is toegestaan om op de dijk of op de helling van de dijk te bouwen;
  2. het niet is toegestaan om de helling van de dijk te egaliseren.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
10.2 Mansardekap (bedrijfs)woningen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven hellingshoek voor dakvlakken van een (bedrijfs)woning om daarmee een mansardekap toe te staan voor zover dit landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
 
10.3 Vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek van de (bedrijfs)woning
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in hoofdstuk 2 voorgeschreven maximale goothoogte voor (bedrijfs)woningen om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan en/of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:
  1. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  2. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. de goothoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
 
10.4 Afwijkende maatvoering steigers
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in 6.4 voorgeschreven maximale maatvoering van steigers, met inachtneming van het volgende:
  1. de maatvoering en situering van de steiger geen onenredige belemmering vormen voor het waterschapsbelang en de doorvaart;
  2. advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot het bepaalde onder a.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
 
11.2 Waarde archeologie
 
11.2.1 Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
 
11.3 Waterberging
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen ten behoeve van de realisatie van waterberging, met inachtneming van het volgende:
  1. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
  2. de bestemmingswijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  3. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  4. er dient afstemming plaats te vinden met de waterbeheerder.
Artikel 12 Overige regels
 
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
12.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  2. Indien het “Mobiliteits- en verkeersveiligheidsplan 2023-2030” zoals vastgesteld op 19 januari 2024 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  3. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
 
12.3 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.
 
12.4 Afwijken parkeren / laden en lossen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 12.2 en / of artikel 12.3,
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Hoef Oostzijde 119 te De Hoef'.