direct naar inhoud van Regels
Plan: De Hoef Westzijde 39 te De Hoef
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP057westzijde39-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan De Hoef Westzijde 39 te De Hoef als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP057westzijde39-va01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.5 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bed en breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden;

1.8 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;

1.9 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend;

1.10 bestaand (in geval van een bouwwerk)

bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 bestaand stedelijk gebied

gebied zoals gedefinieerd in artikel 1.1.1 onder h van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.16 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens

een grens van een bouwvlak;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwperceel (of kavel)

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.23 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse;

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 groen(voorziening)

binnen een gebied of perceel, dan wel op een gedeelte ervan, gelegen grasvelden, beplantingen, begroeiingen en paden, al dan niet gecombineerd voorkomend;

1.28 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaal accommodatie;

1.30 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan;

1.31 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning;

1.32 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.33 milieuhygiënisch inpasbaar

een ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar indien (voor de relevante aspecten) is aangetoond dat:

  • a. omliggende funces niet onevenredig in hun gebruiksmogelijkheden worden beperkt;
  • b. de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
  • c. bij het toestaan van nieuwe geurgevoelige functies voldaan wordt aan de wettelijke geurnormen of vastgestelde hogere geurnorm;
  • d. bij het toestaan van nieuwe geluidsgevoelige funces voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden of, indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden er wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid hogere waarden Wet geluidhinder en de vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid;
  • f. de luchtkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie;
  • g. er geen onevenredige lichthinder ontstaat van lichtveroorzaakende funces op lichtgevoelige functies;
  • h. er geen sprake is van significant negatief effecten op Natura 2000-gebied(en);
  • i. nieuwe functies binnen de ecologische hoofdstructuur niet schadelijk zijn voor het natuurbeheertype ter plaatse;
  • j. soorten die op basis van de Wet Natuurbescherming beschermd zijn niet worden aangetast;
  • k. de waterhuishouding en waterkwaliteit niet onevenredig verslechteren;
  • l. de capaciteit van de omliggende wegen voldoende is voor veilige afwikkeling van de verkeerstoename;
  • m. er op eigen terrein voorzien wordt in de parkeerbehoefte.
1.34 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen onder maaiveld op ten minste 1,50 m beneden peil;

1.35 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand;

1.36 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.37 semiverharde parkeerplaatsen

niet zijnde volledig verhard uitgevoerde parkeerplaatsen;

1.38 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie,constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.39 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt;

1.40 waterkering

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de plankaart zijn aangegeven;

1.41 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.42 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen construcedeel.

Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstruces bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare construce als goothoogte aangemerkt.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij (bedrijfs)woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin-Landschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin- Landschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groen en water;
  • c. behoud, versterking en ontwikkeling van landschapswaarden in de vorm van openheid en doorzichten met in achtneming van het bepaalde in artikel 12.5;
  • d. semiverharde parkeerplaatsen.
3.2 Bouwregels

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Tuin-Landschappelijk' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, veranderen of dempen van wateren en waterlopen, alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • b. de aanleg van harde oeverbeschoeiingen, dammen of stuwen;
  • c. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het in werking treden van het plan aanwezig zijn;
  • d. het planten van bomen of andere houtige gewassen, ter plaatse waar gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het in werking treden van het plan;
  • e. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 50 m2, paden uitgezonderd.

3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
  • d. behoren tot de gewenste landschappelijke maatregelen, zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingaplan dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd.

3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschapswaarden zoals bedoeld in lid 4.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Wonen - Bebouwingsconcentraties

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Bebouwingsconcentraties aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een woning, niet zijnde een drijvende woning, een woonschip of een stacaravan;

alsmede voor:

  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, en toegangswegen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen

Er is maximaal 1 woning toegestaan.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan in het bouwvlak.
  • b. de inhoud van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 700 m3;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • d. hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap waarvan de hellingshoek ten minste 30° en ten hoogste 50° bedraagt;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt ten minste 1 m.

4.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en de bouwaanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen als bedoeld onder c, d en e, wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevellijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  • c. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen op deze gronden, ten hoogste 50% mag bedragen;
  • d. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen, voor zover het bepaalde percentage onder c dit toelaat, ten hoogste 5 m² mag bedragen voor elke meter dat het bouwperceel gemiddeld breed is tot een absoluut maximum van 50 m²;
  • e. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals onder b 200 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 200 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  • f. het is niet toegestaan bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn op te richten;
  • g. bijgebouwen en overkappingen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • h. voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 5 meter mag bedragen;
    • 3. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
  • i. voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;
    • 2. bij de vrijstaande woningen slechts aan één zijgevel bijgebouwen mogen worden aangebouwd;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen;
  • j. voor overkappingen geldt dat:
    • 1. de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 1 meter moet bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;

4.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw en geen overkapping zijnde, bedraagt:

  • a. pergola's en speeltoestellen: 3 m;
  • b. overige bouwwerken, voor zover voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 m;
  • c. overige bouwwerken, voor zover achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 2 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Overschrijden toegestane bouwhoogte voor bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 sub h en i om een hogere bouwhoogte voor bijgebouwen bij woningen toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. het bijgebouw moet visueel en voor wat betreft het gebruik ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw;
  • b. een grotere hoogte wordt uitsluitend toegestaan voor bijgebouwen op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens;
  • c. belangen van derden (inval van licht en uitzicht) mogen niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Beroep of bedrijf aan huis
  • a. bij woningen is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    • 1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m2;
    • 2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
    • 3. bedrijfsacviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsacviteiten, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarde:
      • een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkerjd;
      • een bed en breakfast is alleen toegestaan in de woning en in aangebouwde bijgebouwen;
    • 5. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.

Artikel 5 Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:

  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 2b
  • Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem categorie 3
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwacviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwacviteiten door een archeologische deskundige;
    • 3. aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.
  • c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:

zone   dieptemaat   oppervlaktemaat   lengtemaat  
Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem    
categorie 2b   30 cm   100 m2   n.v.t.  
categorie 3   30 cm   500 m2   n.v.t.  
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende construces, installaties of apparatuur.

5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
  • b. ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:
    zone   dieptemaat   oppervlaktemaat   lengtemaat  
    Waarde - Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem    
    categorie 2b   30 cm   100 m2   n.v.t.  
    categorie 3   30 cm   500 m2   n.v.t.  
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.

5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de acviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwacviteiten door een archeologische deskundige.
  • c. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwacviteiten niet onevenredig wordt geschaad; hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
8.2 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  • a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar in de volgende gevallen:
    • 1. onder (bedrijfs)woningen of bijgebouwen behorende bij (bedrijfs)woningen, een en ander met dien verstande dat de bouw van ondergrondse ruimten niet toelaatbaar is bij recreatiewoningen;
    • 2. in de vorm van een mestkelder bij agrarische bedrijven;
  • b. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Luchtvaartverkeerzone - luchthaven indelingsbesluit 5

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - luchthaven indelingsbesluit 5' geldt dat het toestaan van extra woningen op basis van afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid uit Hoofdstuk 2, uitsluitend is toegestaan voor zover dit plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied, en aanvullend aan de voorwaarden uit Hoofdstuk 2 aan de volgende voorwaarden moet worden getoetst:

9.1.1 Movering geluid
  • a. Bij de afwijkings- of wijzigingsprocedure dient een onderbouwing te worden gegeven van de volgende punten:
    • 1. een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
    • 2. een beschrijving van de huidige geluidsituatie op die woningbouwlocatie;
    • 3. een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie;
    • 4. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid, waaronder de actuele behoefte waarin de woningbouw voorziet;
    • 5. een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld onder 1, 2, 3 en 4.
  • b. In aanvulling op onderdeel a, kan in geval van ligging in de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein, bij de te maken afweging de gecumuleerde geluidsbelasng van vliegtuiglawaai worden betrokken;
  • c. In aanvulling op de onder a en b bedoelde beschrijvingen, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat in het geval maatregelen worden getroffen om geluidsbelasng dan wel geluidhinder te verminderen, de toelichting een beschrijving van die maatregelen en de afweging die daaraan te grondslag ligt, bevat.

9.1.2 Huidige geluidsituatie

Uitgangspunt is dat een beschrijving van de huidige geluidsituatie op de woningbouwlocatie, als bedoeld in lid 9.1.1 onder a sub 2, wordt beschreven aan de hand van de theoretische geluidbelasting (contouren geluidskaart) en de feitelijke geluidbelasting (www.bezoekbas.nl).

9.1.3 Belangenafweging woningbouw

Bij de toelichting op de afweging van de belangen die met de beoogde woningbouw gemoeid zijn, als bedoeld in 9.1.1 onder a sub 4, wordt de relevane van de betreffende woningbouw in de 20 Ke contour beschreven, waarbij afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval de volgende aspecten worden afgewogen;

  • a. de kwaliteit van het leefmilieu vanwege de gezondheid, veiligheid en vermindering van hinder, in combinatie met andere geluidsbronnen dan de luchtvaart;
  • b. de regionale woningbouwmarkt en regionale woningbouwopgave;
  • c. de kwaliteit van de locatie;
  • d. elementen van lokale leefbaarheid en vitaliteit.

9.1.4 Belangenafweging geluidmaatregelen
  • a. Uitgangspunt is dat in de afweging als bedoeld in 9.1.1 onder c, het geluidsniveau, de omvang van het project en de doelmagheid van geluidmaatregelen een rol kunnen spelen.
  • b. Uitgangspunt is dat de beschrijving van de maatregelen als bedoeld in 9.1.1 onder c, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, de volgende maatregelen kan bevatten:
    • 1. de stedenbouwkundige keuzes in relatie tot geluid;
    • 2. de maatregelen op objectniveau in relatie tot geluid;
    • 3. de maatregelen in de openbare buitenruimte in relatie tot geluid;
    • 4. de wijze waarop de gemeente potentiële toekomstige bewoners vroegtijdig en volledig informeert over de te treffen geluidmaatregelen.
  • c. Uitgangspunt is dat de beschrijving van de maatregelen als bedoeld in 9.1.1 onder c, aandacht is besteed aan de wijze waarop de te treffen maatregelen zijn geborgd.
9.2 Milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - veengebied kwetsbaar voor oxidatie' dat bodembewerkingen in agrarische bestemmingen, die tot gevolg hebben dat veen aan de oppervlakte wordt gebracht, niet zijn toegestaan. Hiervan uitgezonderd zijn bodembewerkingen die plaatsvinden ten behoeve van graslandvernieuwing of de aanleg van een andere blijvende teelt.

9.3 Overige zone - cultuurhistorische waarden

In afwijking van Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorische waarden' dat:

  • a. het niet is toegestaan om op de dijk of op de helling van de dijk te bouwen, tenzij gebouwd wordt op de plaats conform doorsnede 2 van de schetstekening, zoals weergegeven in figuur 2.3 van de toelichting. Deze figuur maakt onderdeel uit van de regels.
  • b. het niet is toegestaan om de helling van de dijk te egaliseren anders dan benodigd is voor het realiseren van de woning conform de in figuur 2.3 van de toelichting opgenomen schetstekening.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

10.2 Mansardekap (bedrijfs)woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in Hoofdstuk 2 voorgeschreven hellingshoek voor dakvlakken van een (bedrijfs)woning om daarmee een mansardekap toe te staan voor zover dit landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

10.3 Vergroten goothoogte of afwijken van de hellingshoek van de (bedrijfs)woning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in Hoofdstuk 2 voorgeschreven maximale goothoogte voor (bedrijfs)woningen om een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen toe te staan en/of een afwijkende hellingshoek van het dakvlak toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  • a. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de goothoogte landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

11.2 Waarde archeologie
11.2.1 Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de archeologische dubbelbestemming Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
11.3 Waterberging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen ten behoeve van de realisatie van waterberging, met inachtneming van het volgende:

  • a. verwerving dient op vrijwillige basis te geschieden;
  • b. de bestemmingswijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen ontstaan als gevolg van de wijziging voor omringende bestaande bestemmingen;
  • d. er dient afstemming plaats te vinden met de waterbeheerder.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016.
  • b. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening.
  • c. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmengen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.
12.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

12.4 Afwijken parkeren / laden en lossen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 12.2 en / of artikel 12.3,

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
12.5 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
12.5.1 Voorwaardelijke verplichting

Het instand houden en in gebruik nemen en houden van de bebouwing is alleen toegestaan indien binnen 2 jaar na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan is voorzien in de aanleg en de ontwikkeling van landschappelijke inpassingsmaatregelen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' conform het landschappelijk inpassingsplan, dat als bijlage 1 is gevoegd bij deze regels. Na realisatie van de inpassingsmaatregelen dienen de betreffende voorzieningen te worden onderhouden en in stand te worden gehouden.

12.5.2 Afwijken van de voorwaardelijke verplichting

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.5.1 voor het al dan niet gedeeltelijk realiseren van alternatieve landschappelijke inpassingsmaatregelen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De alternatieve landschappelijke inpassingsmaatregelen leiden tot een ten minste gelijkwaardige landschappelijke inpassing van de bebouwing.
  • b. De alternatieve maatregelen worden uitgewerkt in een landschappelijk inpassingsplan, waarin het bepaalde onder a. wordt gemotiveerd.
  • c. De alternatieve maatregelen dienen te zijn gerealiseerd binnen 2 jaar na oplevering van het aangepaste landschappelijk inpassingsplan.
  • d. Na oplevering van de alternatieve maatregelen dienen de betreffende voorzieningen te worden onderhouden en in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan De Hoef Westzijde 39 te De Hoef'.