Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan

het bestemmingsplan ”Herenweg 116 en 118 met identificatienummer

NL.IMRO.0736.BPP055herenw116118-ow01 van de gemeente De Ronde Venen.

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 
1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 
1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 
1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

1.6 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

 
1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 
1.8 bebouwingspercentage

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bepaald gebied aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

 
1.9 bed en breakfast

een overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, zonder verdere aanwezigheid van een eigen keuken ter bereiding van verdere maaltijden.

 

1.10 beroep en bedrijf aan huis

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten en het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat deze in een woning en bijbehorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kunnen worden uitgeoefend.

 
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 
1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 
1.13 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 
1.14 bijgebouw

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, hetzij met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning niet is toegestaan.

 
1.15 bodem

het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.

 
1.16 botenhuis

een al dan niet drijvend bouwwerk dat dient voor het overdekt stallen van vaartuigen, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

 
1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegelaten.

 
1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

1.21 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.

 
1.22 deskundige

een onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een nader in de regels te benoemen onderwerp.

 
1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.

 
1.24 drijvende woning

een drijvend object dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het wonen, bedoeld om ter plaatse te functioneren en niet bestemd voor de vaart, gelet op één of meer van de volgende factoren:

  1. de vorm van het casco en het materiaalgebruik,
  2. de bedoeling waarmee het schip oorspronkelijk is of wordt gemaakt,
  3. de afwezigheid van voortstuwing of aandrijving (al dan niet indirect),
  4. de afwezigheid van een stuurinrichting,
  5. de zichtlijn vanuit de stuurinrichting,
  6. verbod ten aanzien van het varen op grond van de Binnenvaartwet.
 
1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en waarvan de bestemming die inrichting niet verbiedt.

 

1.26 escortbedrijf

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen, die bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, aanbiedt om prostitutie te verrichten, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte worden uitgeoefend (onder andere escortservice en bemiddelingsbureaus).

 

1.27 extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen op gronden die bestemd zijn voor een andere hoofdactiviteit en waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, maar waarvoor kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals bewegwijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

 

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt.

 
1.29 groenvoorziening

binnen een gebied of perceel, dan wel op een gedeelte ervan, gelegen grasvelden, beplantingen, begroeiingen en paden, al dan niet gecombineerd voorkomend.

 
1.30 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 
1.31 hoofdverblijf

een gebouw of ander onderkomen welke voor een persoon functioneert als de plaats waar het centrum van zijn sociale en maatschappelijke activiteiten ligt.

 
1.32 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

 
1.33 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hier niet onder verstaan.

 
1.34 kampeermiddel

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 
1.35 kamerverhuur

het bedrijfsmatig verhuren of het aanbieden van kamers voor bewoning. Hieronder wordt niet verstaan de verhuur door particulieren van maximaal twee kamers in de door hen zelf bewoonde woning.

 

1.36 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven peil.

 

1.37 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

 

1.38 middeldure huurwoning

een huurwoning c.q. appartement als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, onder j Bro met een aanvangshuurprijs boven de grens als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag en ten hoogste € 966,00 (peildatum 1 januari 2019), waarbij de instandhouding voor de in de Doelgroepenverordening 2020 gemeente De Ronde Venen omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

 

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling.

 

1.40 oever

het droge gedeelte gelegen langs de grens tussen water en land bij het ter plaatse geldende streefpeil. In ieder geval reikend tot de bovenzijde van het schuine talud plus een strook van minimaal 50 centimeter.

 
1.41 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en niet meer dan 1 wand.

 
1.42 peil

a.    voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;

b.    in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

 

1.43 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

1.44 prostitutiebedrijf

prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen.

 

1.45 recreatie-ark

een drijvend bouwwerk, in het algemeen niet bestemd of ingericht om te varen, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting in hoofdzaak bestemd is tot recreatief dag- of nachtverblijf van één of meer personen die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben.

 

1.46 sociale huurwoning: een huurwoning c.q. appartement als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, onder d Bro met een aanvangshuurprijs onder of gelijk aan de grens als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in de Doelgroepenverordening 2020 gemeente De Ronde Venen omschreven doelgroep voor ten minste tien jaar na ingebruikname is verzekerd;

 

1.47 steiger

een bouwwerk, geheel of grotendeels boven het water en meestal langs een oever, dat dient voor het afmeren van schepen, woonschepen of andere vaartuigen en/of andere doeleinden zoals terras.

 

1.48 straatmeubilair

bij of in de openbare ruimte behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, afvalinzamelsystemen, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

 
1.49 varend schip

een schip dat bestemd is voor de vaart, gelet op de volgende factoren:

  1. de vorm van het casco en het materiaalgebruik,
  2. de bedoeling waarmee het schip oorspronkelijk is of wordt gemaakt,
  3. de aanwezigheid van voortstuwing of aandrijving (al dan niet indirect),
  4. de aanwezigheid van een stuurinrichting,
  5. de zichtlijn vanuit de stuurinrichting,
  6. of het gebruikt mag worden om mee te varen op grond van de Binnenvaartwet.
 
1.50 voorgevel

een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw. In geval een hoofdgebouw meerdere gevels heeft die aan deze voorwaarden voldoen, betreft de voorgevel de gevel die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 
1.51 voorgevelrooilijn

de snijlijn, en het denkbeeldige verlengde daarvan, van het voorgevelvlak van een hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt.

 
1.52 waterlijn

de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het peil met de aangrenzende gronden.

 
1.53 waterkering

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden, die als zodanig op de plankaart zijn aangeduid.

 
1.54 wonen

het duurzaam hoofdverblijf houden door een huishouden in een woning of ander daartoe bestemd onderkomen. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

 
1.55 woning

een complex van ruimten dat blijkens de indeling en de inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.56 woongebouw

een gebouw dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

 
1.57 woonschip

een varend schip dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het wonen.

 

1.58 zelfstandige woning

een woning die beschikt over een eigen toegang, keuken, badkamer en toilet.

 


Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 
2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

 
2.4 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 
2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen of vergelijkbare dakconstructies bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte van de betreffende gevel, wordt de goothoogte, druiplijnhoogte of boeiboordhoogte van de dakkapel of de daarmee vergelijkbare constructie als goothoogte aangemerkt.

 
2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenkant van de afgewerkte begane grond – mits niet hoger dan 10 cm boven aansluitend maaiveld, dan geldt de onderzijde van de begane grondvloer - de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Bij woningen wordt de kelder niet gerekend tot de inhoud.

 
2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 
2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.


Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  2. fiets- en voetpaden;

 

met daarbij behorende:

  1. oevers en taluds;
  2. toegangswegen en -paden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. geluidwerende voorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. kunstobjecten.

 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal:

1.    palen en masten: 7 meter;

2.    geluidwerende voorzieningen: 6 meter;

3.    speelvoorzieningen en kunstobjecten: 5 meter;

4.    terreinafscheidingen: 2 meter;

5.    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.

 

 

 

 


Artikel 4 Tuin – Onbebouwd

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. behoud, herstel en versterking van landschapswaarden;

 

met daarbij behorende:

  1. toegangswegen en -paden;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van erf- of terreinafscheidingen met een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter.

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

Deze gronden dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

 

 


Artikel 5 Verkeer

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook zijn toegestaan;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;

 

met daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen, bermen, oevers en taluds;
  2. speelvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. duikers en bruggen;
  6. geluidwerende voorzieningen;
  7. straatmeubilair, fietsenstallingen, reclame-uitingen en kunstobjecten.

 

5.2 Bouwregels

5.2.1. Gebouwen en overkappingen

Op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal:
    1. palen en masten: 15 meter;
    2. geluidwerende voorzieningen: 6 meter;
    3. bruggen, speelvoorzieningen en kunstobjecten: 5 meter;
    4. terreinafscheidingen: 2 meter;
    5. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 meter;
  2. de doorvaarthoogte van bruggen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  3. de breedte van bruggen mag ten hoogste 10 meter bedragen.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

 

5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen.


Artikel 6 Water

 
6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water, waterhuishouding, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. scheepvaartverkeer en watersport;
  3. groenvoorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik;

 

met daarbij behorende:

  1. oevers en taluds;
  2. bruggen en duikers voor kruisingen met wegverkeer en perceelsontsluitingen;
  3. sluizen en andere waterstaatkundige kunstwerken;

h.    nutsvoorzieningen;

i.      steigers in het water bij de nadere aanduiding ‘specifieke vorm van water - steigers toegestaan’.

 

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen, overkappingen en botenhuizen

Op deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen en botenhuizen worden gebouwd.

 
6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen, geen overkappingen en geen botenhuizen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen en geen botenhuizen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 meter, met dien verstande dat:

  1. bruggen, steigers, vlonders, openbare aanlegplaatsen en andere afmeervoorzieningen niet zijn toegestaan, uitgezonderd steigers binnen de nadere aanduiding ‘Specifieke vorm van water - steigers toegestaan’ overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.3.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de doorvaart;

nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken. Alvorens nadere eisen worden gesteld, dient er vooraf advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder.

 
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Nieuwe bruggen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 om nieuwe bruggen toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  1. de bouwhoogte van de brug bedraagt ten hoogste 5 meter;
  2. de breedte van de brug bedraagt ten hoogste 10 meter;
  3. de brug mag geen onevenredige belemmering vormen voor het waterschapsbelang en de doorvaart;
  4. het waterschap dient advies te hebben uitgebracht.
 
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Het gebruik van gronden als ligplaats voor recreatie-arken, woonschepen of drijvende woningen is niet toegestaan.

 

 

 


Artikel 7 Wonen

 
7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen in een woning, niet zijnde een drijvende woning, woongebouw, woonschip of een stacaravan/chalet;

 

met daarbij behorende:

  1. erven en tuinen;
  2. toegangswegen en -paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

7.2.1 Algemeen

  1. per bouwvlak is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  2. woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd.

 

7.2.2 Hoofdgebouwen

  1. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de inhoud van hoofdgebouwen binnen een bouwvlak bedraagt ten hoogste 700 m³;
  3. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk de goot- en bouwhoogte als aangeduid;
  4. het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' als aangeduid.

 

7.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

  1. bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de omvang van het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen als bedoeld onder c t/m f, wordt bepaald door de perceelsoppervlakte vanaf 3 meter achter de voorgevelrooilijn (zone zijtuin en achtertuin), met dien verstande dat bij deze berekening het oppervlak van het (bestaande) hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
  3. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen op deze gronden, ten hoogste 50% mag bedragen;
  4. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b minder dan 200 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen, voor zover het bepaalde percentage onder c dit toelaat, ten hoogste 50 m² mag bedragen;
  5. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b 200 m² of meer, maar minder dan 250 m² bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
  6. voor bouwpercelen waarvan de perceelsoppervlakte zoals beschreven onder b 250 m² of meer bedraagt, geldt dat het bebouwde oppervlak aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen, vermeerderd met 5% van het aantal vierkante meters dat deze gronden groter zijn dan 250 m², tot een absoluut maximum van 90 m²;
  7. het is niet toegestaan bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn op te

richten, met dien verstande dat bestaande bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevelrooilijn wel zijn toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt;

h.    bijgebouwen en overkappingen mogen vrijstaand en aangebouwd aan het hoofdgebouw worden gebouwd;

i.      voor vrijstaande bijgebouwen geldt dat:

1.    de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen;

2.    de bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen;

3.    de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;

j.      voor aangebouwde bijgebouwen geldt dat:

1.    de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 3 meter moet bedragen;

2.    de goothoogte niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter;

3.    de bouwhoogte maximaal 4,5 meter mag bedragen;

k.     voor overkappingen geldt dat:

1.    de afstand tot de voorgevelrooilijn ten minste 1 meter moet bedragen;

2.    de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;

l.      op hoeksituaties dient de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens en/of de weg minimaal 3 meter te bedragen;

m.   in afwijking van het bepaalde onder l mogen bijgebouwen en overkappingen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, indien de voorgevelrooilijn van de aangrenzende bebouwing niet wordt overschreden, alsmede in situaties waar ook het hoofdgebouw tot in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt maximaal:
    1. pergola's en speeltoestellen: 3 meter;
    2. vlaggenmasten: 7 meter, met dien verstande dat per bouwperceel maximaal 1 vlaggenmast is toegestaan;
    3. afscheidingen op dakterrassen: 1 meter, gemeten vanaf het terras;
    4. afscheidingen tussen dakterrassen: 2 meter, gemeten vanaf het terras;
    5. erf- en terreinafscheidingen:
      • voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 meter;
      • achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 2 meter;
    6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
      • voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 1 meter;
      • achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw: 3 meter.

 

 

7.2.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

 

nadere eisen stellen aan:

  1. de situering, afmetingen en dakhelling van bouwwerken;
  2. de situering van in- en uitritten;
  3. de situering van parkeervoorzieningen.

 

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Hogere bouwhoogte aangebouwde bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder j om een hogere bouwhoogte voor aangebouwde bijgebouwen toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van een aan de zijgevel aangebouwd bijgebouw bij een hoofdgebouw waarvan de nok evenwijdig aan de straat loopt, niet hoger zijn dan het doorgetrokken dakvlak van het hoofdgebouw;
  3. belangen van derden (inval van licht, uitzicht en privacy) mogen niet in onevenredige mate worden geschaad;
  4. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.

 

7.3.2 Erkers en entreeportalen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 onder g en j om een erker of entreeportaal aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw toe te staan, met inachtneming van het volgende:

  1. de goothoogte van een erker of entreeportaal mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter;
  2. de diepte van een erker of entreeportaal mag niet meer bedragen dan 1,5 meter, gemeten uit de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw;
  3. de breedte van een erker of entreeportaal mag niet meer bedragen dan 3/5e van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  4. de afstand van een erker of entreeportaal tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  5. belangen van derden (inval van licht, uitzicht en privacy) mogen niet in onevenredige mate worden geschaad;
  6. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad;
  7. de verkeersveiligheid mag niet onevenredig worden geschaad;
  8. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de parkeerruimte op eigen terrein.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.4.1 Beroep of bedrijf aan huis

  1. in en bij woningen, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:
    1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
    2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
    3. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
    4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:
      • een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd;
      • een bed en breakfast is alleen toegestaan in de woning en in aangebouwde bijgebouwen;
    5. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.

 


Artikel 8 Wonen – Woongebouw

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, uitsluitend in een woongebouw;

 

met daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. per bouwvlak mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven.

 

8.2.2 Woongebouwen

Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende regels:

  1. woongebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' mag de goot- en bouwhoogte van woongebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;

c.     het aantal wooneenheden binnen het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, waarbij geldt dat:

a.    binnen het bouwvlak met de aanduiding maximum aantal wooneenheden van ‘15’ er uitsluitend sociale huurwoningen zijn toegestaan;

b.    binnen het bouwvlak met de aanduiding maximum aantal wooneenheden van ‘8’ er uitsluitend middeldure huurwoningen zijn toegestaan;

  1. ter plaatse van de aanduiding maximum aantal wooneenheden van ‘15’ bedraagt de maximale kaphelling 50 graden.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. parkeerruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

 

nadere eisen stellen aan:

1. de situering, afmetingen en dakhelling van bouwwerken;

2. de situering van in- en uitritten;

3. de situering van parkeervoorzieningen.

 

8.4. Beroep of bedrijf aan huis

in en bij woningen, is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van het volgende:

  1. de vloeroppervlakte in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen met een maximum van 50 m²;
  2. het beroep of bedrijf aan huis mag uitsluitend worden uitgeoefend door de bewoner(s) van de betreffende woning;
  3. bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan voor zover voorkomend in categorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, met dien verstande dat detailhandel, groothandel en horeca zijn uitgesloten;
  4. in afwijking van het bepaalde onder 3 is horeca in de vorm van een bed en breakfast wel toegestaan met inachtneming van de volgende aanvullende voorwaarden:

- een bed en breakfast biedt plaats aan ten hoogste 6 gasten tegelijkertijd;

- een bed en breakfast is alleen toegestaan in de woning;

  1. het uitoefenen van het beroep of bedrijf aan huis mag niet leiden tot een onevenredige verkeers- en parkeerdruk gelet op de capaciteit van de bestaande infrastructuur en parkeervoorzieningen.

 

 


Artikel 9 Waarde Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied

 
9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied' aangewezen gronden zijn –behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.

De (verwachtings)waarden zijn van uiteenlopende aard en om die reden onderverdeeld in:

 
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.    op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

b.    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:

1.    de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

2.    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

3.    aanvragers naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende kunnen aantonen dat er al werkzaamheden tot de betreffende diepte van het bouwplan hebben plaatsgevonden. In dat geval is er geen archeologisch onderzoek meer nodig.

c.     het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende situaties:

1.    vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2.    een bouwplan waarbij geen heiwerkzaamheden plaatsvinden en waarbij de graafwerkzaamheden ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de betreffende zone niet overschrijden:

Zone

Dieptemaat

oppervlaktemaat

lengtemaat

Waarde – Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem

 

Categorie 2b

30 cm.

   100 m²

n.v.t.

Categorie 4

30 cm.

2.000 m²

n.v.t.

 

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
9.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.   noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is

genomen;

b.   ten minste één van de onderstaande diepte-, oppervlakte- en lengtematen van de

betreffende zone niet overschrijden:

Zone

Dieptemaat

oppervlaktemaat

lengtemaat

Waarde – Archeologisch waardevol verwachtingsgebied landbodem

 

Categorie 2b

30 cm.

   100 m²

n.v.t.

Categorie 4

30 cm.

2.000 m²

n.v.t.

 

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  2. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  3. onderhoudsbaggerwerkzaamheden betreffen die aantoonbaar niet dieper reiken dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes.

 

9.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
  3. de aanvrager naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate aan kan tonen dat in het verleden reeds werken of werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot een bepaalde diepte waardoor de archeologische verwachtingswaarde niet langer reëel is om nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

 

 


Artikel 10 Waarde – Cultuurhistorie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

 

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a.      op de gronden mag ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming niet worden gebouwd;

b.      ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – worden gebouwd, mits er niet op of in de bestaande watergangen wordt gebouwd.

 
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder b om het bouwen op of in bestaande watergangen toe te staan, indien:

  1. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. de bestaande strokenverkaveling hierdoor niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij een cultuurhistorisch deskundige met betrekking tot het bepaalde onder b.
 
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
 
10.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 10.3 bedoeld;
  2. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
 
10.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin de cultuurhistorische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en op basis van dat rapport kan aantonen dat:

  1. op het betrokken terrein geen cultuurhistorische waarden aanwezig (meer) zijn;
  2. de cultuurhistorische waarden niet worden geschaad;
  3. mogelijke schade aan cultuurhistorische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, voorschriften te verbinden.
 
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
10.5.1 Verwijderen bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. op basis van nader cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader cultuurhistorisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming van cultuurhistorische waarden voorziet.

 

10.5.2 Wijzigen bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de regels van de bestemming “Waarde – Cultuurhistorie’ wijzigen, indien op basis van nader cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat het noodzakelijk is om aanwezige cultuurhistorische waarden nader te beschermen.

 

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

 

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

11.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 11.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkerings-belang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad; hiervoor dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap.

 


Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 13 Algemene bouwregels

 
13.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, en entreeportalen mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers , mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.
 
13.2 Ondergrondse ruimten

Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen ruimten gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar onder woningen of bijgebouwen behorende bij woningen;
  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan indien de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijden van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

 

13.3 Steigers

Steigers zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestemming ‘Water’ met de aanduiding ‘Specifieke vorm van water – steigers toegestaan’ met inachtneming van het volgende:

  1. per woning is ten hoogste 1 steiger toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de steiger haaks aan de oever is gebouwd;
    2. de lengte en breedte ten hoogste respectievelijk 6 meter en 1,2 meter bedragen;
    3. de bouwhoogte ten hoogste het aansluitend maaiveld bedraagt;
    4. ten hoogste 2 meerpalen zijn toegestaan waarvan de doorsnede ten hoogste 20 cm bedraagt, de bouwhoogte ten hoogste 1 meter boven de waterlijn bedraagt en de afstand tot de oever ten hoogste 4,2 meter bedraagt;
    5. de afstand tussen de steiger en het midden van de watergang minimaal 3,5 meter bedraagt.

 

13.4 Afstemming kabels en leidingen

Voorafgaand aan het bouwen dient te worden onderzocht of het betreffende bouwwerk geen belemmeringen oplevert voor het functioneren en het beheer van kabels en leidingen.

 

13.5 voorwaarde gebruik en in gebruikname

In het plangebied dient minimaal 30% van de woningen uit sociale huurwoningen te bestaan en minimaal 15% van de woningen uit middeldure huurwoningen te bestaan, met dien verstande dat:


Artikel 14 Algemene gebruiksregels

 

14.1 Gebruiksverbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de bestemming.

 
14.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen of andere onderkomens;
  2. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als opslag- of bergplaats voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden voor het storten of lozen van puin, vuil, of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, (raam)prostitutie of escortbedrijf;
  5. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonschepen, drijvende woningen of recreatie-arken;
  6. het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen voor permanente bewoning, voor zover de betreffende gronden niet voorzien zijn van een daartoe passende bestemming;
  7. het gebruiken en/of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen bij een woning voor (zelfstandige) bewoning.

 

14.3 Uitzondering

Het bepaalde in lid 14.2, onder b en c, is niet van toepassing op het (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

 

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

 

15.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 


Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

 
16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 
16.2 Waarde archeologie
16.2.1 Wijzigingsbevoegdheid voor verwijdering van de bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de archeologische Waarde - Archeologisch waardevol (verwachtings)gebied geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 


Artikel 17 Overige regels

 
17.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

 

17.2 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeernormen, zoals neergelegd in het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016;
  2. Indien het “Beleidsplan Verkeer 2017-2021” zoals vastgesteld op 24 november 2016 wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging danwel herziening;
  3. De in lid a. bedoelde parkeergelegenheid moet afmetingen hebben die afgestemd zijn op de richtlijnen opgenomen in de ASVV2012 van het CROW.

 

17.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet voorzien zijn op eigen terrein.

 
17.4 Afwijken parkeren / laden en lossen

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2 en / of artikel 17.3,

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

 


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 


Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Herenweg 116 en 118'.