direct naar inhoud van Regels
Plan: Rijksstraatweg 107 in Baambrugge
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP036rijksstrw107-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Rijksstraatweg 107 in Baambrugge met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP036rijksstrw107-va01 van de gemeente De Ronde Venen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en uitbouw

een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.10 beeldbepalend

een pand wat binnen een in De Ronde Venen vigerend bestemmingsplan of vigerende beheersverordening is aangeduid of bestemd als karakteristiek pand, MIP pand of pand van cultuurhistorische of monumentale waarde en als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

1.11 bestaand
  • 1. ten aanzien van bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • 2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat en in bouwmassa ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke ruimte, garage of hobbyruimte;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;

1.22 hobbymatig houden van vee

het houden van een beperkt aantal dieren, zoals paarden en schapen, voor hobbymatig gebruik, op niet bedrijfsmatige wijze.

1.23 karakteristiek

Bouwwerk met cultuurhistorische waarde in het exterieur door materiaalgebruik, zeldzaamheid, gaafheid, vorm, uitstraling en/of door de relatie van het bouwwerk met de omgeving

1.24 mantelzorg

tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.25 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport;

1.26 peil
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij de voltooiing van de bouw;
1.27 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 wonen

wonen in een woning, zijnde een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.29 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - Hobbymatig houden van vee', het aan de woning ondergeschikt hobbymatig houden van vee in de vorm van maximaal 28 schapen en lammeren;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor de bescherming, instandhouding en herstel van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' voor de bescherming, instandhouding en herstel van waardevolle cultuurhistorische waarden,

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken;
  • f. watergangen;
  • g. tuinen en erfbeplanting;
  • h. wegen en paden;
  • i. terreinen en erven.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • c. de afstand van de woning tot de weg mag niet meer bedragen dan de bestaande afstand;
  • d. het oprichten van gebouwen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de woning is niet toegestaan, met uitzondering van toegangsportalen, erkers en naar de aard daarmee gelijk te stellen aanbouwen;
  • e. de woning wordt met kap gebouwd;
  • f. de inhoud van de woning bedraagt niet meer dan:
    • 1. 600 m3, indien de bestaande inhoud groter is dan 400 m3;
  • g. de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan de maatvoering die is aangegeven in de onderstaande tabel:

Bouwwerken   Goothoogte in m   Bouwhoogte in m   Oppervlakte in m²   Dakhelling  
Woning, inclusief aan- en uitbouwen   3   10       Minimaal 30° en maximaal 60°  
Bijgebouwen bij woning   3   6,5   353      
Bijgebouwen bij woning met aanduiding karakteristiek   bestaand   bestaand   bestaand    
Erfafscheidingen       1          
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde       3   10      

  • h. indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a, b, c, d, e, f en g, dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • landschappelijke inpassing;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 m achter de voorgevel van de woning moeten worden gebouwd;
  • de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.

3.4 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2 sub g ten behoeve van het bouwen van een zwembad met een grotere oppervlakte dan 10 m², tot een maximaal oppervlak van 50 m²;
  • b. het bepaalde in lid 3.2 onder g voor het vergroten van de bouwhoogte van erfafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.

3.5 Afwijking van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in bijlage 1 'Lijst nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte, mits:
    • 1. de activiteiten binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden, met dien verstande, dat buitenactiviteiten tevens direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden;
    • 2. de nevenactiviteiten inpasbaar zijn binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
    • 3. activiteiten die een verkeersaantrekkende werking hebben, welke zijn aangeduid met een (v) in bijlage 1, in principe alleen zijn toegestaan langs de volgende wegen:
      • Rijksstraatweg.
      • Lange Coupure.
      • Oude dijk.
      • West kanaaldijk.
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
    • 5. de verkeersveiligheid niet verslechtert;
    • 6. parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van zwembaden, met dien verstande, dat:
    • 1. per bouwperceel maximaal één zwembad is toegestaan;
    • 2. een zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning is toegestaan;
    • 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    • 4. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
    • 5. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande, dat:
    • 1. per perceel maximaal één paardenbak is toegestaan;
    • 2. een paardenbak uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning is toegestaan;
    • 3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande, dat, indien de paardenbak gedeeltelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch' gelegen is, de oppervlakte van de paardenbak binnen de bestemming 'Wonen' niet meer mag bedragen dan 800 m² verminderd met de oppervlakte van het binnen de bestemming 'Agrarisch' gelegen gedeelte van de paardenbak;
    • 4. de afstand tot omliggende woningen ten minste 30 m bedraagt;
    • 5. de afstand tot de woning op het eigen perceel ten hoogste 10 m bedraagt;
    • 6. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,5 m mag bedragen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. Het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6, sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
  • c. In de afweging als bedoeld in lid 3.6, sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
  • d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6, sub a is vereist voor:
    • 1. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
    • 2. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor ontheffing is verleend ingevolge lid 3.5 onder b;
    • 3. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij:

  • a. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
  • d. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde in sub c, niet groter is dan 100 m².

4.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Alvorens het bevoegd gezag beslist over het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige, welke is gecertificeerd volgens de richtlijn van de kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, omtrent de vraag of door het verlenen van de ontheffing geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
    • 4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem.
  • b. De in lid 4.4, onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreffen die:
    • 1. bodemingrepen van niet meer dan 30 cm diep betreffen;
    • 2. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
    • 3. bodemingrepen betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
    • 4. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van:
      • onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
      • de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
      • ploegen;
    • 5. reeds zijn uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  • c. De in lid 4.4, onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen, in welk kader advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige, welke is gecertificeerd volgens de richtlijn van de kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat, waarbij de bestemming Waterstaat - Waterkering voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2 bepaalde, indien de beheerder van de waterkering een positief advies heeft uitgebracht, met dien verstande dat in dat geval de bouwregels van de overige daar voorkomende bestemmingen in acht worden genomen.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden uit te voeren:

  • het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
  • het planten of verwijderen van diepgewortelde beplanting of bomen;
  • het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten.

Het in lid 5.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor:

  • werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden in verband met de realisatie van de bestemming als bedoeld in lid 5.1;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.

De omgevingsvergunning voor de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4 sub a is slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de waterkering ontstaat of kan ontstaan.
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als lid 5.4 sub a bedoeld, wordt bij de beheerder van de betreffende waterkering advies ingewonnen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Karakteristieke gebouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van het betrokken bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, raamindeling, alsmede de situering op het perceel, te worden gehandhaafd.

7.2 Afwijken

Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van de uitwendige hoofdvorm, mits advies is gevraagd van de monumenten commissie.

7.3 Sloopverbod

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' te slopen of minder geschikt te maken voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Parkeren

Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening als er sprake is van voldoende parkeergelegenheid en voldoende laad- en losvoorzieningen. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:

  • a. voldaan wordt aan de normen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
  • b. voldaan wordt aan de verdere eisen die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

8.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:

  • a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte redelijkerwijs niet kan worden verlangd of
  • b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte buiten het eigen terrein op te vangen en/of
  • c. de parkeerbehoefte in een collectieve parkeervoorziening wordt voorzien.

8.3 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. gebruik van een bijgebouw ten behoeve van zelfstandige bewoning.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van deze regels, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De omgevingsvergunning kan verleend worden voor afwijking van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze bouwhoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot met niet meer dan 5 m inclusief antennes, uitsluitend mits de masten worden geplaatst op gebouwen gelegen binnen het bouwvlak in de bestemming Agrarisch, met een maximum van drie per agrarisch bouwvlak;
  • d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
    • 1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
    • 2. de inhoud van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan 200 m³;
    • 3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan het bevoegd gezag schriftelijk mededeling te worden gedaan;
    • 4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste artikel met maximaal 10%;
  • c. lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 11 Slotregels

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Rijksstraatweg 107 in Baambrugge' van de gemeente De Ronde Venen.