direct naar inhoud van Regels
Plan: Wilnis, Molenland woonwagenlocatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Wilnis, Molenland woonwagenlocatie met identificatienummer NL.IMRO.0736.BPP019wilniswoonwa-vs01 van de gemeente De Ronde Venen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten

bedrijfsactiviteiten, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de

activiteiten in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden

uitgeoefend;

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.8 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.9 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.10 bijbehorend bouwwerk

de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.11 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerhuur wordt daar niet onder verstaan.

1.13 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.15 standplaats woonwagen

een kavel, bestemd voor het plaatsen van 1 woonwagen (met ten hoogste 1 huishouden), waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.16 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Indien geen zijwanden: buitenwerkse maten van de draagconstructie neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 oppervlakte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 goothoogte van een gebouw

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een

daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' tevens een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m.

met daarbij behorende:

  • c. toegangswegen en -paden;
  • d. fiets- en wandelpaden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

3.2.1 Algemeen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het onderhoud van de in lid 3.1 genoemde functies, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 10 m² mag bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • a. 7 m voor palen en masten;
  • b. 5 m voor speelvoorzieningen;
  • c. 1 m voor terreinafscheidingen;
  • d. 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen;
  • b. verblijfsgebieden;

met daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en taluds;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. straatmeubilair.
4.2 Bouwregels

Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. de bouwhoogte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw voor nutsvoorzieningen mag ten hoogste 10 m² bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • a. 10 m voor palen en masten;
  • b. 1 m voor terreinafscheidingen;
  • c. 3 m voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterberging;
  • d. recreatievaart met de daarbij behorende taluds en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' tevens een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m.
5.2 Bouwregels

Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,50 m, met dien verstande, dat de bouw van bruggen en steigers niet is toegestaan.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Bouw van bruggen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgewekenvan het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van de bouw van bruggen, met dien verstande dat de vrije doorvaart niet mag worden belemmerd.

5.3.2 Voorwaarde omgevingsvergunning

Alvorens bij een de omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 5.3.1, wordt afgeweken, vraagt het bevoegd gezag advies aan de waterbeheerder.

 

Artikel 6 Wonen - Woonwagenstandplaats

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor standplaatsen voor woonwagens. Ten dienst van en in verband met deze bestemming zijn toegelaten:

  • a. standplaatsen;
  • b. wonen in woonwagens;
  • c. aan huis gebonden bedrijfsactiviteiten;
  • d. bijbehorende bouwwerken;
  • e. tuinen en erven;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeerplaatsen;
  • h. (ontsluitings)verhardingen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. additionele voorzieningen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

6.2.1 Regeling woonwagens
  • a. woonwagens worden uitsluitend binnen het bouwvlak geplaatst;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 3' mogen maximaal 3 woonwagens worden geplaatst met een maximum oppervlakte van 140 m2 en een maximale bouwhoogte van 6 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 6' mogen maximaal 6 woonwagens worden geplaatst met een maximum oppervlakte van 90 m2, een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 4,5 m;
  • d. de afstand tussen woonwagens, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, bedraagt minimaal 5 m;
  • e. ondergronds bouwen is niet toegestaan, met uitzondering van funderingen en andere bijbehorende technische voorzieningen;
  • f. dakterrassen op woonwagens zijn niet toegestaan.

6.2.2 Regeling bijbehorende bouwwerken
  • a. op iedere standplaats bedraagt de oppervlakte aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 12 m2;
  • b. op iedere standplaats bedraagt de oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken (inclusief overkappingen) ten hoogste 12 m2;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m.

6.2.3 Regeling bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en standplaatsafscheidingen gelegen langs de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' bedraagt maximaal 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en standplaatsafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 onder c voor een bestaande woonwagen die wordt verplaatst. Bij vervanging moet voldaan worden aan lid 6.2.1;
  • b. lid 6.2.1 onder d ten behoeve van het plaatsen van woonwagens op een kortere afstand, mits dit vanuit brandveiligheid verantwoord is.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten op de gronden met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 3' is alleen toegestaan indien:
    • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding -3' voorafgaand aan de (ver)plaatsing van de woonwagens een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
    • 2. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' voorafgaand aan de (ver)plaatsing van de woonwagens een geluidswerende voorziening in de vorm van de bestaande bebouwing met een minimale hoogte van 3,2 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, indien tussen de bestaande bebouwing gelegen muren ontbreken dienen deze te worden opgemetseld;
  • b. Indien de geluidswerende voorziening ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 1' wordt gesloopt dient ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding -2' een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m te worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.
  • c. Het gebruik van geluidsgevoelige objecten op de gronden met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 6' is alleen toegestaan als ter plaatse van de binnen de bestemming 'Groen' opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' voorafgaand aan de (ver)plaatsing van de woonwagens een geluidscherm met een minimale hoogte van 2 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.4.1 onder a voor het gebruik van geluidsgevoelige objecten op de gronden met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 3' mits ter plaatse van de binnen het bestemmingsvlak opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding 2' een geluidsscherm met een minimale hoogte van 2 m is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Verbod

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 4' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

7.2.2 Uitzonderingen op bouwverbod

Het verbod van lid 7.2.1 is niet van toepassing voor het bouwen op of in deze gronden van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als het althans gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen waarbij de totale oppervlakte van de te verstoren ondergrond ten hoogste 10.000 m² bedraagt;
  • c. een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen die kunnen worden gerealiseerd zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing en / of kabels en leidingen, waarbij de oppervlakte en diepte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1, een omgevingsvergunning verlenen om gebouwen en bouwwerken te realiseren (en de daartoe behorende kabels en leidingen en andere bouwwerkzaamheden ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)), mits wordt voldaan aan de regels die gelden voor de betrokken bestemming(en) en mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld, of;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 7.3 onder a en/of lid 7.5 onder a, is afgegeven in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden, is de uitzondering van ten hoogste 10.000 m2 als genoemd in lid 7.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Lid 7.4.1 is van overeenkomstige toepassing.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3 onder a kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen en het opstellen van een beheersplan en periodieke monitoring, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag - zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen - de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen van het maaiveld door ontgronden, afgraven, onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het verdiepen of verstoren van de waterbodem door ontgronden, baggeren, in- of afgraven, onderzuigen, aanleg kabels en leidingen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • f. het aanleggen van drainage dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • k. het (al dan niet tijdelijk) ophogen van het maaiveld met meer dan 1 m.

7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in 7.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m2;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist, of,
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 7.4.1, een omgevingsvergunning verlenen om een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
      of:
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel aantoonbaar afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
      of:
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein waarvoor reeds een eerdere omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 7.3 onder a en/of lid 7.5 onder a, is afgegeven in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden is de uitzondering van ten hoogste 10.000 m2 als genoemd in lid 7.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.5 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na afronding van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij advies inwinnen van een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 6

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Verbod

Op de gronden met bestemming 'Waarde - Archeologie 6' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

8.2.2 Uitzonderingen op bouwverbod

Het verbod van lid 8.2.1 is niet van toepassing voor het bouwen op of in deze gronden van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als het althans gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek, met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  • b. een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen waarbij de totale oppervlakte van de te verstoren ondergrond ten hoogste 1.000 m² bedraagt;
  • c. een bouwwerk en de daartoe behorende kabels en leidingen die kunnen worden gerealiseerd zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing en / of kabels en leidingen, waarbij de oppervlakte en diepte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
8.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 8.2.1, een omgevingsvergunning verlenen om gebouwen en bouwwerken te realiseren (en de daartoe behorende kabels en leidingen en andere bouwwerkzaamheden ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en)), mits wordt voldaan aan de regels die gelden voor de betrokken bestemming(en) en mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld, of;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 8.3 onder a en/of lid 8.5 onder a is afgegeven, in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden, is de uitzondering van ten hoogste 1.000 m2 als genoemd in lid 8.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Lid 8.4.1 is van overeenkomstige toepassing.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.3 onder a kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen en het opstellen van een beheersplan en periodieke monitoring, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag - zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen - de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen van het maaiveld door ontgronden, afgraven, onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur;
  • b. het verdiepen of verstoren van de waterbodem door ontgronden, baggeren, in- of afgraven, onderzuigen, aanleg kabels en leidingen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • e. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • f. het aanleggen van drainage dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • k. het (al dan niet tijdelijk) ophogen van het maaiveld met meer dan 1 m.

8.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het in 8.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • c. indien zij een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
  • d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist, of,
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden
  • a. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in lid 8.4.1, een omgevingsvergunning verlenen om een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren mits uit een archeologisch rapport dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
      of:
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel aantoonbaar afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
      of:
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. Indien een aanvraag betrekking heeft op een terrein of aangrenzende terrein(en) op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein waarvoor reeds een eerdere omgevingsvergunning, als bedoeld in lid 8.3 onder a en/of lid 8.5 onder a, is afgegeven in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werkzaamheden is de uitzondering van ten hoogste 1.000 m2 als genoemd in lid 8.4.2 onder c niet van toepassing. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden te laten begeleiden conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en het archeologische Programma van Eisen (PvE);
    • 4. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden onder toezicht te laten plaatsvinden ten behoeve van kwaliteitsonderzoek van het gemeentelijk archeologiebeleid.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na afronding van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij advies inwinnen van een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. waterkeringen;
  • b. waterstaatkundige voorzieningen;
  • c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  • d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Op en onder de in lid 9.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

  • 1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
  • 2. Als een verboden gebruik, als bedoeld in lid 1, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van de onbebouwde gronden:
    • a. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
    • b. als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;
    • c. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen, die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
  • 3. Als een verboden gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval beschouwd het gebruik van bijgebouwen voor bewoning.
  • 4. Als een verboden gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden met de bestemming Water als ligplaats voor woonschepen.
  • 5. Onder een strijdig gebruik als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan een gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de in het plan voorgeschreven hoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien zulks in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  • b. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijk toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering niet meer dan 3 m bedraagt;
  • c. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 m voor antennes voor privé-gebruik en maximaal 30 m voor antennes ten behoeve van telecommunicatieverkeer;
  • d. het oprichten van bouwwerken ten algemeen nut, zoals transformatorhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, schuilgelegenheden en schaftlokalen, mits de oppervlakte van elk van deze gebouwtjes niet meer zal bedragen dan 20 m2 en de hoogte ervan niet meer zal bedragen dan 3 m.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Rangorde (dubbel)bestemmingen

Voor zover de in dit bestemmingsplan aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

a. in de eerste plaats de regels in artikel 9 'Waterstaat - Waterkering';

b. in de tweede plaats de regels in artikel 8 'Waarde - Archeologie - 6';

c. in de derde plaats de regels in artikel 7 'Waarde - Archeologie - 4';

d. in de vierde plaats de regels in de medebestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Wilnis, Molenland woonwagenlocatie'.