Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Industrieweg 33 Mijdrecht
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0736.BPP017industriew33-va01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit bestemmingsplan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan ‘Industrieweg 33 Mijdrecht’;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0736.BPP017industriew33-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bedrijfsgebouw

een gebouw dat door zijn indeling en inrichting geschikt is om uitsluitend of hoofdzakelijk te worden gebruikt voor het vervaardigen, bewerken, verwerken of opslaan van goederen;

1.6 bedrijfscategorie

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.7 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die ken- nelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van het huis- houden van een persoon, wiens huishouding daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, in relatie staat tot deze bestemming;

1.8 bestaand

feitelijk (duurzaam) aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.9 Bevi-inrichtingen

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.10 bijgebouw

  • in geval van een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning: een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa onder-geschikt is aan de (bedrijfs)woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke ruimte, garage of hobbyruimte;
  • in geval van een bijgebouw bij een bedrijfsgebouw: een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan het bedrijfsgebouw en waarvoor in ieder geval geldt dat eventuele opslag die daar plaatsvindt, ten dienste moet staan van en ondergeschikt moet zijn aan de bedrijfsfunctie in het bedrijfsgebouw;

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, ver-nieuwen of veranderen en het vergroten van een bouw-werk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, ver-nieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.13 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.17 consumentgerichte bedrijven

bedrijven die naast een productiefunctie ook een ondergeschikte of nevengeschikte detailhandelsfunctie hebben,
die deels verbonden is aan de productie, veelal in de vorm van een voor consumenten toegankelijke showroom;

1.18 dakkapel

een op een schuin dakvlak uitgebouwde uitstulping met drie verticale vlakken en een eigen dak;

1.19 dakvoet

laagste punt van een schuin dak;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen  aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidzoneringsplichtige inrichtingen

inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en uitgewerkt in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.23 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 langskap

een kap evenwijdig aan de voorgevel (een kap waarvan één dakvlak volledig naar de weg is gekeerd;

1.25 mansardedak of mansardekap

een zadeldak waarvan de dakvlakken geknikt zijn, waarbij de dakhelling van het onderste deel van het dakvlak steiler is dan het bovenste deel van het dakvlak; 

1.26 grootschalige detailhandel

detailhandelsbedrijven met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 1.500 m2;

1.27 nevenassortiment

assortiment dat buiten de 5- of 6-cijferige hoofdactiviteiten-subklasse of -branche valt, zoals gecategoriseerd in de Bedrijfsindeling Kamer van Koophandel (BIK);

1.28 overkapping

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie die niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan;

1.29 peil

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmid-   dellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.30 volumineuze detailhandel

detailhandelsbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals detailhandel in auto’s, caravans, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen en woninginrichting;

1.31 voorste bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel die gericht is naar de toegangsweg;

1.32 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huis-vesting van één huishouden;

1.33 zadeldak

een dak met twee tegen elkaar geplaatste, gelijkhellende dakvlakken;

1.34 zelfstandig kantoorgebouw

een gebouw ten behoeve van bedrijfsactiviteiten die bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waar het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate te woord wordt gestaan of wel een gebouw ten behoeve van andersoortige bedrijfsactiviteiten, waarbij in het gebouw dan wel op het perceel de productie, opslag, distributie en/of bewerking van goederen niet plaatsvindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de breedte van een dakkapel

tussen de twee buitenwerkse opstaande zijvlakken van een dakkapel;

2.3 de goothoogte van een gebouw

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buiten- zijde van de gevels (en/of het hart van de scheidings- muren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 bedrijfsvloeroppervlakte

het netto bedrijfsvloeroppervlak wordt gemeten binnen- werks met dien verstande dat de totale oppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en/of bedrijven, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten, wordt opgeteld.
 

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. consumentgerichte bedrijven en overige bedrijven voor zover vallend in de bedrijfscategorieën 1 en 2 van de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. elektrotechnische bedrijven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw': uitsluitend een bedrijfsgebouw met de daarbij behorende kantoren;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': uitsluitend een bedrijfswoning (ten hoogste 1);
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen': één of meer bijgebouwen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkappingen': één of meer overkappingen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken geen gebouw zijnde, die bovendien geen overkapping zijn;
  2. interne toegangs- en ontsluitingswegen, in- en uitritten voor bedrijven;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterpartijen;
met dien verstande dat:
  1. groothandel in consumentenvuurwerk met opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk niet is toegestaan;
  2. geluidzoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;
  3. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Passende bouwwerken
Op of in de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden mogen slechts in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.
3.2.2 Hoofdgebouw
Voor het hoofdgebouw gelden de volgende bouwregels:
  1. het hoofdgebouw mag uitsluitend worden gerealiseerd in het bouwvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
  3. indien het hoofdgebouw in de hoogte wordt uitgebreid tot boven de maximale goothoogte, dient het boven de maximale goothoogte gelegen gedeelte in zijn geheel schuin afgedekt te worden, met een langskap die bestaat uit een tweetal schuine dakvlakken met in het midden, op het hoogste punt, een nok waarin de schuine dakvlakken bij elkaar komen;
  4. een knik in de schuine dakvlakken is toegestaan (zodat een mansardekap ontstaat);
  5. een bolling in de dakvlakken is niet toegestaan;
  6. een plat dak bovenop of bovenin de kapconstructie is niet toegestaan;
  7. indien een knik in de dakvlakken wordt toegepast (zodat een mansardekap ontstaat), moet het dak voldoen aan het verhoudingenschema dat is opgenomen in bijlage 1;
  8. dakkapellen zijn toegestaan (met voorbijgaan aan eventuele strijdigheden die dakkapellen kunnen vertonen met bovenstaande bepalingen artikel 3 lid 2.2 sub bartikel 3 lid 2.2 sub c en artikel 3 lid 2.2 sub f), met dien verstande dat:
    1. voor zover gesitueerd in het dakvlak aan de wegzijde, in dat dakvlak niet meer dan drie dakkapellen zijn toegestaan;
    2. voor zover gesitueerd in het dakvlak aan de wegzijde, en voor zover in dat dakvlak in totaal één dakkapel wordt gerealiseerd, deze dakkapel niet breder mag zijn dan 30% van de breedte van het dakvlak van het gebouw;
    3. voor zover gesitueerd in het dakvlak aan de wegzijde, en voor zover in dat dakvlak in totaal twee of drie dakkapellen worden gerealiseerd, deze dakkapellen, als hun breedten bij elkaar worden opgeteld (exclusief de afstanden tussen de dakkapellen), samen niet breder mogen zijn dan 40% van de breedte van het dakvlak van het gebouw;
    4. voor zover gesitueerd in het dakvlak aan de wegzijde, en voor zover in dat dakvlak in totaal twee of drie dakkapellen worden gerealiseerd, dakkapellen een afstand moeten hebben ten opzichte van er direct naast gelegen dakkapellen die meer bedraagt dan de breedte van de breedste dakkapel van het tweetal direct naast elkaar gelegen dakkapellen;
    5. voor zover gesitueerd in het van de weg afgekeerde dakvlak, dakkapellen niet hoeven te voldoen de bepalingen, genoemd onder artikel 3 lid 2.2 sub h onder 1, artikel 3 lid 2.2 sub h onder 2artikel 3 lid 2.2 sub h onder 3 en artikel 3 lid 2.2 sub h onder 4;
    6. noch in het dakvlak aan de wegzijde, noch in het van de weg afgekeerde dakvlak, dakkapellen mogen worden gerealiseerd op een afstand van minder dan 10% van de breedte van het dakvlak van het gebouw, tot aan enige zijkant van het dakvlak van het gebouw;
    7. zowel in het dakvlak aan de wegzijde als in het van de weg afgekeerde dakvlak, bij toepassing van een zadeldak niet zijnde een mansardedak, dakkapellen zich met hun (uitwendige) onderkant op niet minder dan 0,5 meter en op niet meer dan 1 meter hoogte boven de dakvoet mogen bevinden, en met hun (uitwendige) bovenkant niet hoger dan 1,75 meter boven de (uitwendige) onderkant van de dakkapel;
    8. zowel in het dakvlak aan de wegzijde als in het van de weg afgekeerde dakvlak, bij toepassing van een mansardedak, dakkapellen zich met hun (uitwendige) onderkant op niet meer dan 1 meter boven de dakvoet mogen bevinden, en met hun (uitwendige) bovenkant niet hoger dan het knikpunt in het dakvlak;
  9. het kantoorhoudend deel van een bedrijf mag niet meer bedragen dan de helft van de totale bedrijfsomvang.
3.2.3 Bedrijfswoning
Voor de bedrijfswoning gelden de volgende bouwregels:
  1. de bedrijfswoning is uitsluitend gesitueerd in het bouwvlak met de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;
  3. de bedrijfswoning dient schuin afgedekt te worden, met een zadeldak.
3.2.4 Bijgebouwen
Voor bijgebouwen (bij het hoofdgebouw of bij de bedrijfswoning) gelden de volgende bouwregels:
  1. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen';
  2. er mag ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen (totale oppervlakte) worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven bouwhoogte bedragen.
3.2.5 Overkappingen
Voor overkappingen gelden de volgende bouwregels:
  1. overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkappingen';
  2. er mag ten hoogste 20 m2 aan overkappingen (totale oppervlakte) worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte ten hoogste de aangegeven bouwhoogte bedragen.
Nadere eisen:
  1. burgemeester en wethouders zijn bevoegd om na afweging van de in het geding zijnde belangen nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van overkappingen;
  2. de bevoegdheid in artikel 3 lid 2.5 sub d wordt toegepast met het oog op het realiseren van een goede stedenbouwkundige situatie op het perceel (het voorkomen van 'dichtbouwen' van het perceel).
3.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, die bovendien geen overkappingen zijn, geldt dat de hoogte niet meer mag bedragen dan:
  1. 7 meter voor overige palen en masten;
  2. 3 meter voor erf- en terreinafscheidingen;
  3. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, die bovendien geen overkappingen zijn.

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen planologisch-stedenbouwkundige belangen en verkeersbelangen, nadere eisen te stellen, met betrekking tot open opslag van goederen en materialen.
  2. De bevoegdheid in artikel 3 lid 3 sub a wordt toegepast met het oog op de brandveiligheid: ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding, niet gewenst is, dient rekening gehouden te worden met het waarborgen, in stand houden c.q. tot stand brengen van een brandveilige situatie en goede bereikbaarheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor de vestiging van bedrijven/inrichtingen c.q. uitoefening van bedrijfsactiviteiten in een hogere bedrijfscategorie, wanneer deze bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in artikel 3 lid 1 toegestane bedrijfscategorieën.

3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

5.1 Parkeernorm

Bij het bouwen, zoals bedoeld in regels hoofdstuk 2, worden de kencijfers voor parkeren van de ASVV2012 in acht genomen.

5.2 Afwijken van de parkeernorm

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 1, een omgevingsvergunning verlenen op basis van aangepaste parkeernormen indien de situatie ter plaatse of de aard van het bouwwerk hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere regel van deze planregels van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor:
  1. de in het plan voorgeschreven bouwhoogte-, goothoogte-, breedte-, diepte-, afstands- en bebouwde oppervlaktematen met ten hoogste 10%, indien dit in verband met de realisering van een bouwplan noodzakelijk is;
  2. overschrijdingen van de bouw- en bestemmingsgrenzen met ten hoogste 1,50 meter, door ondergeschikte bouwonderdelen, zoals balkons, bordessen, luifels, erkers, galerijen, trappen, overhangende verdiepingen, pergola's, lifthuizen, trappenhuizen en dergelijke.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

7.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 meter worden verschoven.

7.2 Aanduiding bedrijfswoning verwijderen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding 'bedrijfswoning' komt te vervallen in die gevallen dat het in het hoofdgebouw gevestigde bedrijf wenst uit te breiden en de bewoning van de bedrijfswoning wordt beëindigd.

7.3 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze planregels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen door het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven en daardoor geen aanwezige bedrijven in een hogere milieucategorie worden gebracht.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van artikel 8 lid 1 sub 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 8 lid 1 sub 1 met maximaal 10%.
  3. artikel 8 lid 1 sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 8 lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 8 lid 2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. artikel 8 lid 2 sub 1  is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Industrieweg 33 Mijdrecht’.