Inhoudsopgave
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 10 Waarde - Archeologie
Artikel 11 Waarde - Schootsvelden
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 14 Algemene bouwregels
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene afwijkingsregel
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Herziening Buitengebied Abcoude met identificatienummer NL.IMRO.0736.BP010BgbAbcHerzien-va01 van de gemeente De Ronde Venen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan- en uitbouw:
een gebouw, in één bouwlaag en aangebouwd aan de (bedrijfs)woning, welk onderscheiden kan worden van de (bedrijfs)woning en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.7 agrarisch medegebruik:
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.11 bedrijfswoning:
en woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.12 bestaand:
1. ten aanzien van bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
2. ten aanzien van gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijgebouw:
-
ingeval van een bijgebouw bij een woning: een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat en in bouwmassa ondergeschikt is aan de (bedrijfs)woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke ruimte, garage of hobbyruimte;
-
ingeval van een bijgebouw bij een bedrijfsgebouw: een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat en in bouwmassa ondergeschikt is aan het bedrijfsgebouw en waarvoor geldt dat bedrijfsmatige opslag niet is toegestaan;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel wordt ook gerekend verkoop via internet waarbij de goederen ter plaatse worden opgeslagen;
1.23 extensief recreatief medegebruik:
vorm van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeerplaatsen, speelweiden, watersport en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel;
1.26 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee –zelfstandig of als neventak- waarbij dit houden van veen en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen;
1.27 jaargemiddelde magneetveld:
het jaargemiddelde magneetveld berekend op 1 meter boven het maaiveld, conform de Handreiking voor het berekenen van de specifieke 0,4 microtesla zone in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen van het RIVM, september 2006, versie 1.2;
1.28 kampeerplaats:
een standplaats voor één of meer bij elkaar behorende tent(en), tentwagen(s) of kampeerauto(‘s) dan wel ander onderkomen(s) of ander(e) voertuig(en) of gewezen voertuig(en) of gedeelte daarvan, voor zover geen stacaravan of bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.29 magneetveldbeoordelingsplichtig object:
1. bij magneetveldgevoelige objecten behorende erven, schoolpleinen en speelplaatsen;
2. inrichtingen en bijbehorende terreinen voor cultuur, horeca, sport, entertainment, educatie, verblijfs- en dagrecreatie, logiesverstrekking, kerkgebouwen, buurt- en clubhuizen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, klinieken, dagverblijven;
1.30 magneetveldgevoelig object:
woningen (daaronder begrepen dienstwoningen), woonwagenstandplaatsen, scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs, crèches, kinderopvangplaatsen;
1.31 magneetveldongevoelig object:
overige niet-magneetgevoelige of niet-magneetongevoelige objecten;
1.32 magneetveldzone:
het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla;
1.33 manegebedrijf:
paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden en instructie aan derden, al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het managebedrijf;
1.34 mantelzorg:
tijdelijke zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.35 ondergeschikte detailhandel:
beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten, waarbij deze bedrijfsactiviteiten als hoofdfunctie behouden blijven;
1.36 ondersteunende teelt:
het gebruik van gronden ten behoeve van de productie van ruwvoedergewassen;
1.37 overig bouwwerk:
een bouwkundige contructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.38 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport;
1.39 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-cunstructief zelfstande eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.40 productiegerichte paardenhouderij:
grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden, het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden met daarbij behorende trainingsfaciliteiten of het voortbrengen van producten door middel van het houden van paarden, zoals een paardenmelkerij of een daarmee gelijk te stellen bedrijfsvorm;
1.41 peil:
a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij de voltooiing van de bouw;
1.42 recreatief medegebruik:
een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;
1.43 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.44 stacaravan:
een caravan voorzien van wielstelsel en disselconstructie met een maximale afmeting van 14 m lang en 4,5 m breed (inclusief wielstelsel), die in zijn geheel als aanhanger achter een voertuig kan worden gekoppeld en in die toestand ‘zelfstandig’ verrijdbaar is;
1.45 volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf:
een grondgebonden agrarisch bedrijf waaruit een zelfstandig en reëel inkomen voortkomt voor minimaal één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een volledig en volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf;
b. openheid;
c. water en watergangen;
d. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
e. groenvoorzieningen;
f. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' is een productiegerichte paardenhouderij toegestaan met een daarbij behorende paardenbak waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1.200 m2;
g. ondersteunende teelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende teelt';
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken;
i. erfbeplanting;
j. nutsvoorzieningen;
k. wegen en paden;
l. erven en terreinen.
In de bestemming is de uitoefening van nevenactiviteiten toegestaan welke per adres zijn aangegeven in onderstaand tabel, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan aldaar aangegeven en de nevenactiviteiten in de bedrijfsgebouwen plaatsvinden dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak.
Adres |
(Neven)activiteit |
Dwarskade 4 |
atelierruimte, maximaal 200 m² |
Per bouwvlak mag maximaal één bedrijfswoning gebouwd worden, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal bedrijfswoningen is aangegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak (agrarisch bouwperceel) worden gebouwd;
2. de afstand tussen gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 15 m;
3. de maatvoering van een gebouw dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Functie van een gebouw |
Goothoogte in m |
Bouwhoogte in m |
Inhoud in m³ |
Oppervlakte in m² |
Dakhelling |
Agrarisch bedrijfsgebouw |
5 |
10 |
|
|
|
Bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen |
3 |
10 |
600 |
|
Minimaal 30° en maximaal 60° |
Bijgebouwen bij bedrijfswoning |
3 |
4,5 |
|
50 |
|
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. silo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte voor mestsilo's 6 m en voor voedersilo's 12 m bedraagt;
2. kuilvoerplaten en mestzakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) toegestaan waarbij de maximale bouwhoogte 1,5 m bedraagt;
3. lichtmasten zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
5. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) niet meer bedragen dan 10 m;
6. de bouwhoogte en de oppervlakte van andere bouwwerken, geen gebouwen, mogen buiten het bouwvlak niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m²;
7. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' dienen bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gebouwd te worden.
c. Indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a en b dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
3.3 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a.2 ten behoeve van het vergroten van de afstand tussen de gebouwen binnen het bouwvlak tot 25 m, mits de bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt.
b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a.3 ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw tot 14 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is. De omgevingsvergunning wordt niet verleend ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’.
c. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a.3 ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van een agrarisch bedrijfsgebouw tot 6 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
d. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b.2 voor het plaatsen van kuilvoerplaten en mestzakken direct aansluitend aan het bouwvlak, mits passend in het landschap en de verkavelingsstructuur en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m.
e. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder b.4 voor het vergroten van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
f. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van vervangende nieuwbouw voor groene dienstverlening, indien de bestaande bebouwing ongeschikt is, mits daarmee een ruimtelijke kwalitatieve verbetering wordt bereikt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming en aanduidingen wordt ieder geval begrepen:
a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een Manegebedrijf;
b. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak voor het plaatsen en geplaatst houden van tunnelkassen;
c. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak ten behoeve van opslag;
d. het gebruik van gronden ten behoeve van ondersteunende teelt, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende teelt';
e. het gebruik van gronden ten behoeve van intensieve veehouderij.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijven
Het bevoegd gezag kan voor de duur dat de agrarische activiteit wordt uitgeoefend middels een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving voor wat betreft het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in bijlage 1, de 'Lijst nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte, mits:
-
de nevenactiviteiten inpasbaar zijn binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
-
de nevenactiviteiten binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden, met dien verstande, dat buitenactiviteiten tevens direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden;
-
activiteiten die een verkeersaantrekkende werking hebben, welke zijn aangeduid met een (v) in bijlage 1, in principe alleen zijn toegestaan langs de volgende wegen:
-
Lange Coupure.
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
-
de verkeersveiligheid niet verslechtert;
-
parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
3.5.2 Paardenbakken
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving ten behoeve van het realiseren van een paardenbak, mits deze paardenbak voldoet aan de volgende regels:
-
de paardenbak wordt uitsluitend gesitueerd binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel), dan wel buiten het bouwvlak indien het een paardenbak ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ betreft die wegens gebrek aan ruimte op het erf aldaar niet geheel binnen die bestemming is gelegen;
-
de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden moet minimaal 50 m bedragen, tenzij deze afstand niet mogelijk is in welk geval een minimale afstand van 25 m is toegestaan, mits geen hinder is te verwachten voor omwonenden;
-
de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 10% van het gehele bouwvlak, tot een maximum van 800 m2, met dien verstande, dat, indien de paardenbak gedeeltelijk op gronden met de bestemming ‘Wonen’ gelegen is, de oppervlakte van de paardenbak binnen de bestemming ‘Agrarisch’ niet meer mag bedragen dan 800 m² verminderd met de oppervlakte van het binnen de bestemming ‘Wonen’ gelegen gedeelte van de paardenbak;
-
de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
3.5.3 Ondersteunende teelt
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving en de specifieke gebruiksregels ten behoeve van ondersteunende teelt voor ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het agrarisch bedrijf behorende gronden, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
3.5.4 Extensief recreatief medegebruik
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsomschrijving ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, mits rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
3.5.5 Zwembaden
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van zwembaden bij bedrijfswoningen, met dien verstande, dat:
-
per bedrijfswoning maximaal één zwembad is toegestaan;
-
een zwembad uitsluitend binnen het bouwvlak en achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning is toegestaan;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
-
de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
-
een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd binnen de agrarische bouwvlakken;
2. het vellen en rooien van houtopstanden, waaronder begrepen randbeplantingen rondom agrarische bouwvlakken;
3. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
4. het bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande beplanting, waaronder het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
5. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden;
6. het scheuren en diepploegen van gronden.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6, sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet leidt tot inklinking van de bodem of wanneer geen aantasting van de landschappelijke inpassing van agrarische bouwpercelen plaatsvindt, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
c. In de afweging als bedoeld in lid 3.6, sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6, sub a is vereist voor:
1. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
2. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
3. het scheuren van grasland, uitsluitend ter grasverbetering;
4. werken of werkzaamheden, behorende bij ondersteunende teelt, indien en voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend ingevolge lid 3.5.3, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende teelt';
5. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend ingevolge lid 3.5.5;
6. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
7. de aanleg van kavelpaden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening binnen de bestemming Agrarisch de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
2. de functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
3. bij de functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid in acht te worden genomen;
4. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
5. ten minste 50% van de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen wordt gesloopt';
6. in afwijking van het bepaalde in artikel 6, lid 6.2, onder f, mag bij een boerderij met aangebouwde deel het geheel als woning worden verbouwd en gebruikt;
7. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
8. voldaan dient te worden aan de wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit.
b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening binnen de bestemming Agrarisch, uitsluitend voor zover gelegen in het verwevingslint als bedoeld in de ‘Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude’, vastgesteld d.d. 09-07-2009, de gronden binnen het bouwvlak te wijzigen in de bestemming Wonen ten behoeve van de bouw van een extra woning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. per voormalig bedrijf mag één extra woning worden gebouwd, indien alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met een ondergrens van ten minste 1.000 m²;
2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
3 de functiewijziging mag geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid;
4. de functiewijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
5. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte;
6. de functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
7. de functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd;
8. de functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
9. bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid in acht te worden genomen;
10. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
11. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Natuurbeschermingswet, in acht te worden genomen;
12. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht;
13. de functiewijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien sprake is van bedrijfsbeëindiging;
14. de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als Wonen;
15. de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
16. wat betreft de bouwregels voor de voormalige bedrijfswoning, alsmede de extra woning zijn de regels, zoals neergelegd in de bestemming Wonen, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de voormalige agrarische gebouwen dient te worden teruggebracht tot maximaal 150 m² aan niet voor wonen bestemde gebouwen;
17. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw of natuur, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied;
18. er dient voldaan te worden aan de wettelijke bepalingen inzake luchtkwaliteit.
c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de binnen de bestemming Agrarisch gelegen bouwvlakken te vergroten tot een oppervlakte van maximaal 2 ha voor zover de percelen gelegen zijn in het landbouwkerngebied als bedoeld in de ‘Structuurvisie Buitengebied gemeente Abcoude’, vastgesteld op
9 juli 2009, en maximaal 1,5 ha voor overige gronden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding moet zijn aangetoond;
2. de uitbreiding dient plaats te vinden ten behoeve van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
4. de wijziging mag niet leiden tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
5. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval worden geëist dat geen buitenopslag plaatsvindt;
6. een wijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
7. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
8. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving, waaronder in elk geval begrepen het bepaalde in de Natuurbeschermingswet, in acht te worden genomen;
9. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dient een watertoets te worden verricht.
d. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een productiegerichte paardenhouderij, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. de bedrijfseconomische noodzaak door middel van een bedrijfsplan;
2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden aangetast;
3. de paardenhouderij dient landschappelijk te worden ingepast.
e. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de gronden die zijn bestemd als Agrarisch te wijzigen ten behoeve het wijzigingen van het bouwvlak, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. de oppervlakte van het bouwvlak behouden blijft;
2. de wijziging om bedrijfseconomische en/of milieutechnische redenen noodzakelijk is.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven genoemd in categorie 1 en categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 2 van deze regels, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag', waar uitsluitend bedrijfsmatige opslag binnen de bedrijfsgebouwen is toegestaan;
b. bestaande bedrijven zoals opgenomen in onderstaande tabel:
Adres |
Type bedrijf |
Maximale milieucategorie |
Gein-Noord 67 en 68 |
Bouwbedrijf |
3.1 |
Lange Coupure 1a |
Hoverniersbedrijf |
|
met de daarbij behorende:
c. bouwwerken;
d. groenvoorzieningen;
e. watergangen;
f. erfbeplanting;
g. parkeervoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. wegen en paden;
j. erven en terreinen.
Per bouwvlak mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, met uitzondering van de ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' aangegeven gronden, waarvoor geldt dat geen bedrijfswoning is toegestaan.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden;
-
bijgebouwen bij bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak, dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
-
het bebouwingspercentage van bouwwerken per bouwvlak mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage;
-
in afwijking van het bepaalde onder c, geldt voor percelen waar zich behalve een bouwvlak, ook een vlak ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bevindt, dat er slechts één, gezamenlijk, bebouwingspercentage geldt voor zowel bouwwerken in het bouwvlak als bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', en dat dit gezamenlijke bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven bebouwingspercentage;
-
de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan in de navolgende tabel is aangegeven:
Bouwwerken |
Goothoogte in m |
Bouwhoogte in m |
Inhoud in m³ |
Oppervlakte in m² |
Dakhelling |
Bedrijfsgebouw |
5 |
8 |
|
|
|
Bijgebouwen |
3 |
4,5 |
|
|
|
Bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen |
3
|
10
|
600 |
|
Minimaal 30° |
Bijgebouwen bij de bedrijfswoning |
3 |
4,5 |
|
50 |
|
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen |
|
4 |
|
10 |
|
Terrein- en erfafscheidingen |
|
1
|
|
|
|
-
indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a, b, c, d en e dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
4.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub c en d voor het vergroten van het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak tot 15% van het percentage dat is aangegeven, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak van de uitbreiding is aangetoond;
-
de vergroting geen verkeersaantrekkende werking heeft;
-
de omgevingsvergunning geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden aangetast;
-
de omgevingsvergunning niet leidt tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
-
parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
-
de vergroting van het bebouwingspercentage inpasbaar is in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval worden geëist dat geen buitenopslag plaatsvindt;
-
de vergroting van het bebouwingspercentage niet leidt tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden;
-
de vergroting van het bebouwingspercentage niet leidt tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies.
-
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub e ten behoeve van het vergroten van de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw tot 10 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
-
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub e ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot 6 m, mits dit in verband met de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
-
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub e ten behoeve van het bouwen van zwembaden bij bedrijfswoningen met een grotere oppervlakte dan 10 m², tot een maximaal oppervlak van 50 m².
-
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder e voor het vergroten van de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen bedrijfsmatige opslag buiten de bedrijfsgebouwen en detailhandel.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 onder a ten behoeve het vestigen van bedrijven die zijn genoemd in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van bijlage 2 die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten genoemd in bijlage 3.
b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van zwembaden bij bedrijfswoningen, met dien verstande, dat:
1. per bedrijfswoning maximaal één zwembad is toegestaan;
2. een zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning is toegestaan;
3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
4. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
5. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
c. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 ten behoeve van ondergeschikte detailhandel bij de bedrijfsactiviteit, met dien verstande, dat:
-
de omgevingsvergunning geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden aangetast;
-
de omgevingsvergunning niet leidt tot een aantasting van het landschappelijk karakter van het gebied;
-
parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bouwwerken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. Het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6, sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
c. In de afweging als bedoeld in lid 4.6, sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6, sub a is vereist voor:
1. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
2. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend ingevolge lid 4.5 onder b;
3. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bescherming van watergangen;
b. oevers en taluds;
c. recreatief medegebruik;
d. instandhouding en ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijk waarden;
met de daarbij behorende:
e. bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 1,5 m;
b. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m²;
c. indien de bestaande maatvoering afwijkt van sub a en b, dan geldt de bestaande maatvoering op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze maatvoering op een legale wijze tot stand is gebracht.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken;
c. watergangen;
d. tuinen en erfbeplanting;
e. wegen en paden;
f. terreinen en erven.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
-
bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
-
per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
-
de afstand van een woning tot de weg mag niet meer bedragen dan de bestaande afstand;
-
het oprichten van gebouwen vóór (het verlengde van) de voorgevel van de woning is niet toegestaan, met uitzondering van toegangsportalen, erkers en naar de aard daarmee gelijk te stellen aanbouwen;
-
de woningen worden met kap gebouwd;
-
de inhoud van woningen bedraagt niet meer dan:
-
400 m3, indien de bestaande inhoud kleiner is dan 400 m3;
-
600 m3, indien de bestaande inhoud groter is dan 400 m3;
-
de maatvoering van de bebouwing mag niet meer bedragen dan de maatvoering die is aangegeven in de onderstaande tabel:
Bouwwerken |
Goothoogte in m |
Bouwhoogte in m |
Oppervlakte in m² |
Dakhelling |
Woningen, inclusief aan- en uitbouwen |
3 |
10 |
|
Minimaal 30° en maximaal 60° |
Bijgebouwen |
3 |
4,5 |
50 |
|
Erfafscheidingen |
|
1 |
|
|
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
|
3 |
10 |
|
-
indien de bestaande bebouwing afwijkt van sub a, b, c, d, e, f, g en h dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
landschappelijke inpassing;
-
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van gebouwen in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen 3 m achter de voorgevel van de woning moeten worden gebouwd;
-
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a. het bepaalde in lid 6.2 sub h ten behoeve van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 150 m² ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren, mits:
1. de activiteiten inpasbaar zijn binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
b. het bepaalde in lid 6.2 sub h voor overschrijding van het maximaal aantal toegestane m² aan bijgebouwen en overkappingen, ten behoeve van het voorzien van hooibergen van wanden tot een hoogte van 3 m;
c. het bepaalde in lid 6.2 sub h ten behoeve van het bouwen van een zwembad met een grotere oppervlakte dan 10 m², tot een maximaal oppervlak van 50 m²;
d. het bepaalde in lid 6.2 onder h voor het vergroten van de bouwhoogte van erfafscheidingen tot 2 m, mits de openheid van het landschap niet wordt aangetast.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor het uitoefenen van nevenactiviteiten, die zijn opgenomen in bijlage 1 'Lijst nevenactiviteiten', alsmede naar aard en omvang daarmee vergelijkbare nevenactiviteiten tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte, mits:
1. de activiteiten binnen de bestaande bebouwing plaatsvinden, met dien verstande, dat buitenactiviteiten tevens direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden;
2. de nevenactiviteiten inpasbaar zijn binnen de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden beperkt;
4. de verkeersveiligheid niet verslechtert;
5. parkeren plaatsvindt op eigen terrein.
b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van zwembaden, met dien verstande, dat:
1. per bouwperceel maximaal één zwembad is toegestaan;
2. een zwembad uitsluitend achter (het verlengde van) de achtergevel van de woning is toegestaan;
3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
4. de oppervlakte van een zwembad ten hoogste 15% van het perceel bedraagt met een maximum van 50 m²;
5. een zwembad niet meer dan 0,2 m boven het maaiveld mag uitsteken.
c. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande, dat:
1. per perceel maximaal één paardenbak is toegestaan;
2. een paardenbak uitsluitend achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning is toegestaan;
3. de oppervlakte van een paardenbak niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande, dat, indien de paardenbak gedeeltelijk op gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ gelegen is, de oppervlakte van de paardenbak binnen de bestemming ‘Wonen’ niet meer mag bedragen dan 800 m² verminderd met de oppervlakte van het binnen de bestemming ‘Agrarisch’ gelegen gedeelte van de paardenbak;
4. de afstand tot omliggende woningen ten minste 30 m bedraagt;
5. de afstand tot de woning op het eigen perceel ten hoogste 10 m bedraagt;
6. de bouwhoogte van omheiningen niet meer dan 1,5 m mag bedragen.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. Het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, met dien verstande, dat bij de aanleg van een tweede inrit op een perceel met het oog op de verkeersveiligheid voldoende afstand tot de eerste inrit dient te worden aangehouden.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.6, sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
c. In de afweging als bedoeld in lid 6.6, sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.6, sub a is vereist voor:
1. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van 1 in- en uitrit per bouwvlak;
2. werken of werkzaamheden, behorende bij de aanleg van zwembaden, indien en voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend ingevolge lid 6.5 onder b;
3. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;
b. het tegengaan van een te hoge magneetveldbelasting op magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige objecten.
7.2 Bouwregels
a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
c. Voor het doeleind van lid 7.1 onder a mag een hoogspanningsleiding worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
1. de maximum bouwhoogte van de masten bedraagt 65 m;
2. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de leiding bedraagt 50 m;
3. het leidingvlak dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen;
4. de magneetveldzone van de leiding dient binnen de bestemmingsgrenzen te vallen.
d. In afwijking van het bepaalde in sub a mogen magneetveldongevoelige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor zover deze objecten krachtens de andere ter plaatse geldende bestemmingen zijn toegestaan.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.4 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van:
1. het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van magneetveldongevoelige gebouwen en bouwwerken, mits:
- niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
- wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
b. Het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van magneetveldgevoelige en magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken buiten de magneetveldzone, mits:
1. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak;
2. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden.
c. Het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen van magneetveldbeoordelingsplichtige gebouwen en bouwwerken binnen de magneetveldzone, mits:
1. aannemelijk is dat daarin of daarop kinderen tot 16 jaar niet vaker dan twee keer per week gedurende meer dan twee uur verblijven;
2. ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld niet hoger is dan 100 microtesla;
3. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
4. niet wordt gebouwd binnen het leidingvlak.
d. Bij de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wint het bevoegd gezag advies in van de betreffende leidingbeheerder.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
b. gebruik van gronden en bouwwerken binnen de magneetveldzone van een hoogspanningsleiding als magneetveldgevoelig object, dan wel magneetveldbeoordelingsplichtig object, met uitzondering van bestaande objecten.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5, mits:
a. aannemelijk is dat in of op het magneetveldbeoordelingsplichtig object binnen de magneetzone niet vaker dan twee keer per week gedurende meer dan twee uur kinderen tot 16 jaar verblijven;
b. het magneetveldbeoordelingsplichtig object betreft een erf bij een (bedrijfs)woning dat zodanig groot is en gelegen is dat, gelet op de overblijvende speelmogelijkheden op het erf buiten de magneetveldzone, een magneetveldzone over het erf geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van het perceel met zich meebrengt, terwijl de hoogspanningsleiding binnen deze bestemming bezwaarlijk anders kan worden gesitueerd dan op een zodanige wijze dat de magneetveldzone over het erf komt te liggen;
c. in geen geval mag ter plaatse van het magneetveldbeoordelingsplichtig object het jaargemiddelde magneetveld hoger zijn dan 100 microtesla.
Artikel 8 Leiding - Riool
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. een rioolleiding;
b. bouwwerken.
8.2 Bouwregels
a. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting van het doelmatig functioneren van de leiding plaatsvindt, middels een omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken gebouwd worden, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
diepwortelende beplantingen of bomen te planten;
-
heiwerkzaamheden uit te voeren of op een andere manier voorwerpen in te graven of in te drijven;
-
grondwerkzaamheden uit te voeren;
-
oppervlakteverhardingen aan te brengen.
Het verbod is niet van kracht voor werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
-
De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
-
De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:
-
geen schade ontstaat aan de rioolleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
-
de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
-
hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a. een watertransportleiding;
b. bouwwerken.
9.2 Bouwregels
a. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op deze gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting van het doelmatig functioneren van de leiding plaatsvindt, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken gebouwd worden, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
diepwortelende beplantingen of bomen te planten;
-
heiwerkzaamheden uit te voeren of op een andere manier voorwerpen in te graven of in te drijven;
-
grondwerkzaamheden uit te voeren;
-
oppervlakteverhardingen aan te brengen.
Het verbod is niet van kracht voor werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
-
De onder a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
-
geen schade ontstaat aan de watertransportleiding en/of het doelmatig functioneren van die leiding niet in gevaar wordt gebracht;
-
de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
-
hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij:
a. het bouwen gepaard gaat met bodemingrepen van niet meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut;
d. het nieuw te bouwen oppervlak, in aanvulling op het bepaalde in sub c, niet groter is dan 100 m².
10.3 Afwijken van de bouwregels
a. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Aan de omgevingsvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het al dan niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
b. Alvorens het bevoegd gezag beslist over de omgevingsvergunning, winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologische deskundige, welke is gecertificeerd volgens de richtlijn van de kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en andere oppervlakteverhardingen;
2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
3. het zoeken naar delfstoffen in de vorm van seismisch onderzoek of exploratieonderzoek;
4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem.
b. De in lid 10.4, onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreffen die:
1. bodemingrepen van niet meer dan 30 cm diep betreffen;
2. betrekking hebben op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich geen archeologische waarden (meer) bevinden;
3. bodemingrepen betreffen met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
4. het normale onderhoud tot doel hebben, met inbegrip van:
- onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen;
- de aanleg van nieuwe en de vervanging van bestaande kabels en leidingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- ploegen;
5. reeds zijn uitgevoerd of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
c. De in lid 10.4, onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien ten aanzien van het werk of de werkzaamheid sprake is van onevenredige afbreuk aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden niet voldoende tegemoet kan worden gekomen, in welk kader advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige, welke is gecertificeerd volgens de richtlijn van de kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
Artikel 11 Waarde - Schootsvelden
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Schootsvelden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de schootscirkels van tot de Stelling van Amsterdam behorende forten.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
a. uitsluitend de bestaande bebouwing is toegestaan;
b. de oppervlakte, goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen van bouwwerken, die op grond van de andere daar voorkomende bestemmingen mogen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. het betreft uitsluitend incidentele bebouwing om ruimtelijke kwaliteit van de Stelling van Amsterdam te verbeteren, dan wel verdichting van bestaande linten;
b. de bebouwing dient te passen in het landschap en mag zichtlijnen niet aantasten.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het verwijderen van beplanting;
2. het vellen en rooien van houtopstanden;
3. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
4. het bebossen of anderszins beplanten met hoogopgaande beplanting, waaronder het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
5 het scheuren en vergraven van gronden.
b. Een aanlegvergunning als bedoeld in lid 11.4 sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheid, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.
c. In de afweging als bedoeld in lid 11.4 sub b wordt in ieder geval de bestemmingsomschrijving betrokken.
d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4, sub a is vereist voor:
1. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
2. werken of werkzaamheden die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering en doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding.
12.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voldoen aan de volgende regels:
a. de bebouwing mag niet strijdig zijn met de belangen van de waterkering;
b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering, in welk kader de waterbeheerder wordt gehoord.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het bebossen of anderszins beplanten met diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting en het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd ten aanzien van agrarische bouwvlakken;
3. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
4. het bewerken van en graven, boren of roeren in de bodem dieper dan 0,5 m;
5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de dagrecreatie in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en parkeerplaatsen;
6. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
7. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning krachtens de Ontgrondingenwet is vereist en het egaliseren van gronden;
8. het verrichten van grondwerkzaamheden tot op het niveau van de grondwaterstand;
9. het kappen en rooien van houtgewas.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van het werk of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Bij deze beoordeling dient advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied. Bij de beoordeling wordt mede getoetst op natuurlijke en cultuurhistorische aspecten ten aanzien van begroeiing en dijkprofiel alsmede de aansluiting op het veenweidegebied.
c. Bij de afweging als bedoeld in sub b wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.
d. Geen omgevingsvergunning als bedoeld in sub a is vereist voor:
1. werken of werkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
2. werken of werkzaamheden, die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene bouwregels
14.1 Ter plaatse van de in bijlage 3, 'Ecostructuren buitengebied Abcoude', met 'ecostructuur' aangegeven gronden, is het verboden om zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bouwwerken te slopen. Het bevoegd gezag verleend de omgevingsvergunning indien blijkens een door aanvrage ingediend onderzoeksrapport is aangetoond dat door de sloopwerkzaamheden geen strijd ontstaat met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
b. het gebruik van een bijgebouw ten behoeve van zelfstandige bewoning.
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
16.1 Molenbiotoop
Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’ worden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geen omgevingsvergunningen verleend voor een grotere bouwhoogte dan bij de regels is bepaald.
16.2 Ecologische waarden
De in bijlage 3, 'Ecostructuren buitengebied Abcoude', met 'ecostructuur' aangegeven gronden zijn mede aangewezen voor de instandhouding van leefgebieden van planten en dieren, alsmede voor de bescherming van de aldaar voorkomende planten en dieren.
Artikel 17 Algemene afwijkingsregel
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, middels een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen ten behoeve van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze bouwhoogte ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot met niet meer dan 5 m inclusief antennes, uitsluitend mits de masten worden geplaatst op gebouwen gelegen binnen het bouwvlak in de bestemming Agrarisch, met een maximum van drie per agrarisch bouwvlak;
d. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van het bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1. de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 60 m³;
2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4 m;
e. het bepaalde ten aanzien van het tijdelijk gebruik van een bijgebouw bij woningen en bedrijfswoningen, en toestaan dat een bijgebouw wordt verbouwd en gebruikt ten behoeve van bewoning, met dien verstande dat:
1. het bewoning betreft in het kader van mantelzorg;
2. de inhoud van een bijgebouw niet meer mag bedragen dan 200 m³;
3. van het vervallen van de noodzaak van mantelzorg dient door of vanwege de gebruiker van het hoofdgebouw waaraan of waarbij de mantelzorg is verleend, aan burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling te worden gedaan;
4. indien de noodzaak van mantelzorg is vervallen gaat het bevoegd gezag over tot intrekking van de omgevingsvergunning.
Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
18.1 Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door één of meer locaties met de bestemming Waarde - Archeologie als bedoeld in artikel 10 te verwijderen, indien:
a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.
18.2 Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen door één of meer locaties te bestemmen als Waarde - Archeologie als bedoeld in artikel 10, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Herziening Buitengebied Abcoude'
