direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum Vuren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In het centrum van Vuren ligt een aantal herontwikkelingslocaties die vragen om een meer integrale visie op de structuur en invulling van het centrumgebied van Vuren.

Om die reden is de Gebiedsvisie Hart van Vuren opgesteld (vastgesteld op 31 mei 2018 door de gemeenteraad). Het heeft de naam 'Hart voor Vuren' meegekregen. Een hart in die zin, dat er gestreefd wordt naar een visie die het centrum van Vuren, met daarin de diverse herontwikkelingslocaties, in ruimtelijk en functioneel opzicht samensmeedt tot een aansprekend en goed functionerend centrumgebied, waar het goed toeven is.

Dit bestemmingsplan maakt de gewenste herinrichting van het centrum van Vuren planologisch-juridisch mogelijk, in de vorm van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte en nieuwe woningen voor verschillende doelgroepen toe te voegen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Lingewaal, in de kern van Vuren. Het betreft de openbare ruimte van het centrum, de locatie De Kiviet inclusief de bestaande woning, de voormalige kleuterschool-locatie en de locatie van de voormalige basisschool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0001.png"

Ligging plangebied (globale begrenzing)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is gelegen in het geldende bestemmingsplan Kern Vuren, dat is vastgesteld door de raad op 5 juli 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0002.png"

Geldend bestemmingsplan (bewerking BugelHajema)

Voor locatie De Kiviet 1 en 2 is een bestemming Centrum opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van woningen, centrumvoorzieningen en een andere inrichting van de openbare ruimte. Locatie 3 Basisschool Vuurvlinder heeft een maatschappelijke bestemming.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop ondermeer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerende beleid inhoudt en met welke (milieu-) planologische aspecten rekening is gehouden. Ten behoeve van de (milieu) planologische motivering zijn er een aantal bijlagen bij dit bestemmingsplan gevoegd.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken en enkele bijlagen. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een samenvatting van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de huidige ruimtelijke structuur en functionele structuur van het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt de planontwikkeling toegelicht. In hoofdstuk 5 worden de milieuhygiënische en planologische randvoorwaarden uiteengezet. De juridische opzet van het plan wordt toegelicht in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 komt tenslotte de economische en maatschappelijke haalbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

Vuren is een dijkdorp aan de Waal met een inwonertal van circa 2.000 inwoners. Door de dijkverzwaringen is van het lintdorp weinig meer te herkennen. Het gedeelte bij de sportvelden met de voormalige kerk is nog het meest karakteristiek. Het dorp is voor de meeste mensen nu toch vooral het naoorlogse gegroeide gedeelte rondom de Mildijk.

Ter weerszijden van deze dijk en rondom het dorpsplein aan de Dorpsstraat liggen de verschillende woonbuurten die sindsdien zijn gebouwd. Vuren is een bedrijvig dorp met aantal grote bedrijventerreinen. Aan de westzijde ligt de Nieuwe Hollandse Waterlinie met fort Vuren en de daarvoor gelegen schootsvelden.

Langs de Dorpsstraat ligt de centrale ruimte van het dorp Vuren, het Hart van Vuren. Hier zijn belangrijke voorzieningen zoals de supermarkt en de kerken gevestigd. Een deel van de herontwikkeling van de zuidwand van het plein is in ontwikkeling in de vorm van het gebouw 'Heeren van Vuren'. Vrijwel al het verkeer door Vuren komt ook uit op dit plein dat aan de kruising van Mildijk en Molenlaan is gelegen. Het geheel geeft op dit moment een rommelig beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0003.png"

Ruimtelijke opbouw huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Onderhavig rijksbeleid kent geen doorwerking voor dit bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationaal Natuur Netwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, waaronder de Nieuw Hollandse Waterlinie.

In het Barro zijn voor ieder erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven. Voor het Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn dat de volgende:

  • a. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
      • 1. inundatiegebieden;
      • 2. zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
      • 3. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
      • 4. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
      • 5. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
      • 6. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
      • 7. de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;
  • b. Grote openheid;
  • c. Groen en overwegend rustig karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0004.png"

Uitsnede Kaart erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, bijlage 7 Barro.

Vervolgens stelt het Barro dat de provinciale verordeningen regels moeten bevatten voor bestemmingsplannen waarmee de kernkwaliteiten van de NHW worden behouden of versterkt. Het is aan de desbetreffende provincies in hun verordening de begrenzing van de NHW nauwkeurig vast te stellen, waarbij de indicatieve begrenzing uit de AMvB leidend is. Een nadere begrenzing moet bewerkstelligen dat op gemeentelijk niveau, alle onderdelen van het gebied van cultuurhistorisch belang, onder het erfgoed vallen. Daarnaast is het aan de provincies om de kernkwaliteiten uit te werken en te concretiseren op regionale en lokale schaal.

De nadere begrenzing van de Nieuw Hollandse Waterlinie is relevant voor voorliggend planvoornemen en is opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie en - verordening. Een motivering op dit beleid is opgenomen in paragraaf 3.2.1 en 3.2.2.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarbij de Ladder voor duurzame verstedelijking is aangepast. De (gewijzigde) Ladder is in artikel 3.1.6 Bro lid 2 vastgelegd en luidt als volgt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) opgenomen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Andere stedelijke voorzieningen betreffen volgens de Nota van Toelichting (2017) “accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure”

Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte en de bouw van 30 nieuwe woningen in het Centrum van Vuren. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen of meer wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Op basis van bovenstaande is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.

De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Voorgenomen ontwikkeling maakt functiewijziging van centrumfuncties naar wonen mogelijk en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte in het centrum van Vuren. Gelet op de aard van de functiewijziging en de omvang van het plangebied kan het plan in beginsel worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nu is gebleken dat het plan kan worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden afgewogen of het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Bestaand stedelijk gebied is volgens het Bro: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt in het centrum van Vuren en wordt omringd door wegen en bestaande bebouwing ten behoeve van woningen en centrumfuncties, zoals detailhandel. Geconcludeerd kan worden dat voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in bestaand stedelijk gebied.

Behoefte woningen

Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied dient de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt te worden beschreven. De behoefte dient te worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het verzorgingsgebied moet van geval tot geval worden bekeken en kan sterk verschillen per functie.

Een belangrijke indicator voor de omvang van het verzorgingsgebied is het aantal verhuisbewegingen binnen en naar de betreffende gemeente. Uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in 2016 38% van alle gevestigde personen in de gemeente Lingewaal uit de gemeente zelf afkomstig is. Daarnaast zijn er in eerste instantie voornamelijk verhuisrelaties met de gemeente Gorinchem en de gemeente Leerdam.

Het voorliggende bestemmingsplan ziet niet toe op de toevoeging van bijzondere woningtypes, waarvan een dusdanige aantrekkingskracht uit gaat, dat dit kopers van buiten de regio zal trekken. Het verzorgingsgebied met betrekking tot woningen richt zicht primair op de gemeente Lingewaal. Het secundaire verzorgingsgebied richt zich op de buurgemeenten rondom Lingewaal, met name de gemeenten Gorinchem en Leerdam.

Er moet worden beoordeeld of de beoogde nieuwbouw voorziet in een behoefte. Hierbij is zowel gekeken naar de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte.

Kwantitatieve behoefte woningen

Uit het regionale woningbehoefteonderzoek (WBO) van Smartagent blijkt dat er een effectieve nieuwbouwvraag is van 20 (laag scenario) tot 30 woningen (middenscenario) per jaar in de gemeente Lingewaal. Dit is in de periode 2015-2025 (tien jaar) dus 200 tot 300 woningen. Er wordt uitgegaan van het midden-scenario, dus 300 woningen.

In de meest recente woningbouwprogrammering komt eveneens de opgave van 300 woningen terug. Samen met de woningbouwopgave van statushouders vormt dit de woningbehoefte. Uit dit rapport blijkt eveneens dat er nog weinig woningen gepland staan of opgenomen zijn in de harde plancapaciteit in de gemeente Lingewaal.

In het gemeentelijke ‘Woningbouwprogramma Lingewaal (Evaluatie 2017 Programma 2018 – 2019 met een doorkijk tot 2025’ wordt ervan gerefereerd aan de regionale afspraak dat Lingewaal zo’n 20 tot 30 woningen per jaar kan bouwen. Dit komt ook overeen met de behoefte, die is ruim 300 woningen in 10 jaar. In het gemeentelijk woningbouwprogramma is het uitvoeringsprogramma voor 2018 – 2019 per kern opgenomen. Dit betreft enkel die woningen die in die jaren ook daadwerkelijk worden opgeleverd.

Hieruit blijkt dat de bouwproductie de komende twee jaar fors hoger ligt dan de langjarig gemiddelde bouwproductie. Aangegeven is dat dit geen probleem hoeft te zijn omdat de woningmarkt op dit moment goed is en er geen sprake is van overbelasting. Ook is het een gevarieerd programma met de bouw van woningen in alle vijf de kernen. Met inachtneming van de lagere productie de jaren erna, blijft Lingewaal binnen de geldende behoefte en de afspraken die in regionaal verband zijn gemaakt.

Als specificatie op het voorgaande wordt in het woningbouwprogramma elke kern van Lingewaal behandeld. In de navolgende tabel is het woningbouwprogramma van Vuren opgenomen:

Woningen Vuren   Netto  
Behoefte   61  
Gerealiseerd 2016   2  
Planaanbod 2017-2018   25  
Planaanbod 2019-2020   30  
Ontwikkelingen 2021-2025   17  
Ruimte voor aanvulling 2020-2025   -13  

In de kern Vuren geldt een behoefte van 61 woningen tot 2025. Hierbij worden in 2018-2019 30 woningen gerealiseerd. Verder geldt er tot 2025 een planaanbod van 30 woningen in 2018-2019 en is er ruimte voor een aanvulling van -13 woningen tussen 2020 en 2025. Het voorgaande toont aan dat er in de komende jaren behoefte is aan extra woningen in Vuren en het planaanbod een lichte overschrijding kent van de kwantitatieve behoefte.

Om een weloverwogen keuze te maken ten aanzien van de projecten, met oog voor vraagdruk én gewenste ontwikkeling van locaties, is een goed en objectief inzicht in de score van projecten in brede zin essentieel. Voor Vuren geldt daarin, zoals hiervoor gesteld een licht overschot aan planvoorraad ten opzichte van de vraag. Prioritering is daarom van lichte mate van belang. Voor Vuren is aangeraden om een integrale visie te ontwikkelen voor het centrum. Hieronder vallen het centrumplan en de Kievit 1. Voor De Kievit 2 geldt inspelen op de integrale visie en fase 1 en voor De Vuurvlinder geldt inspelen op integrale visie (langere termijn). In de visie dienen programmatische uitgangspunten, faseringstechnische uitgangspunten en de uitstraling van het gebied in samenhang te worden bezien, in samenspraak met de grondeigenaren en de omgeving. De Gebiedsvisie Hart van Vuren geeft hier invulling aan.

De voorliggende ontwikkeling is vervolgens opgenomen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma. Geconcludeerd wordt dat de kwantitatieve woningbouwbehoefte binnen de marktregio (de gemeente Lingewaal) en de kern Vuren in redelijkheid kan worden aangetoond. De gemeente Lingewaal heeft nog opgave en hiermee kan onder meer met onderhavige ontwikkeling invulling worden gegeven

Kwalitatieve behoefte woningen

De kwalitatieve behoefte wordt bepaald aan de hand van de vraag naar verschillende woonmilieus. In het Regionaal Woningbehoefteonderzoek Regio Rivierenland (28 april 2015) zijn de leefstijlen voor de gehele regio inzichtelijk gemaakt. De inwoners van het centrum Vuren hebben een gele of groene, groepsgerichte leefstijl.

Mensen met een gele levensstijl wonen graag in een omgeving waar je de hele samenleving ervaart: jong en oud, rijk en arm. De gele leefstijl is harmonie-gericht en conflict-mijdend. Dat maakt het voor de gele leefstijl moeilijk om te wonen in een gebied dat heterogeen is samengesteld naar leefstijl. De gele leefstijl heeft een voorkeur voor een woonomgeving waar mensen elkaar kennen en waar gezamenlijk activiteiten ondernomen worden. De woningen staan bij voorkeur in de nabijheid van een grasveld of speelgelegenheid. Men woont graag in een grondgebonden woning met voldoende ruimte.

De groene leefstijl sorteert het eerste van de leefstijlen voor op het ouder worden. Ze zijn goed op de hoogte van de verschillende voorzieningen en betrekken het liefst net voordat het ‘nodig’ is een ouderenwoning. Daarbij blijven ze het liefst in hun eigen dorp wonen, mits er voorzieningen in de buurt zijn. Een veilige wijk in een middelgrote stad behoort ook tot de mogelijkheden. Zeker zolang het een gesloten wooncomplex is, met voorzieningen in de buurt. De groene leefstijl zoekt bij de gemeente / corporatie / huisarts (allen autoriteit) zekerheid. Ze willen geholpen worden bij de keuzes die ze maken. Wanneer ze hun dorp toch uit moeten, gaan ze bij voorkeur naar een plek waar ze tussen gelijkgestemden en mensen uit de eigen leeftijdsgroep kunnen wonen.

De woningtypen in voorliggend plan sluiten aan bij de leefstijlen van de bewoners binnen de kern Vuren. De woningen sluiten aan bij de gele leefstijl, door het gemengde aanbod aan type woningen (vrijstaand, 2 onder 1-kap en rijwoningen) voor verschillende doelgroepen en prijssegmenten. Tevens wordt aangesloten bij de groene leefstijl, doordat de woningen worden gerealiseerd in een bestaande woonwijk waardoor er ruimte is om ouder te worden.

Naast de aansluiting bij de leefstijlen komt onderhavig plan overeen bij kwalitatieve behoefte gesteld in de Woonvisie Lingewaal. Hieruit blijkt een gemengde vraag van goedkope, middel dure en dure woningen. Onderhavig plan voorziet in de vraag van de middel dure en duurdere eengezinswoningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in bestaand stedelijk gebied. De Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is positief doorlopen. De beoogde ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De ontwikkeling wordt als haalbaar geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame ontwikkeling.

3.1.4 Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling worden nieuwe woningen gerealiseerd in de in het Barro aangeduide Nieuw Hollandse Waterlinie. De Nieuw Hollandse Waterlinie wordt beschouwd als een Erfgoed van universele waarden. Deze gebieden worden door het Rijk ruimtelijk beschermd, waarbij ontwikkelingen in deze gebieden niet mogelijk zijn, tenzij deze de aan de uitzonderlijke universele waarden verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken.

De bescherming hiervan vindt plaats in de provinciale Omgevingsverordening, waarbij in paragraaf 3.2.1 blijkt dat de planlocatie buiten de gedetailleerde begrenzing valt.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in of nabij een gebied waarin het rijk een ander nationaal belang heeft aangewezen, derhalve hebben de SVIR en Barro geen consequenties voor voorliggend plan.

Aan de laddertoets wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld, dat op 18 oktober 2014 in werking is getreden, maar middels diverse vastgestelde actualisatieplannen (dd. 8 juli 2015, 11 november 2015 en 1 maart 2017) is aangepast.

De omgevingsvisie is een structuurplan van de provincie Gelderland. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kernen en vrijgekomen bebouwing kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het (landelijk) gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden.

De provincie streeft ernaar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de regionale woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. De provincie is één van de partijen. De agenda gaat onder meer over hoe partijen met elkaar invulling geven aan flexibiliteit, levensloopbestendigheid, betaalbaarheid, het aandeel “huur” en andere kwaliteiten waaraan behoefte is. De provincie maakt op regionale schaal afspraken met gemeenten en woningbouwcorporaties over de woningvoorraad op basis van een recente huishoudenprognose. De kwantitatieve regionale afspraken worden vastgelegd in het Regionaal Programma Wonen. Nieuwe woningen moeten inspelen op de toekomstige vraag.

Het plan past binnen het Regionaal Programma Wonen, is gelegen binnen het stedelijk gebied en past voldoende in de regionale behoeften. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie Gelderland.

Nieuw Hollandse Waterlinie

De planlocatie valt buiten de gedetailleerde begrenzing van de door het Rijk aangewezen Nieuwe Hollandse Waterlinie'.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland, maar via diverse actualisatieplannen (d.d. 8 juli 2015, 11 november 2015, 25 januari 2017 en 1 maart 2017) aangepast. Voorliggende ontwikkeling zal moeten voldoen aan de regels in de Omgevingsverordening.

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

Ten aanzien van de ontwikkeling van woningen bepaalt de Omgevingsverordening dat dit plaats mag vinden indien het past binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd Kwalitatief Woningbouwprogramma (KWP). Zoals hiervoor bij het onderwerp “ladder duurzame verstedelijking” reeds is aangegeven, voldoet het plan aan een actueel regionaal woningbehoefteonderzoek en is in het gemeentelijke bouwprogramma met de uitkomsten van dit onderzoek rekening gehouden.

Het plan grenst verder niet aan een locatie ie deel uitmaakt van het Gelders natuurnetwerk of ligt in de nabijheid daarvan. Ook heeft het geen invloed op de nationale landschappen of de Nieuwe Hollandse waterlinie.

3.2.3 Conclusie

Gelet op bovenstaande leidt het onderhavige bestemmingsplan niet tot strijdigheid met de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid

Op regionaal niveau is een Uitvoeringsplan 2016 opgesteld voor drie pijlers: wonen, woonladder en wonen en zorg. Er is gewerkt aan een regionaal woningbouwprogramma.

Werkzaamheden ter afronding van de methodiek en het regionale woningbouwprogramma 2016 zijn:

  • Uitwerking afspraken projecten categorie 3: het gaat dan met name om afspraken met betrekking tot het 'in de wacht' zetten van projecten. Ook gaat het om het afvoeren van projecten waarvan de realisatie zeer onzeker of niet meer gewenst is.
  • Toets van het gehele regionale woningbouwprogramma aan de kwalitatieve aanbevelingen uit het WBO. - Vergelijking en indien nodig afstemming tussen vergelijkbare projecten. Er zijn door de werkgroep wonen drie clusters projecten gedefinieerd: grote uitbreidingslocaties, stationslocaties en Waalweeldeprojecten. Per cluster worden de projecten kwantitatief en kwalitatief met elkaar vergeleken. Deze exercitie is ook noodzakelijk voor de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking, in antwoord op de vraag 'is er elders in de regio al een vergelijkbaar project waarmee het voorliggende project niet noodzakelijk is'.
  • Toets of de methodiek 'Ladder proof' is.
  • Inventarisatie van de mogelijkheden tot het ontbinden van afspraken en overeenkomsten.
  • Opstellen universele basis-paragraaf 'wonen' voor bestemmingsplannen.

Met de realisatie van het plangebied wordt beoogd te voldoen aan de beleidsvoornemens zoals die in het Uitvoeringsplan 2016 van de regio zijn opgenomen.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is neergelegd in een veelheid aan (structuur)plannen, stedenbouwkundige plannen, beleidsnotities en andere beleidsstukken. In de onderstaande tekst wordt ingegaan op de voor het plangebied meest relevante beleidsdocumenten.

3.4.1 Structuurvisie Plus 2030 (Manifest van Lingewaal)

In 'Het Manifest van Lingewaal' zijn de beleidskaders van de gemeente tot en met 2030 in hoofdlijnen vastgesteld. De visie bevat naast een overzicht van te verwachten trends en ontwikkelingen voor de komende jaren ook informatie over de gewenste identiteit voor Lingewaal. Dit Manifest is tot stand gekomen via een leefbaarheidsonderzoek, waarbij inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en het verenigingsleven zijn gevraagd mee te denken over de toekomst van Lingewaal, waaronder over Vuren.

De bewoners van Vuren zien zich nu en in de toekomst voor meerdere ontwikkelingen gesteld. De rol van de gemeente zal veranderen. Veel hangt dan af van waar de bewoners zelf voor kiezen. Waar ze zelf voor gaan. Dat moet georganiseerd worden. Oplossingen of mogelijkheden moeten worden gezocht en gevonden. Het liefst binnen de eigen gemeenschap, soms kan het

echter niet anders dan dat samen met een andere kern of kernen, met de gemeente of zelfs met de regio naar oplossingen of mogelijkheden moet worden gezocht. De gemeente zal daarbij een partner zijn, maar heeft daar-bij niet altijd de regie.

Voor Vuren kan dan worden gedacht aan de volgende (actuele of mogelijk toekomstig actuele) onderwerpen:

  • Het samenwerken van verenigingen.
  • Het samen werken aan de ruimtelijke kwaliteit van het dorp.
  • Het 'inburgeren' van nieuwe bewoners in Vuren.
  • Het verbinden van jong en oud.

Toekomstagenda

In de toekomstagenda staan voor Vuren een aantal projecten en thema’s waarmee de bewoners en de gemeente gezamenlijk aan de slag moeten. Het thema ruimtelijke kwaliteit dorpshart is daarin belangrijk. Met de totstandkoming van de Visie Hart van Vuren en de planologisch-juridisch vertaling in dit bestemmingsplan wordt hier concreet invulling aan gegeven.

Wonen voor jong en oud

Om Vuren leefbaar te houden is er zowel ruimte nodig voor jong als voor oud. Dit naast de twee- en eenoudergezinnen waarop het huidige woning-aanbod is toegesneden. Voor beide doelgroepen liggen er mogelijkheden in de herstructureringsopgave en met name rondom het dorpshart. Rondom deze locatie, in aansluiting op (winkel)voorzieningen, past woningbouw voor ouderen met levensloopbestendige woningen. Deze kunnen samengaan met woningen voor jongeren. Daarnaast zal ook ruimte worden gegeven aan collectieve vormen van particulier opdrachtgeverschap waarbij starters op de woningmarkt gezamenlijk een woningbouwproject

Het onderhavige bestemmingsplan past binnen dit beleid.

3.4.2 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 5 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Lingewaal de welstandsnota herzien en omgevormd naar een Nota ruimtelijke kwaliteit. Het kwaliteitsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Voor de meeste woongebieden en bedrijventerreinen wil de gemeente zich wat betreft de ruimtelijke kwaliteit terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor particulier initiatief. De nota maakt onderscheid in gebieden. De gemeente is in de nota verdeeld in gebieden met een eigen identiteit zoals linten, woonwijken en bedrijventerreinen. Van deze gebieden is het ruimtelijk en architectonische beeld beschreven., gevolgd door een waardering en een verwachting van eventuele veranderingen.

In de gebiedsvisie, zoals hiervoor beschreven, zijn tevens beeldkwaliteitsseisen opgenomen. De ruimtelijke onderdelen zijn uitgewerkt in dit bestemmingsplan. De welstandseisen worden onderdeel van de welstandstoetsing.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk is de planbeschrijving opgenomen, zoals beschreven is in de Gebiedsvisie Hart van Vuren.

Deelgebied De Kieviet

Voor de zuidzijde van het plein op de locatie De Kiviet wordt voorgesteld om hier een nieuwe aantrekkelijke zuidelijke wand van het plein te creëren door middel van een rij grondgebonden woningen. Een dorpse schaal met maximaal 2,5e laag met kap is hierbij van belang. Op de oostelijke 'kop' kan een hoekaccent komen als stedenbouwkundige markering en gelegen als blikvanger in de zichtlijn vanuit de Molenlaan. Mogelijk ook op de westelijke om goed aan te sluiten op Heeren van Vuren.

Overige kenmerken zijn:

  • Maximale breedte blok: 58m.
  • Koppen in rooilijn van gebouw "Heeren van Vuren", middendeel terugspringend.
  • Middendeel (deels grondgebonden) woningen of beneden- bovenwoningen (2 à 2,5 laag met kap) met (grotendeels) een tuin(tje) op het zuiden.
  • Voordeur aan de zijde van het plein (woningen wellicht iets 'opgetild' om privacy te bieden, met een kleine 'voortuin' waarin de trap zit; of keuze gelijkvloers i.g.v. levensloopbestendig).
  • Op de 'koppen' van het blok zijn maisonettewoningen (starters / senioren) of beneden-bovenwoningen mogelijk.
  • Mogelijk flexibele bestemming (wonen / andere passende functie), bijv. werkatelier van een kunstenaar (in onderlaag, met wonen er-boven).
  • Parkeren ten zuiden en ten oosten en zo veel mogelijk op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0005.png"

Uitwerking voorkeursscenario (Gebiedsvisie Hart voor Vuren)

Deelgebied voormalig schoolgebouw / kleuterschool

  • Noordzijde van dit deelgebied (aan Mildijk).
  • Woningen langs de Mildijk versterken het oorspronkelijke bebouwingslint.
  • Kenmerk van het lint is afwisselende bebouwing (iedere woning mag anders zijn).
  • Verspringende rooilijnen.
  • Afwisseling van 2/1 kap en/of vrijstaande woningen.
  • (Maximaal) 2 lagen met kap.
  • Kap (loodrecht of evenwijdig aan Mildijk) met lage gootlijn of plat.
  • Voorgevel aan zijde Mildijk.
  • Ruime voortuin en afstand tussen de woningen, zodat groen (straat)beeld ontstaat / behouden blijft.
  • Parkeren zo veel mogelijk op eigen terrein.
  • Bestaande bomen zoveel mogelijk inpassen.

Zuidzijde van dit deelgebied (aan Lindelaan)

  • Afwisseling van 2/1 kap en/of rijwoningen.
  • (Maximaal) 2 lagen met kap.
  • Parkeren zo veel mogelijk op eigen terrein.
  • Bestaande bomen zoveel mogelijk inpassen.

Openbare ruimte van het hart

Het nieuwe Hart van Vuren is gelegen tussen de kerk en het oostelijke gelegen meer functionele deel met voorzieningen en parkeren, met aan de zuid-zijde een nieuwe 'pleinwand' op de locatie De Kiviet. Het hart vormt de spil van het dorp. Dat vormt hèt visitekaartje van Vuren, daar vindt de markt plaats en is er directe verbinding met de levendigheid nabij de supermarkt en voorzieningen in de plint van de Heeren van Vuren.

Door de inrichting en het straatmeubilair uit te voeren in robuuste materialen die refereren aan water en de rivier, wordt herkenbaar gemaakt dat Vuren aan de Waal is gelegen. Een zitbank in een gebogen vorm staat symbool voor de bescherming tegen water en de kronkelende vorm van de rivier.

Overige kenmerken zijn:

  • Shared space in het gehele plangebied van het Hart voor Vuren: alle gebruikers zijn gelijkwaardig. Op strategische plekken obstakels om auto's op ongewenste plekken te weren (zonder dat dit beschadiging aan auto's oplevert).
  • Zichtlijnen van en naar de kerk(en) zoveel mogelijk open gehouden, in balans met een groen en 'dorps' plein.
  • Op het plein karakteristieke elementen uit de omgeving, refererend aan de ligging aan de Waal / rivier, bijvoorbeeld in de vorm van:
    • 1. een 'waterplein', bijvoorbeeld met speelkunst voor spelen met water (schuifjes verplaatsen).
    • 2. een 'keerwand tegen het water'; een (natuur) stenen langgerekt zitelement met houten delen voor aangenaam zitten.
  • een border op de 'koppen' van het plein als visitekaartje van Vuren. Bijvoorbeeld met siergrassen en vaste planten voor kleur en geur voor extra beleving via de zintuigen.
  • Afdoende parkeerplaatsen aan de oostzijde van het hart, conform parkeernormen, afgestemd op de (nieuwe) functies.
  • Subtiele markering van parkeervakken, zodat het plein oogt als plein en niet als parkeerplaats en is verblijfsplein bij evenementen.
  • Subtiele afbakening van plekken waar auto niet mag komen.
  • Begeleiding van de Mildijk door leibomen.
  • Het monument voor gevallenen een prominente plek op het plein geven, zodat er bij de herdenking veel ruimte is om er omheen te staan.
  • In ieder geval de bestaande Beatrix-boom (Linde) handhaven.

Groen

Er zal een aantal bomen moeten wijken. De huidige paardenkastanje op het plein is helaas ziek en zal in ieder geval gekapt moeten worden. In het plan is nieuw groen opgenomen:

  • Bloeiende borders bij de entrees naar het hart aan de oost- en west-zijde. Deze borders vormen het visitekaartje voor het dorp en zorgen voor kleur en groen. De soorten worden zodanig gekozen dat er in alle seizoenen een aantrekkelijk beeld van de borders bestaat.
  • Leibomen die de Mildijk begeleiden (aan oost- en westzijde van het centrale hart) en daarmee het historische lint accentueren. De lei-bomen zorgen tegelijkertijd voor een groener aanzicht van de gevels van de nieuwe gebouwen. Ter hoogte van het centrale hart wordt de rij leibomen onderbroken om het centrale plein ter hoogte de locatie De Kieviet goed zichtbaar en herkenbaar te maken.
  • Hagen langs de parkeervakken en voetgangersstrook aan de zuidzijde van het plein. Dit zorgt voor een menselijke maat en een groenere aanblik van het parkeergedeelte.

Hoofdstuk 5 Onderzoek/verantwoording

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieu- en omgevingsaspecten voor het plangebied behandeld. Indien er beperkingen uit het plan voortvloeien naar aanleiding van één van de aspecten, dan is hier in dit plan als randvoorwaarde rekening mee gehouden. Een en ander betekent dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het criterium van een 'een goede ruimtelijke ordening'.

5.2 Verkeer

In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloed.

5.2.1 Verkeer

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de volgende ontwikkelingen in het Centrum van Vuren:

  • 1. de vervanging van een kinderdagverblijf en basisschool voor maximaal 30 nieuwe woningen;
  • 2. de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.

De verkeersgeneratie van bovengenoemde bouwmogelijkheden en herinrichting van de openbare ruimte dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beoordeeld.

Herinrichting openbare ruimte

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat, die aansluit aan de Mildijk en de Molenlaan. De Dorpsstraat zal zijn huidige functie als verkeersweg verliezen. Verkeer zal gebruik maken van de Mildijk, die reeds fungeert als hoofdontsluitingsweg van de kern Vuren. Via de Mildijk en de Molenlaan is de provinciale weg N830, gelegen ten noorden van de kern Vuren, bereikbaar.

Er is een inschatting gemaakt van de verkeersintensiteiten op de Mildijk. Het betreft een schatting op basis van een worstcase-scenario. Voor de extrapolatie naar 2021 is uitgegaan van een jaarlijkse verkeersgroei van 1,5 %. In de onderstaande tabel zijn de gehanteerde verkeersintensiteiten weergegeven.

Categorie   Dagperiode   Avondperiode   Nachtperiode  
licht   716   151   52  
middelzwaar   11   3   1  
zwaar   3   0   0  

Gemiddeld betreft de verkeersintensiteit daarmee minder dan 1.000 mvt/etm op de Mildijk en is daarmee passend te achten voor de functie van de weg.

Herontwikkellocaties

Op basis van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' nr. 317 kan de verkeersgeneratie per woning worden berekend. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie berekend. In de berekening is uitgegaan van 10 vrijstaande koopwoningen, 10 twee onder een-kap koopwoningen en 10 koop rijwoningen, in het 'centrum' type 'matig stedelijk'.

Aantal/type woningen   Verkeersgeneratie  
10 vrijstaande woningen   77  
10 2 onder 1-kap woningen   75  
10 rijwoningen   68  
Totaal   220  

De verkeersgeneratie bedraagt gemiddeld circa 220 mvt/dag. Daarbij kan in aanmerking genomen worden dat de verkeersbewegingen van de huidige functies nog komen te vervallen.

De rondom het plangebied gelegen wegen hebben een zeer lage verkeersintensiteit. Bovendien geldt voor de nabijgelegen wegen een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het aantal verkeersbewegingen is ten opzichte van de huidige situatie goed af te wikkelen. In de toekomst kan verkeer van en naar het centrum van Vuren gebruik maken van de bestaande wegenstructuur. Gelet op de aard van de ontwikkeling en de bestaande infrastructuur kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling geen/weinig invloed heeft op de verkeersveiligheid, doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van naastgelegen percelen.

5.2.2 Parkeren

Om de parkeerbehoefte te kunnen bepalen, hanteert de gemeente Lingewaal het parkeerbeleid 2011 waarin de normen zijn aangegeven functie zijn parkeerkengetallen opgenomen, die zijn gedifferentieerd naar functie en locatie (centrum en rest van de gemeente).

Herontwikkellocaties

In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen alleen kan worden verleend als wordt voldaan aan de gestelde parkeernormen. Dat betekent dat in alle varianten die in het plan mogelijk worden gemaakt, gewaarborgd is dat voldaan wordt aan de gestelde parkeernormen.

Het uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte indien mogelijk op eigen terrein dient te worden afgewikkeld. Er is voldoende ruimte om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte.

Herinrichting openbare ruimte

In de huidige situatie zijn circa 20 parkeerplaatsen aanwezig in het centrum. In de nieuwe situatie worden er circa 36 parkeerplaatsen aangelegd. Daarvan worden 10 parkeerplaatsen aangelegd ten behoeve van de zorgfuncties in de plint van de Heeren van Vuren, zoals in de betreffende vergunning is overeengekomen.

Parkeerbalans centrum

De benodigde uitbreiding van de parkeervoorzieningen in het centrum en de met de bouwmogelijkheden gepaard gaande parkeerhoefte zijn in overeenstemming met de voor het gehele centrum van Vuren opgestelde parkeerbalans, zie bijlage 9. Daaruit blijkt dat de behoefte aan parkeervoorzieningen in overeenstemming is met het aanbod.

5.3 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt welke geluidsbronnen in of in de nabije omgeving van het plangebied aanwezig zijn en wat de geluidbelasting is voor woningen en andere

geluidgevoelige gebouwen. Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee moet worden gehouden:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorweglawaai en
  • industrielawaai.

Het plangebied ligt niet binnen de invloedsfeer van spoorweglawaai of industrielawaai.

De rondom het plangebied gelegen wegen zijn zogenaamde 30km/uur wegen. Deze wegen hebben ingevolge de Wet geluidhinder geen geluidzone. Een akoestisch rapport in dit kader is niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient normaliter de geluidsbelasting van 30 km/uur wegen toch berekend te worden. De rondom het plangebied gelegen wegen hebben echter een zeer lage verkeersintensiteit. Op basis van ervaringscijfers kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde Lden van 48 dB niet wordt overschreden. Het plangebied ligt ook buiten de zone van de Graaf Reinaldweg.

Conclusie

Een akoestisch rapport in dit kader is niet nodig.

5.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is de regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit vastgelegd. In deze wet zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ en de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn regels opgenomen voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging. Projecten waarvan vaststaat dat ze ‘niet in betekenende mate’ bijdragen, hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.

In het onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van maximaal 30 woningen. Hiermee wordt ruimschoots onder de aantallen gebleven zoals genoemd in de ‘Regeling niet in betekende mate’.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanwege spoor 1 (ontwikkeling als bron) geen belemmeringen zijn voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen);
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling c.q. of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt op de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen.

Basis voor de bovengenoemde toetsing vormt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

Invloed ontwikkeling op omgeving

Het plan omvat geen milieubelastende inrichtingen.

Invloed omliggende inrichtingen op de voorgestane ontwikkeling

In de voorgenoemde handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. Hierbij worden richtafstanden gegeven per milieutechnisch aspect (geur, stof, geluid en gevaar), waarbij de grootste afstand bepalend is voor de indeling in een milieucategorie. De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied kan de richtafstand met één stap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. In een gemengd gebied is sprake van een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

In de directe omgeving van het plangebied komen geen (bedrijfs)activiteiten voor waar rekening mee gehouden moet worden. De nieuwe woningen worden aldus op voldoende afstand van omliggende bedrijven gerealiseerd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de handreiking Bedrijven en milieuzonering.

5.6 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Een verkennend bodemonderzoek (Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek) is uitgevoerd voor het plangebied. Uit de resultaten blijkt dat de bodemkwaliteit voldoende of voldoende geschikt te maken is voor de uitvoering van de bouwplannen.

Conclusie

De bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.

5.7 Archeologie en cultuurhistorische waarden

5.7.1 Archeologie

Een archeologisch onderzoek is uitgevoerd voor het plangebied. Het onderzoek heeft bestaan uit een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, door middel van verkennende boringen. Zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek.

Resultaten onderzoek

Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting op het aanwezigheid van resten uit het mesolithicum en neolithicum en een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van resten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. Dit is echter sterk afhankelijk van de bodemopbouw in het plangebied. De aanwezigheid van (eventuele) archeologische resten is sterk afhankelijk van het feit of de bodem in het plangebied in het verleden verstoord is geraakt of niet. Dit kan niet worden bepaald door een bureauonderzoek alleen. Er is daarom in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd om de intactheid van de bodemopbouw en aanwezigheid van eventuele archeologische lagen te bepalen.

Uit het veldonderzoek blijkt dat:

  • Er sprake is van een in de top verstoorde vaaggrond, ontwikkeld in siltige klei.
  • Er geen aanwijzingen gevonden zijn voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De optionele karterende boringen zijn dan ook niet uitgevoerd.
  • Er binnen het geboorde bereik geen vegetatiehorizonten dan wel archeologische lage zijn aangetroffen
  • Er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in het plangebied. Daarom is geen sprake van een risico van verstoring. Het is niet volledig uitgesloten dat op grotere diepte toch nog de stroomgordel van Vuren aanwezig is, met in potentie daarop archeologische resten. Alleen (hei)palen zullen deze diepte bereiken en mogelijk verstoren
  • De verstoring door planaanpassing tot een minimum kan worden beperkt door een constructie te kiezen die met zo weinig mogelijk palen een goede fundering waarborgt. Als vuistregel wordt daarbij vaak een constructie met schroefpalen (minst grondverdringend) met een dekkingspercentage van kleiner of gelijk aan 5% aangehouden.
  • In het bureauonderzoek is gesteld dat het plangebied zich bevindt op de Vuren Stroomgordel. Tijdens het veldwerk is geconstateerd dat er komafzettingen aanwezig zijn, met uitzondering van boring 2. In deze boring is beddingzand aangetroffen, mogelijk samenhangend met de Vuren stroomgodrel , die dan mogelijk het karakter van een crevasse heeft. Dit beddingzand heeft echter geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats opgeleverd.

Conclusie

Tijdens het booronderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in het plangebied. Op basis van de resultaten van het booronderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling zonder verder archeologisch onderzoek uit te voeren.

5.7.2 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient aandacht te worden besteed aan het aspect cultuurhistorie. In de toelichting van het ruimtelijk plan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het ruimtelijk plan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid gemeente Lingewaal

In 2012 is door de gemeente een cultuurhistorische waardenkaart voor het grondgebied van de gemeente vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0007.png"

Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Lingewaal (2012)

Uit toetsing van het plangebied aan de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er beperkt sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied of de onmiddellijke omgeving daarvan. Door realisering van dit plan worden deze waarden niet negatief beïnvloed. Voorts is de planlocatie gelegen buiten gebieden met onderkende cultuurhistorische waarden (Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormen derhalve geen beletsel voor de planontwikkeling.

5.8 Waterparagraaf

Waterbeheer is een essentieel onderdeel bij elke ruimtelijke ontwikkeling. Sinds 2003 is de waterparagraaf een verplicht onderdeel van elk ruimtelijk plan.. Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en kwantiteit) binnen het plangebied. Het perceel valt binnen het beheersgebied van Waterschap Rivierenland.

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen.

Voor onderhavig plan is een watertoets ingevuld op de website www.dewatertoets.nl. Het resultaat van deze digitale watertoets is in bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit vloeien geen bijzondere aandachtspunten voort. Wel zijn er de algemeen, geldende aandachtspunten vanuit grondwater (mogelijk kwelgevoelig gebied nabij de Waal) en waterkwaliteit (nieuwbouw ontwikkeling in relatie tot hemelwater). Er zal ten opzichte van de huidige situatie geen toename zijn van verhard oppervlak.

5.9 Ecologie

In verband met de voorgenomen ontwikkeling van de bouw van 30 woningen is een ecologische quickscan uitgevoerd (bijlage 7) en een stikstofdepostitieberekening (zie bijlagen 3 en 4). Onderzocht is of er beschermde planten en/of dieren op de locatie aanwezig zijn en op welke wijze de ontwikkeling effect heeft op beschermde soorten en natuurgebieden.

Uit de ecologische quickscan is naar voren gekomen dat in de te slopen gebouwen, specifiek de locatie van een woonhuis (De Kiviet locatie 1) en een leegstaand gebouw (De Kiviet locatie 2), verblijfplaatsen van vleermuizen en/of jaarrond beschermde nestplaatsen van huismus en gierzwaluw aanwezig kunnen zijn. Om inzichtelijk te maken wat het terreingebruik van vleermuizen, huismus en gierzwaluw is en of als gevolg van de beoogde ontwikkelingen sprake is van overtreding van verbodsartikelen van de Wet natuurbescherming (Wnb), is aanvullend onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5.

Als gevolg van de sloop van de woning met aanbouw gaan zomer- en paarverblijfplaatsen (in totaal vier locaties) van gewone dwergvleermuis verloren. Er gaan geen jaarrond beschermde nest- en ver-blijfplaatsen van huismus of gierzwaluw verloren. Ook wordt geen essentieel foerageergebied van vleermuizen aangetast en leidt het plan niet tot onderbreking van een essentiële vliegroute van vleermuizen.

Voor het verwijderen van de verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Gezien de aangetroffen soort en de aan-getroffen verblijfplaatsen (zomer- en paarverblijven van enkele dieren), mag worden verwacht dat een ontheffing zal worden verleend voor de sloop van de bebouwing. De gewone dwergvleermuis is namelijk een soort waarvoor bewezen effectieve mitigerende en compenserende maatregelen voorhanden zijn waarmee negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding kunnen worden voorkomen. In voorliggende situatie kan worden gedacht aan het aanbieden van vervangende vleermuiskasten. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook niet in het geding.

Verder dient bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broed-seizoen van vogels. De Wet natuurbescherming kent geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Voor overige soorten is op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie, gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Negatieve effecten treden niet op.

Tevens is naar voren gekomen dat in het kader van Wnb- ruimtelijk beleid (Natura 2000) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. De ontwikkeling is niet in strijd met het nationaal en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of het water. Indien de ontwikkeling gelegen is binnen de invloedssfeer van een BEVI-inrichting of een leiding zoals opgenomen in het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, dan is altijd een verantwoording noodzakelijk.

5.10.2 Toetsing

Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, april 2018) bevinden zich in de nabije omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen die van invloed zijn op de planontwikkeling. De invloedsgebieden van de dichtstbijzijnde Bevi-inrichtingen reiken niet over het plangebied. Andersom zorgt de ontwikkeling van het plangebied niet tot een beperking van deze Bevi-inrichtingen. Binnen het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen aanwezig en worden ook geen nieuwe Bevi-inrichtingen opgericht die van invloed zijn buiten het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0733.BpCentrumVuren-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en de Betuwetoute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied bij een zwaar ongeval met toxische stoffen op deze transportroute(s). Het plangebied ligt echter buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones), een plasbrandaandachtsgebied en een veiligheidszone.

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute(s)
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te

sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen. Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Waal en de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de Waal. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

5.11 Kabels en leidingen

In de directe omgeving van het plangebied komen geen relevante leidingen voor.

5.12 Explosieven

In het kader van de (grond)werkzaamheden is vooronderzoek (zie bijlage 8) vanwege het aantreffen van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in dit gebied uitgevoerd.

Conclusie

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat er geen oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden binnen het onderzoeksgebied waardoor CE zouden kunnen zijn achtergebleven. Het onderzoeksgebied is onverdacht op CE.

5.13 M.E.R.

Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. dient te worden geschonken. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient te worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die worden genoemd in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

Onder categorie 11.2 van de D-lijst van het Besluit m.e.r. staat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, genoemd. Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. Voor projecten groter dan 100 hectare en meer dan 2.000 woningen dient altijd een m.e.r.- beoordeling plaats te vinden.

Afweging

Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte en de bouw van 30 nieuwe woningen in het Centrum van Vuren. Dit plan kan niet worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen', zoals opgenomen in categorie 11.2 van de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voorgenomen ontwikkeling blijft binnen de grenzen van de bebouwde kom en het oppervlak van de bebouwde omgeving wordt niet vergroot. Het plan voorziet in herontwikkeling waar per saldo de bouw- en gebruiksmogelijkheden zeer beperkt toenemen ten opzichte van de geldende regeling. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Bovendien is per aspect bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten verkeer, geluid, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, bodem, archeologie, cultuurhistorie, water, ecologie, externe veiligheid, kabels en leidingen en explosieven. Op grond van het voorgaande zijn belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten. Het uitvoeren van een milieueffectrapportage wordt niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven

6.1 Juridische planopzet

De bij dit plan behorende regels zijn opgenomen in 4 hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 – Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3 – Algemene regels;
  • hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels.

Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.

6.2 Bestemmingen

Voor de locatie zijn 2 bestemmingen opgenomen:

Wonen

De bestemming 'Wonen' biedt in hoofdzaak de mogelijkheid om binnen de bouwvlakken woningen te bouwen. Op de verbeelding is door middel van een aanduiding het maximaal aantal woningen opgenomen. Ook is op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogte aangeduid.

In beginsel mogen de hoofdgebouwen vrijstaand, twee-aaneengebouw, geschakeld en/of aaneengebouwd worden gebouwd. Op de verbeelding is de locatie aangeduid waar ook gestapelde woningen zijn toegestaan. Ter plaatse van deze aanduiding mogen maximaal 4 van de ter plaatse maximaal toegestane woningen, gestapeld worden gebouwd. Ook is op de verbeelding aangeduid waar in afwijking van de hoofdregel geen aaneengebouwde woningen zijn toegestaan.

Binnen de bestemming Wonen is tevens opgenomen dat voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd moet worden. Voor de plaats van de parkeeroplossing is vrijheid gegeven, maar de parkeernormen zijn in de regels wel verbindend verklaard.

Verkeer - Verblijfsgebied

Binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied zijn wegen toegestaan. Ook biedt deze bestemming de mogelijkheid om te voorzien in de beoogde parkeerplaatsen ten behoeve van de bestemming Wonen.

Hoofdstuk 7 Financiële aspecten en procedure

7.1 Financiële overwegingen en dekking

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie van de gronden zal plaatsvinden of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen, en zo nodig koppelingen hiertussen niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels over respectievelijk:
    • 1. werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied,
    • 2. regels omtrent het uitvoeren van de onder a bedoelde werken en werkzaamheden,
    • 3. een uitwerking van de regels omtrent de uitvoerbaarheid voor de woningbouwcategorieën niet noodzakelijk is.

De gemeente is initiatiefnemer. Middels overeenkomsten tussen gemeente en grondeigenaren zijn afspraken gemaakt over het verhaal van kosten, daardoor hoeft geen exploitatieplan overlegd te worden. De kosten met betrekking tot de aanpassingen in de openbare ruimte zijn ook onderdeel van deze overeenkomst. Het benodigd krediet voor de uitvoering van het plan is samen met de Gebiedsvisie Hart van Vuren op 31 mei 2018 vastgesteld. Het plan is financieel uitvoerbaar.

7.2 Procedurele aspecten

Het college van de gemeente Lingewaal heeft op 13 juni 2018 bekend gemaakt dat het ontwerp-bestemmingsplan vanaf zes weken ter inzage heeft gelegen (t/m 1 augustus 2018). Tijdens de ter inzage legging kon een ieder schriftelijk of mondeling zijn reactie omtrent het ontwerp kenbaar maken.

Tijdens de terinzagelegging zijn zes zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn binnen de daarvoor geldende termijn ingediend, en zijn ontvankelijk verklaard. Eén zienswijze is nadien ingetrokken. In de Nota Zienswijzen, zie bijlage 10, zijn de ingediende zienswijzen inhoudelijk behandeld en van een antwoord voorzien.