direct naar inhoud van Regels
Plan: Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018' van de gemeente Vlissingen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.5 bedrijfsvloeroppervlak

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

1.6 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;

1.7 beperkt kwetsbaar object

een beperkt kwetsbaar object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.8 bestaand

aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct of duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 CROW-publicatie

de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', van oktober 2012 (ISBN nummer 9789066286115);

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 Erfgoedwet

de Erfgoedwet zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.20 functionele binding

onder objecten met functionele binding wordt verstaan, objecten behorende tot:

  • a. bedrijven die havengebonden activiteiten uitvoeren, zoals op- en overslagactiviteiten/stuwadoors, koel- en vriesvemen, scheepswerven en een douanekantoor;
  • b. bedrijven die grondstoffen over het water krijgen aangevoerd, zoals een houtdrogerij en een graanhandel;
  • c. bedrijven die zwaar milieubelastend zijn (bijvoorbeeld vanuit het aspect geluid of geur) en daarom niet elders in Zeeland gevestigd kunnen worden. Dit betreft op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe met name afvalverwerkers (bijv. composteerinrichting);
  • d. bedrijven die (uitsluitend of in hoofdzaak) diensten voor risicovolle bedrijven uitvoeren, zoals technische inspectiebureaus, installatiebedrijven, een afvalwaterzuiveringsinstallatie en energieproductiebedrijven;
  • e. bedrijven die koelwater nodig hebben, dan wel een grote energiebehoefte hebben;
  • f. een horecabedrijf dat uitsluitend en in hoofdzaak is bedoeld voor de werknemers uit het gebied en voor chauffeurs van af- en toeleverende bedrijven;
  • g. maatschappelijke functies met alleen dagactiviteiten, die uitsluitend en in hoofdzaak zijn bedoeld voor de werknemers uit het gebied en voor chauffeurs van af- en toeleverende bedrijven;
  • h. bedrijven die (uitsluitend en in hoofdzaak) diensten voor gebiedsgebonden bedrijven uitvoeren, zoals transportbedrijven;
  • i. bedrijven die vanuit de historie logischerwijs gevestigd zijn op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe, bijvoorbeeld doordat ze zijn afgesplitst van een risicovol bedrijf;
  • j. kantoren die een binding hebben met gevestigde bedrijven op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe;

alsmede:

  • k. schepen die diensten leveren aan of afnemen van op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe gevestigde bedrijven;
1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidzone industrie

een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;

1.23 geprojecteerd kwetsbaar object

een nog niet aanwezig kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of specifiek kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;

1.24 gezoneerd industrieterrein

een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.25 groepsrisico (GR)

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.26 horecabedrijf

een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken of het exploiteren van zaalaccommodaties, zoals een chauffeursrestaurant;

1.27 hulpdiensten

een instantie, al dan niet van de overheid, met een hulpverlenende taak bij ongevallen en rampen;

1.28 kantoor(ruimte)

het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in beperkte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een administratiekantoor, een ontwerp-technisch bureau, een makelaarskantoor of een assurantiekantoor;

1.29 kwetsbaar object

een kwetsbaar object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.30 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur;

1.31 landschapswaarde

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.32 leidingbeheerder

de beheerder van een in dit plan bestemde kabel of leiding;

1.33 maaiveld
  • a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
  • b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.34 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.35 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders of ander bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

1.36 Minister

de minister van Economische Zaken en Klimaat of diens rechtsopvolger;

1.37 natuurwaarde

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.38 natuur- en landschapsdeskundige

een door burgemeester en wethouders of ander bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschappelijke waarden en natuurwaarden;

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;

1.40 oriëntatiewaarde

de richtwaarde voor het groepsrisico zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.42 peil
  • a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
  • b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.43 risicovolle inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.44 veiligheidsdeskundige

een door burgemeester en wethouders of ander bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen;

1.45 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.46 weg

een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.47 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke

mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.48 windturbine

een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;

1.49 woning

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 het bebouwde oppervlak

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een windturbine

de bouwhoogte van een windturbine wordt bij een windturbine met een horizontale as gemeten tussen het hoogste punt dat de rotor kan innemen en het peil (tiphoogte);

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon, verkavelingspatroon, reliëf en bebouwingspatroon;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen en water, inclusief natuurvriendelijke oevers, nutsvoorzieningen paden, verhardingen, wegen, en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. overige bouwwerken, met uitzondering van silo's, mestbassins, mestplaten, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur en open hangars.

3.2.2 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt maximaal 2 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie;
  • b. het planten van fruitteeltbomen op niet bestaande boomgaarden.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • b. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • c. het vellen of rooien van struiken of bomen;
  • d. het beplanten van gronden met struiken of bomen.

3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.4.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van werken, of werkzaamheden, die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de in lid 3.1 genoemde aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.4.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van een landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.

Artikel 4 Bedrijventerrein – Zeehaven

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming

De voor 'Bedrijventerrein – Zeehaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.2': bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in ten hoogste categorie 5.2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd bedrijventerrein';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 5.3': bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in ten hoogste categorie 5.3 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd bedrijventerrein';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 6': bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in ten hoogste categorie 6 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd bedrijventerrein';
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine': tevens een windturbine;
  • f. een gasontvangststation is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangststation';
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. horecabedrijven en maatschappelijke functies met een totaal van ten hoogste 3;
    • 2. andere bijbehorende voorzieningen waaronder begrepen nutsvoorzieningen;
    • 3. geluidwerende voorzieningen;
    • 4. groenvoorzieningen;
    • 5. havens;
    • 6. kaden met laad- en losfaciliteiten;
    • 7. ontsluitingswegen;
    • 8. parkeervoorzieningen;
    • 9. spoor- en railverbindingen
    • 10. kraanopstelplaatsen, transformatoren en schakelkasten, kabels en leidingen en het overdraaien van de rotorbladen van de windturbine.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken.

4.2.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt voor de gronden met de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de aangegeven bouwhoogte en voor overige gronden ten hoogste 50 m;
  • b. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2 m.

4.2.3 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt:
    • 1. ter plaatse gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': ten hoogste 100 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' en de 'specifieke bouwaanduiding - 3': ten hoogste 145 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' de bouwhoogte van windturbines:
    • 1. voor de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' en 'specifieke bouwaanduiding - 2': ten hoogste 100 m;
    • 2. voor de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': ten hoogste 175 m;
  • c. voordat het bevoegd gezag overgaat tot het verlenen van een omgevingsvergunning bouwen met een bouwhoogte, hoger dan aangegeven binnen de contouren in bijlage 3 behorende bij deze regels, stelt het bevoegd gezag het Ministerie van Defensie in de gelegenheid schriftelijk advies uit te brengen over de vraag of:
    • 1. de werking van de zend- en ontvangstinstallatie op het terrein van de Marinierskazerne, zoals vastgelegd in het Inpassingsplan Marinierskazerne Buitenhaven, vastgesteld op 4 juli 2014, op basis van een door de aanvrager omgevingsvergunning aan te leveren rapportage door TNO, negatief beïnvloedt;
    • 2. de gevraagde vergunning, op basis van de onder 1 aangeleverde rapportage, kan worden verleend.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken bouwhoogte van gebouwen en afstand van gebouwen tot de perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.2 sub a, tot een grotere bouwhoogte tot 60 m;
  • b. lid 4.2.2 sub b, voor een kortere afstand tot de perceelsgrens.

4.3.2 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.3.3 Afwijken voor hogere windturbines
  • a. Voor de gronden waar de aanduiding 'windturbine' en 'specifieke bouwaanduiding - 2' samenvallen, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3, sub b1, tot een bouwhoogte van maximaal 150 m;
  • b. de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan uitsluitend worden verleend indien aangetoond is dat:
    • 1. de kans op een ernstig ongeval, waarbij brandbare, explosieve of toxische gassen vrijkomen vanwege een falende windturbine, de wettelijke vereisten niet te boven gaat; onder falen van de windturbine wordt verstaan het (om)vallen van de mast, de turbine of een (deel van een) wiek;
    • 2. de windturbine geen onevenredige belemmering vormt voor de gebruiksmogelijkheden van percelen aan de kade voor zeehaven- en industriegebonden activiteiten;
    • 3. de windturbine de werking van de zend- en ontvangstinstallaties op het terrein van de Marinierskazerne, zoals vastgelegd in het Inpassingsplan Marinierskazerne Buitenhaven, vastgesteld op 4 juli 2014, niet in onaanvaardbare mate negatief beïnvloedt;
    • 4. geen onevenredige toename van geluidhinder optreedt;
    • 5. geen onevenredige schaduweffecten optreden;
  • c. alvorens omtrent het afwijken te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van:
    • 1. de veiligheidsdeskundige, op basis van een door de initiatiefnemer aan te leveren kwantitatieve risicoanalyse, omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder b.1 wordt voldaan;
    • 2. de milieudeskundige, op basis van een door de initiatiefnemer aan te leveren beoordeling, omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder sub c en d wordt voldaan;
    • 3. het Ministerie van Defensie, op basis van een door de initiatiefnemer aan te leveren rapportage door TNO, omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder b.3 wordt voldaan;
    • 4. de leidingbeheerder dan wel de netbeheerder voor zover een nabijgelegen leiding of hoogspanningsverbinding komt te liggen binnen het invloedsgebied van de windturbine omtrent de vraag of het belang van de leiding dan wel de hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. activiteiten van Wgh-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein';
  • b. bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gezoneerd industrieterrein' mogen niet meer geluid produceren dan aan hen is toegekend in de beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
  • c. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. het lozen en onttrekken van koelwater is uitsluitend toegestaan in de haven en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - koelwaterin- en uitlaat';
  • f. nachtverblijf is niet toegestaan, met dien verstande nachtverblijf van de eigen bemanning op het eigen schip wel is toegestaan, gedurende de tijd dat het schip in het plangebied moet verblijven;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overnachtingsschip tevens nachtverblijf toegestaan van de bemanning van een binnen de inrichting gelegen schip op een ander schip.

4.4.2 Kantoren

Met betrekking tot kantoren gelden de volgende regels:

  • a. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, met uitzondering van kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • b. het bedrijfsvloeroppervlak van niet-zelfstandige kantoren die meer bedraagt dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum oppervlakte van 1.500 m² per bedrijf, is niet toegestaan.

4.4.3 Parkeren

Met betrekking tot parkeren gelden de volgende regels:

a Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken, waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering, zoals deze is opgenomen in de 'Beleidsnota parkeernormering Vlissingen' (vastgesteld d.d. 20 maart 2018) en diens rechtsopvolger(s).

b Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het (ver)bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de bestemming van gebouwen en gronden van de in artikel 2.1 genoemde plannen wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag is aangetoond, dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering, zoals deze is opgenomen in de 'Beleidsnota parkeernormering Vlissingen' (vastgesteld d.d. 20 maart 2018) en diens rechtsopvolger(s).

c Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b en toestaan dat:

  • 1. parkeergelegenheid niet op eigen terrein bij de ontwikkeling, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, wordt gerealiseerd, mits voldaan wordt aan de in de 'Beleidsnota parkeernormering Vlissingen' (vastgesteld d.d. 20 maart 2018) en diens rechtsopvolger(s) gestelde voorwaarden;
  • 2. wordt afgeweken van de toe te passen parkeernormering, mits voldaan wordt aan de in de 'Beleidsnota parkeernormering Vlissingen' (vastgesteld d.d. 20 maart 2018) en diens rechtsopvolger(s) gestelde voorwaarden.

4.4.4 Voorwaardelijke verplichting - voldoende milieugebruiksruimte

Nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van bedrijfsactiviteiten is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de bedrijfsactiviteiten vergund zijn door middel van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (of diens voorganger: de Natuurbeschermingswet 1998), dan wel;
  • b. de bedrijfsactiviteiten niet leiden tot een toename van stikstofdepositie, of de toename van stikstofdepositie niet leidt tot een overschrijding dan wel verdere overschrijding van de kritische depositiewaarden voor verzuringsgevoelige habitats binnen Natura 2000, dan wel;
  • c. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'onder grenswaarde' binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) beschikbaar is voor de betreffende bedrijfsactiviteiten, dan wel;
  • d. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'vrije ontwikkelingsruimte' (segment 2) binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is voor de betreffende bedrijfsactiviteiten, dan wel;
  • e. nog voldoende ontwikkelingsruimte binnen het segment 'prioritair project' (segment 1) binnen het PAS (Programmatische Aanpak Stikstof) aanwezig is voor de betreffende bedrijfsactiviteiten.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijken Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:

  • a. om bedrijven toe te laten twee categorieën hoger dan in lid 4.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd bedrijventerrein' zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 4.1 genoemd.

4.5.2 Afwijken voor zelfstandig kantoor

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2:

  • a. voor het toestaan van een zelfstandig kantoor met functionele binding;
  • b. het zelfstandig kantoor heeft een bruto vloeroppervlak van ten hoogste 1.500 m².
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijzigingsbevoegdheid windturbines

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde tevens windturbines toe te staan op gronden zonder de aanduiding 'windturbine', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1': 100 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2': 150 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3': 175 m;
  • b. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan indien aangetoond is dat:
    • 1. de kans op een ernstig ongeval, waarbij brandbare, explosieve of toxische gassen vrijkomen vanwege een falende windturbine, de wettelijke vereisten niet te boven gaat; onder falen van de windturbine wordt verstaan het (om)vallen van de mast, de turbine of een (deel van een) wiek;
    • 2. de windturbine geen onevenredige belemmering vormt voor het in gebruik nemen van braakliggende percelen voor zeehaven- en industriegebonden activiteiten;
    • 3. de windturbine de werking van de zend- en ontvangstinstallaties op het terrein van de Marinierskazerne, zoals vastgelegd in het Inpassingsplan Marinierskazerne Buitenhaven, vastgesteld op 4 juli 2014, niet in onaanvaardbare mate negatief beïnvloedt;
    • 4. geen onevenredige toename van geluidhinder optreedt;
    • 5. geen onevenredige schaduweffecten optreden;
  • c. alvorens omtrent wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van:
    • 1. de veiligheidsdeskundige, op basis van een door de initiatiefnemer aan te leveren kwantitatieve risicoanalyse, omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder b.1 wordt voldaan;
    • 2. het Ministerie van Defensie, op basis van een door de initiatiefnemer aan te leveren rapportage door TNO, omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder b.3 wordt voldaan;
    • 3. de milieudeskundige, op basis van een door de initiatiefnemer aan te leveren beoordeling, omtrent de vraag of aan de voorwaarden als bedoeld onder b.5 en b.6 wordt voldaan;
    • 4. de leidingbeheerder dan wel de netbeheerder voor zover een nabijgelegen leiding of hoogspanningsverbinding komt te liggen binnen het invloedsgebied van de windturbine omtrent de vraag of het belang van de leiding van wel de hoogspanningsverbinding niet wordt geschaad.

4.6.2 Wijzigingsbevoegdheid begrenzing 'specifieke bouwaanduiding - 1', 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 3'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de begrenzing van de aanduidingsvlakken 'specifieke bouwaanduiding - 1', 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 3' te wijzigen indien de ruimtelijke situatie daartoe aanleiding geeft met inachtneming van het volgende:

  • a. toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is uitsluitend toegestaan indien aangetoond is dat er na wijziging geen sprake zal zijn van een onevenredige verslechtering van de visueel-ruimtelijke beleving van het industrieterrein gezien van buiten het plangebied zoals die is of kan ontstaan voor de planwijziging
  • b. alvorens omtrent wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de veiligheidsdeskundige of de eigenaar van een leiding als bedoeld in artikel 9, 10, 11 of 12 omtrent de vraag of dit uit oogpunt van externe veiligheid leidingen verantwoord is.

4.6.3 Wijzigingsbevoegdheid akoestisch inrichtingsplan

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en het akoestisch inrichtingsplan in bijlage 2 Akoestisch inrichtingsplan en zonebeheersysteem van deze regels te vervangen door een actuele versie van het akoestisch inrichtingsplan dat is vastgesteld in overeenstemming met de provincie Zeeland, de gemeente Borsele en de gemeente Vlissingen.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoen, bermstroken, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen, straatmeubilair, abri's, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark': tevens een zonnepark.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken.

5.2.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt ten minste 5 m.

5.2.3 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van zonnepanelen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overig bouwwerken bedraagt ten hoogste 15 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken voor hogere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3, sub a tot een hoogte van ten hoogste 20 m.

5.3.2 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Bestemming

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. overige bouwwerken.

6.2.2 Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt ten minste 5 m.

6.2.3 Overige bouwwerken

Overige bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel: de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 20 m.

Artikel 7 Water - Deltawater

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming

De voor 'Water - Deltawater' aangewezen gronden zijn, met inbegrip van de oevers, bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding, waterkeringen en bestortingen (onder water);
  • b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden, samenhangend met de status van Natura 2000-gebied;
  • c. zandwin- en stortplaatsen ten behoeve van het onderhoud van de vaarroutes;
  • d. aan de natuurwaarden ondergeschikte gebruiksvormen, scheepvaart en visserij.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Toelaatbare bebouwing

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op deze gronden mogen slechts overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken zoals remwerken of verlichting bedraagt niet meer dan 6 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Verboden gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regel:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van anker-, wacht- en keerplaatsen voor de beroepsvaart is niet toegestaan.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Water - Deltawater zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen van bij eb droogvallende gronden;
  • c. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  • d. het verwijderen van oevervegetaties.

7.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.4.1 is niet van toepassing voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

7.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de in lid 7.1.1 onder b genoemde aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

7.4.4 Procedureregel

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige.

Artikel 8 Waterstaatswerken

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Bestemming

De voor 'Waterstaatswerken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterstaatkundige voorzieningen, waaronder begrepen de waterkering en de waterbeheersing door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen voor de waterkering, bestaande wegen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark': tevens een zonnepark.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken ten dienste van de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.

8.2.2 Overige bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van zonnepanelen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van overig bouwwerken bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 9 Leiding - Gas 2

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 7 inch en een werkdruk van ten hoogste 40   bar, met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstroken.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2, sub b, indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

met dien verstande dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor een kwetsbaar object.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
9.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

9.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 9.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 9.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen mits voor graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken een graafmelding is gedaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

9.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 9.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 10 Leiding - Gas 3

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 9 inch en een werkdruk van ten hoogste 40   bar, met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstroken.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2, sub b, indien
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

met dien verstande dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor een kwetsbaar object.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

10.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 10.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen, mits voor graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken een graafmelding is gedaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

10.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leidingbeheerder.

 

Artikel 11 Leiding - Gas 5

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 13 inch en een werkdruk van ten hoogste 40 bar, met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstroken.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2, sub b, indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

met dien verstande dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor een kwetsbaar object.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

11.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 11.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 11.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

11.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 11.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 12 Leiding - Gas 11

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Gas 11' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 48 inch en een werkdruk van ten hoogste 80   bar, met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstroken.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2, sub b, indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de veiligheid en de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

met dien verstande dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor een kwetsbaar object.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
12.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 11' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

12.5.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 12.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 12.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen, mits voor graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken een graafmelding is gedaan;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

12.5.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 12.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leidingbeheerder.

 

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen van ten hoogste 380 kV.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte dan wel de bouwhoogte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leiding- c.q. netbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • f. het permanent opslaan van goederen.

13.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 13.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

13.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leiding- c.q. netbeheerder.
  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leiding- c.q. netbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningverbindingen van ten hoogste 380 kV.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 145 m bedraagt;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte dan wel de bouwhoogte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid of vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leiding- c.q. netbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • f. het permanent opslaan van goederen.

14.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 14.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

14.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 14.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leiding- c.q. netbeheerder.

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningverbindingen van ten hoogste 150 kV.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 15.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte ten hoogste bedraagt:
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, dan wel de bouwhoogte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid of vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leiding- c.q. netbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaande beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • f. het permanent opslaan van goederen.

15.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 15.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

15.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 15.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leiding- c.q. netbeheerder.

Artikel 16 Leiding - Water - drinkwater

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Water - drinkwater' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een transportleiding voor drinkwater met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstroken.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 16.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2.1, sub b, indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'bevoegd gezag' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

16.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 16.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

16.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 16.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leidingbeheerder.

 

Artikel 17 Leiding - Water - industriewater

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Bestemming

De voor 'Leiding - Water - industriewater' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een watertransportleiding voor de industrie, waaronder een koelwaterleiding, met de daarbij behorende voorzieningen en belemmeringenstroken.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2, sub b, indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
    • 2. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
    • 3. uit hoofde van de bescherming van de leiding geen bezwaar bestaat voor het verlenen van de omgevingsvergunning.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien uit schriftelijk overleg met de betrokken leidingbeheerder is gebleken dat het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water - industriewater' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen en/of verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

17.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 17.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 17.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

17.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
  • a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet wordt geschaad.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de betrokken leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene bouwregels

19.1 Bestaande afstanden en andere maten
19.1.1 Bestaande afstanden

Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

19.1.2 Bestaande maten en hoeveelheden

In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

20.1 geluidzone - industrie

Binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het bouwen van nieuwe geluidgevoelige objecten, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 in dit plan, uitsluitend toegestaan, indien voor de vaststelling van dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder is verleend.

20.2 Veiligheidszone - bevi 1
20.2.1 Veiligheidszone - bevi 1
  • a. kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 1' slechts toegelaten voor zover het gaat om objecten met een functionele binding; beperkt kwetsbare objecten zonder functionele binding zijn tevens toegelaten voor zover deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig waren;
  • b. het bepaalde onder a is niet van toepassing op kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten die behoren tot een inrichting als bedoeld in artikel 2 eerste lid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • c. de 10-6/jaar-contour van risicovolle inrichtingen die zijn gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 1', mag niet liggen buiten de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 1';
  • d. het totale groepsrisico (GR) van alle risicovolle activiteiten binnen de aanduiding 'veiligheidszone - bevi 1' mag niet boven de oriëntatiewaarde komen.

20.2.2 Afwijken van veiligheidszone - bevi 1

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2.1, sub c, met dien verstande dat daarover een advies van de regionale brandweer is ontvangen die wordt meegenomen in de belangenafweging;
  • b. lid 20.2.1, sub d, met dien verstande dat daarover een advies van de regionale brandweer is ontvangen die wordt meegenomen in de belangenafweging en uit de belangenafweging blijkt dat het GR aanvaardbaar wordt geacht.
20.3 Veiligheidszone - munitie B
20.3.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Veiligheidszone - munitie B' aangewezen gronden zijn – behalve voor de daar voorkomende bestemmingen – mede aangeduid voor de veiligheid van personen in verband met een nabijgelegen opslagplaats voor munitie.

20.3.2 Bouwregels

Er mag geen toename plaatsvinden van het aantal kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

20.3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving aanleiding bestaat.

20.4 Veiligheidszone - munitie C
20.4.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Veiligheidszone - munitie C' aangewezen gronden zijn – behalve voor de daar voorkomende bestemmingen – mede aangeduid voor de veiligheid van personen in verband met een nabijgelegen opslagplaats voor munitie.

20.4.2 Bouwregels

Er mogen geen bouwwerken worden gebouwd met vlies- of gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.

20.4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in regelgeving aanleiding bestaat.

20.5 Veiligheidszones - gasontvangststation
20.6 Vrijwaringszone - dijk
20.6.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn – behalve voor de daar voorkomende bestemmingen – mede aangeduid voor waterstaatkundige voorzieningen.

20.6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.6.1 genoemde bestemming overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. voor de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en geldende bouwregels mag uitsluitend worden gebouwd, als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

20.6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.6.2, onder c met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. de waterstaatkundige belangen worden door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad.

20.6.4 Procedureregel

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.

20.7 Vrijwaringszone - radar
20.7.1 Aanduidingsomschrijving

In afwijking van Hoofdstuk 2 bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - radar' de bouwhoogte van een bouwwerk in geen enkel opzicht meer dan 113 m.

20.7.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.7.1 mits:

  • a. de grotere hoogte in overeenstemming is binnen de overige bouwregels die gelden voor de betreffende bestemming(en);
  • b. de werking van de radar niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
  • c. voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van het radarverstoringsgebied.
20.8 Zoekgebied - kerncentrale

De voor 'zoekgebied - kerncentrale' aangewezen gronden zijn – behalve voor de daar voorkomende bestemmingen – mede aangeduid als onderzoeksgebied voor de vestiging van een tweede kerncentrale.

20.9 Overige zone - inpassingsplan Net op Zee Borssele

Ter plaatse van deze aanduiding geldt tevens het inpassingsplan Net op Zee Borssele.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

21.1 Afwijkingsbevoegdheid
21.1.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

  • a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 100 m² en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
  • b. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 30 m toelaatbaar.

21.1.2 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De in lid 21.1.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. dit niet leidt tot wijziging van de op de verbeelding aangegeven bestemming.

Artikel 22 Overige regels

22.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Indien strijdigheid ontstaat tussen de dubbelbestemmingen Leiding - Gas 5 tot en met Leiding - Gas 11, bedoeld in artikel 11 en 12, en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, prevaleren de dubbelbestemmingen Leiding - Gas 5 tot en met Leiding - Gas 11.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Algemeen
23.1.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 50 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan éénmalig in afwijking van lid 24.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1, sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 24.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Lid 24.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018'.