Plan: | Buitengebied Veere - Lepelstraat 24 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0199OVLepstr24Vro-VG01 |
Op het perceel Lepelstraat 24 in het buitengebied van Vrouwenpolder was voorheen een agrarisch bedrijf aanwezig. Inmiddels is het agrarisch bedrijf niet langer als zodanig in gebruik. Initiatiefnemer wil de bedrijfswoning als burgerwoning gebruiken en een deel van de voormalige bedrijfsbebouwing gebruiken ten behoeve van recreatief nachtgebruik. De overige verouderde bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' is het gebruik als burgerwoningen en het recreatief nachtgebruik niet toegestaan.
De gemeente Veere heeft met een besluit positief gereageerd op een ingediend principeverzoek en aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het project.
Om het initiatief te kunnen realiseren, is in overleg tussen initiatiefnemer en gemeente gekozen voor een omgevingsvergunningprocedure, waarbij met een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan medewerking verleend kan worden. Hiervoor geldt de uitgebreide procedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op basis van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van deze wet kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Een aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning dient daarom vergezeld te gaan van een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggende rapport bevat deze ruimtelijke onderbouwing.
Het projectgebied ligt ten zuidwesten van de kern Vrouwenpolder in het buitengebied van de gemeente Veere. De ligging van het projectgebied is in figuur 1.1. weergegeven.
Figuur 1.1 Globale ligging projectgebied (Bron: Google Maps, bewerking Rho adviseurs)
De ruimtelijke motivering heeft de volgende opzet:
Op het perceel Lepelstraat 24 zijn de agrarische activiteiten beëindigd. Het perceel staat kadastraal bekend als (deels) VRE00-G-3372 en VRE00-G-3373 en heeft een oppervlakte van circa 15.200 m2. Op het perceel is een bedrijfswoning en verouderde voormalige bedrijfsbebouwing met verharding aanwezig.
Tegenover het perceel, op Lepelstraat 13, bevindt zich een agrarisch bedrijf met minicamping. Aan de noord-, west- en oostzijde bevinden zich agrarische gronden.
Figuur 2.1 Locatie Lepelstraat 24, het blauwe kader betreft het bouwvlak (Bron: Rho Basisviewer)
Figuur 2.2 Vooraanzicht Lepelstraat 24 (Bron: Google Streetview)
Figuur 2.3 Vooraanzicht schuren (Bron: Google Maps)
Het plangebied is planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere'. Het bestemmingsplan bestaat uit een basisplan (vastgesteld 30 mei 2013) en 5 partiële herzieningen daarvan.
Voor de nu beoogde omzetting van de agrarische bestemming in de bestemming Wonen is de regeling in het basisplan relevant. Op deze regeling wordt hierna ingegaan.
In figuur 2.4 is een fragment van de verbeelding opgenomen van het basisplan. Het plangebied van dit bestemmingsplan is daarop blauwomrand gemarkeerd.
De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. De voor 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' aangewezen grond zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, kassen als neventak, intensieve tuinbouw in gebouwen als neventak, aquacultuur in gebouwen, de teelt van wormen of slakken, toeristisch-recreatief medegebruik zoals fietsen, wandelen, paardrijden en de hierbij behorende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf is een agrarisch bouwvlak opgenomen. Daarbinnen dienen de agrarische bedrijfsgebouwen te worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf - 1' zijn agrarische hulp- en nevenbedrijven en een tijdelijke opslag, met uitzondering van regionale mestopslagruimten of mestbassins toegestaan.
Verder is de gebiedsaanduiding 'Besloten, nagenoeg onbebouwd gebied' het benutten van de bouwmogelijkheden op grond van de daar voorkomende bestemming(en), met uitzondering van de ter plaatse aanwezige bouwvlakken, rekening wordt gehouden met het besloten, nagenoeg onbebouwde karakter van het gebied.
Ook heeft het projectgebied de gebiedsaanduiding 'zone nieuwe landgoederen en landschapscamping'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' onder voorwaarden teneinde de vestiging van een landgoed mogelijk te maken. Daarnaast beschikt het projectgebied over de aanduiding 'wro-zone-afwijking vergroting agrarisch bouwvlak'.
Het projectgebied voor het bestemmingsplan bestaat uit het gehele agrarisch bouwvlak.
Figuur 2.4 Fragment bestemmingsplan 'Buitengebied Veere', Lepelstraat 24 is indicatief in blauw aangegeven (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt door Rho adviseurs)
Omdat niet het gehele bestemmingsvlak omgezet kan worden naar Wonen, kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere'. Het omzetten naar de woonbestemming kan alleen mogelijk worden gemaakt met een herziening van het bestemmingsplan. Daarom wordt een ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Initiatiefnemer is voornemens om de verouderde voormalige bedrijfsbebouwing (zie figuur 2.6) grotendeels te slopen (circa 450 m2) waarbij een deel van de bebouwing gehandhaafd zal blijven. Het resterende deel van de bebouwing is een oude schuur uit 1928 en uit circa 80 m2. In de schuur zal een recreatief nachtverblijf gerealiseerd worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de bestaande bebouwing. Hierbij wordt dit deel van de schuur volledig gerenoveerd in karakteristieke stijl. Daardoor komt het agrarische bedrijf ter plaatse te vervallen. De recreactiewoning zal een gebruiksoppervlakte van 60 m2 hebben. De sloop van de verouderde en landschapsontsierende schuren levert een aanzienlijke kwaliteitsverbetering op, zie ook figuur 2.7. De omliggende agrarische gronden blijven als zodanig in gebruik en zijn in eigendom bij een andere eigenaar.
Figuur 2.5 Plattegrond toekomstige situatie (Bron: Contek)
Figuur 2.6 De te slopen bebouwing is rood omkadered (Bron: Google Streetview, bewerking Rho adviseurs)
Figuur 2.7 Beoogde situatie recreatief nachtverblijf na (deels) slopen van de bedrijfsbebouwing (Bron: Contek)
Figuur 2.8 Voor- en linkerzijgevel beoogd recreatief nachtverblijf (Bron: Contek)
Figuur 2.9 Achter- en rechterzijgevel (Bron: Contek)
Figuur 2.10 Plattegrond begane grond en eerste verdieping (Bron: Contek)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
Keuzes
De belangrijkste keuzes zijn:
Toetsing en conclusie
Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het wijzigen van agrarisch gebruik naar de woonfunctie wordt dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn geen strijdigheden met de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit initiatief raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Samenvatting beleidskader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuw stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing en conclusie
Aangezien er alleen sprake is van een functiewijziging en de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling, kan deze bestemmingswijziging niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is voor de beoogde ontwikkelingen dan ook niet aan de orde.
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.
Toetsing
In de Zeeuwse Omgevingsvisie is geen specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van het wijzigen van een agrarische functie naar een woonfunctie.
Conclusie
De Zeeuwse Omgevingsvisie staat deze ontwikkeling niet in de weg.
Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies. Daarvan is geen sprake.
Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan. Het plan is niet in strijd met de omgevingsverordening.
Toetsing
In voorliggende situatie is al sprake van een bestaande woning op het perceel Lepelstraat 24. Er zijn geen specifieke punten te noemen die expliciet aandacht vragen of een belemmerende werking hebben voor deze ruimtelijke onderbouwing.
Conclusie
De ontwikkeling is in overeenstemming met de regels uit de omgevingsverordening.
De gemeenteraad heeft op 1 maart 2023 de Omgevingsvisie Veere 2047 vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente Veere beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woningomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen.
Wonen in de kernen is het uitgangspunt
Wonen gebeurt in de kernen. De bestaande woningen wil de gemeente energiezuiniger en levensloopbestendiger krijgen, waarbij de eigenaar verantwoordelijk is en de gemeente informeert én faciliteert. Bij nieuwbouw heeft inbreiding de voorkeur boven uitbreiding. Vitaal wonen in de kern is hierbij van belang.
Verblijfsrecreatie
De verblijfsrecreatie in Veere bestaat in totaal uit circa 19.000 eenheden (kampeerplaatsen, hotelkamers, zomerhuizen e.d.). (her)Ontwikkeling van de verblijfsrecreatie vindt plaats bij de huidige toeristische concentraties en kustplaatsen in de kustzone. Ruimte voor uitbreiding in eenheden en oppervlakte is geen automatisme. Zuinig en verantwoord duurzaam ruimtegebruik is het uitgangspunt en kwaliteitsverbetering vindt primair plaats door herstructurering, opwaardering of transformatie. Andere belangrijke kaders voor de ontwikkeling van de verblijfsrecreatieve sector zijn integrale structuurversterking, duurzaamheid, nichemarkten en jaarrond-exploitatie (Vier seizoenen kust).
Rondom het projectgebied spelen recreatie en toerisme een zeer belangrijke. Veel van de recreatieve activiteiten spelen zich hier namelijk af. Zo staat Walcheren centraal voor vertier voor families en jongeren.
Toetsing en conclusie
De voorliggende ontwikkeling betreft geen ontwikkeling in een woonkern. Daarnaast betreft de ontwikkeling de vervanging van een bestaande bedrijfswoning, waardoor dit geen toename betreft. Hierdoor wordt de burgerwoning aanvaardbaar geacht.
In de schuur zal een recreatief nachtverblijf gerealiseerd worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de bestaande bebouwing. Deze ontwikkeling is zeer kleinschalig en is tevens te beschouwen als herstructurering en opwaardering van de locatie dat aansluit bij de ambitie van de visie.
Samenvatting
Het cultureel erfgoed biedt in ieder geval mogelijkheden voor gemeente, bewoners en ondernemers. Om dat te bewerkstelligen heeft de gemeente Veere in juli 2015 de Structuurvisie Cultuurhistorie opgesteld met als rode draad Behoud door Ontwikkeling. In figuur 3.1. is een uitsnede van de kaart van de structuurvisie opgenomen. Daarnaast beschikt ook de provincie Zeeland over een uitgebreid bestand met gebouwde cultuurhistorische objecten.
Ruimtelijke projecten worden kwalitatief beter en aantrekkelijker wanneer de cultuurhistorische kenmerken en waarden worden gebruikt in de planvorming. Het gaat dan vaak om het versterken van de identiteit van een gebouw of gebied.
Het economisch belang hangt sterk samen met cultuurhistorie. Investeren in belevings- en gebruikswaarde van erfgoed verbetert de woon- en leefomgeving en is ook van grote waarde voor het toerisme. Bij concrete ontwikkelingen kan aandacht nodig zijn voor cultuurhistorie.
Figuur 3.1 Fragment kaart Structuurvisie Cultuurhistorie Veere
Toetsing en conclusie
Uit figuur 3.1 blijkt dat het projectgebied ligt in een gebied met cultuurhistorische waarde. Dat geldt echter voor de gehele omgeving. Het projectgebied is niet opgenomen in de Gemeentelijke Structuurvisie of in het Provinciale bestand van gebouwde cultuurhistorische objecten.
De nieuwbouw voegt zich goed in de ruimtelijke-stedenbouwkundige structuur van het gebied en het ontwerp van de ontwikkeling zal worden afgestemd op de omgeving. In dat kader zal vroegtijdig contact worden gezocht met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De gemeenteraad heeft op 26 mei 2016 de Nota Ruimtelijk Kwaliteit 2016 vastgesteld. Deze nota vervangt de Welstandsnota 2012. De welstandsnota 2012 richtte zich vooral op het in stand houden van de bestaande gebouwde omgeving. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wordt meer aandacht besteed aan de omgang met nieuwe ontwikkelingen, het culturele erfgoed en de relatie van het gebouw met landschap en de openbare ruimte. Verder is in de nota aangegeven dat voor een bouwplan van één enkele woning (of een in omvang vergelijkbaar bouwwerk) door de initiatiefnemer een beeldinventarisatie dient te worden opgesteld.
Er zijn algemene vaste richtlijnen en gebiedsgerichte richtlijnen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 opgenomen:
Vaste richtlijnen
Hieronder staan de algemene vaste richtlijnen die van toepassing zijn op een bouwplan. Deze hebben onder meer betrekking op de situering, hoofdvorm, gevel, dak, detaillering, materiaal, kleur en textuur.
Gebiedsrichtlijnen
Naast de algemene richtlijnen zijn er ook gebiedsrichtlijnen. Deze gelden echter voor bestaande gebouwen en zijn daarmee niet op onderhavig plan van toepassing.
Toetsing en conclusie
Inzet is om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving te waarborgen en versterken. De verouderde voormalige bedrijfsbebouwing zal grotendeels gesloopt gaan worden. In de schuur zal vervolgens een recreatief nachtverblijf gerealiseerd worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de bestaande bebouwing. Deze schuur zal qua situering en beeldkwaliteit zorgvuldig op de omgeving worden afgestemd. In dat kader zal vroegtijdig contact worden gezocht met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
De kleinschaligheid en de beoogde vormgeving (zie ook paragraaf 2.3) van de ontwikkeling passen goed bij het karakter van de locatie. De ontwikkeling past binnen de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en de beoogde invulling voldoet aan de uitgangspunten, uitgaande van de huidige geldende bouwtechnische eisen.
In dit hoofdstuk komen de onderwerpen met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving aan de orde die van belang zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunningplanmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.
Voor de terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan moet een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Bij een (vormvrije) mer-beoordeling is een van de aspecten waar naar gekeken moet worden cumulatie van effecten met andere ruimtelijke ontwikkelingen. Uit de wetgeving en bijbehorende toelichting blijkt niet duidelijk wat daar precies onder moet worden verstaan en hoe daarmee moet worden omgegaan.
Toetsing en conclusie
Kenmerken
In hoofdstuk 2 is de beoogde ontwikkeling toegelicht. De activiteit die in deze ruimtelijke onderbouwing planologisch mogelijk wordt gemaakt is wonen. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. De beoogde ontwikkeling is daarom als zodanig niet MER-plichtig.
Kenmerken en effecten
De effecten van de ontwikkeling op ecologische waarden zijn onderzocht in paragraaf 4.6. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op beschermende natuurgebieden.
Het planologisch toestaan van de beoogde activiteit veroorzaakt geen milieueffecten naar de omgeving die aanleiding moet zijn om een MER uit te voeren. Bij toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
Cumulatieve effecten
Behalve voor de realisatie van de burgerwoning zijn er in de directe omgeving geen ontwikkelingen of plannen in de voorbereiding. Met het aspect cumulatie behoeft dan ook geen rekening te worden gehouden.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot verkeer en parkeren betekent dit dat de ontwikkeling niet mag leiden tot parkeerproblemen in de omgeving en dient de verkeersgeneratie zonder problemen te kunnen worden afgewikkeld, zonder dat dit leidt tot opstoppingen en knelpunten voor de verkeersveiligheid.
Toetsing
Ontsluiting
Het perceel wordt aan de zuidzijde ontsloten door de Lepelstraat, die in westelijke richting aansluit op de Lijdijkweg. In oostelijke richting sluit de Lepelstraat aan op de Secretarisweg, Huismansweg, Vrouwenpolderseweg en de provinciale weg N57. De Lepelstraat is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom en maakt onderdeel uit van een 60 km/uur-gebied. Fietsers en voetgangers delen de rijbaan met het autoverkeer.
De Lepelstraat is een erftoegangsweg die vooral wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. Dit geldt ook voor de meest nabijgelegen andere weg, de Secretarisweg. (De andere wegen liggen te ver weg om relevant te zijn voor dit project.) Beide wegen hebben een smal profiel en hebben geen markeringen. De wegen worden gebruikt voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer zoals fietsers en voetgangers. Voor dit gebruik is geen scheiding of markering aangebracht.
Voor beide wegen zijn geen verkeersintensiteiten beschikbaar. Gezien het smalle profiel en de beperkte toegankelijkheid is de verkeersintensiteit op de eerder genoemde wegen laag. Om inzicht te krijgen in de verkeerscapaciteit van deze wegen is gebruik gemaakt van een studie naar de capaciteit van plattelandswegen. Daaruit blijkt dat deze afhankelijk is van de wegbreedte.
Ter hoogte van de projectlocatie heeft de Lepelstraat, een zogenoemde erftoegangsweg, een breedte van 334 centimeter, gemeten van de opsluitband tot opsluitband. Aan weerszijden van de weg zijn kasseienstroken aangelegd van elk ca 40 centimeter. De weg heeft daarmee een breedte van ongeveer 4,15 meter.
Figuur 4.1 Foto plattelandseweg Lepelstraat (Bron: initiatiefnemer)
Het profiel van de Secretarisweg is nog wat smaller. Wegen met deze breedte hebben een capaciteit van 500 tot 575 mvt per etmaal (jaaretmaalgemiddelde).
Tabel 4.1. Wegbreedtes plattelandswegen met bijbehorende maximale verkeersintensiteiten
Op verschillende plekken langs de Lepestraat weg is bermbeschadiging geconstateerd. Aan de bandensporen te zien, wordt dit vooral veroorzaakt door landbouwverkeer dat moet uitwijken en niet door personenauto's. Langs de Secretarisweg is geen substantiele bermbeschadiging geconstateerd. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de verkeersintensiteiten op deze wegen de capaciteit niet overschrijdt.
Parkeren
In de huidige situatie wordt ten behoeve van de voormalige bedrijfswoning op eigen terrein geparkeerd. Ten behoeve van de burgerwoning zal dit ook het geval zijn. Daarnaast is op eigen terrein ook voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor het recreatief nachtverblijf in de bestaande bedrijfsbebouwing.
De bestaande parkeerplaatsen bevinden zich op het erf en zijn flexibel beschikbaar.
Verkeersgeneratie
Ten behoeve van het wijzigen van het omzetten van bedrijfswoning naar burgerwoning (onveranderde situatie) is er geen toenemende verkeersgeneratie. De doorstroming op wegvakken en de relevante kruispunten blijft ongewijzigd. Planologisch gezien is sprake van een afname van de verkeersgeneratie, aangezien een agrarische bedrijfsbestemming vervalt. Daarmee zijn ook alle verkeersbewegingen naar het agrarisch bedrijf vervallen.
Er zal een recreatief nachtverblijf gerealiseerd worden.Ten behoeve van het recreatief nachtverblijf is gebruik gemaakt van de kencijfers uit de CROW. De maatgevende verkeersgeneratie is 2,8 mvt/etmaal per eenheid. Deze toename van het verkeer van het verkeer zal niet leiden tot en verminderde doorstroming op de wegvakken en de relevante punten.
Conclusie
De verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen neemt niet toe en er zullen geen problemen op het gebied van de verkeersafwikkeling ontstaan. Het parkeren geschiedt net als in de huidige situatie op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsing
Voor de uitvoerbaarheid van is van belang om inzicht te hebben in de bodemkwaliteit van het projectgebied.Daarom is op 9 juni 2023 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd in bijlage 1. Het volgende is geconcludeerd.
Uit de resultaten blijkt dat in de bovengrond licht verontreinigd (overschrijding
achtergrondwaarde) is met zink en lood zijn aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen met de geanalyseerde parameters aangetoond. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met molybdeen en xylenen aangetoond. Gezien de verkregen resultaten dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ formeel te worden
verworpen. In de bovengrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn voor wat betreft de standaard parameters geen verontreinigingen aangetoond.
Advies
Op basis van historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat er geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de huidige en voorgenomen activiteiten op de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
Conclusie
De bodemkwaliteit is geschikt voor de beoogde ontwikkeling.
Aanbeveling
Aanbevolen wordt om vrijkomende grond te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen.
Dit onderzoek kan niet zonder meer gebruikt worden om grond, afkomstig van de
onderzoekslocatie, elders toe te passen. Hiervoor dienen de toepassingseisen van het Besluit bodemkwaliteit in acht genomen te worden.
Toetsingskader
In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II) of anders gezegd ontplofbare oorlogsresten (OO).
Toetsing en conclusie
Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat er in de buurt van het plangebied geen aandachtsgebieden van ontplofbare oorlogsresten zijn aangeduid. Het plangebied is daarmee niet verdacht op het voorkomen van CE.
Van de gebieden die 'wit' zijn op de explosievenkaart is niet bekend dat hier oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden. Uit historisch oogpunt is het aannemelijk dat hier geen vliegtuigbommen liggen. Het is echter niet uit te sluiten dat er geen conventionele explosieven kunnen liggen. Wanneer er binnen deze gebieden grondroerende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, hoeft vooraf aan de werkzaamheden geen vooronderzoek te worden uitgevoerd conform de bestaande regelgeving. Het protocol “Toevalstreffer CE uit de WO II” is echter wel van toepassing op deze gebieden. Dit betekent dat de werkzaamheden stil gelegd moeten worden en een melding van vondsten moet worden ingediend.
Figuur 4.2 Aandachtsgebied niet-gesprongen explosieven, rood omkaderd het projectgebied (bron: Zeeuws Bodemvenster)
Toetsingskader
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkelingen is het aanmeldformulier van het waterschap voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 2). Dit aanmeldformulier wordt voorgelegd aan het waterschap.
Toetsing en conclusie
Uit het aanmeldformulier blijkt dat er geen belangrijke aandachtspunten voor de waterhuishouding zijn.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
In de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht tot één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan slechts worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in het beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In het Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos , wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000/Natuurbeschermingswet
Het projectgebied is geen Natura 2000-gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bedraagt circa 900 meter. Dit betreft de 'Manteling van Walcheren' (zie figuur 4.3). Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot dit natuurgebied kan verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De gevolgen voor verzuring en vermesting zijn niet op voorhand uit te sluiten, daarom is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie.
Om te onderzoeken of er sprake is van stikstofdepositie op stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden is een Aerius-berekening uitgevoerd, de memo met uitgangspunten en uitkomst is opgenomen in bijlage 3. Uit berekeningen voor de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied. Dit betekent dat geen significante gevolgen optreden en dat de instandhoudingsdoelstelling van de omliggende Natura 2000-gebieden niet in gevaar komen.
Figuur 4.3 Ligging van het projectgebied (blauw omcirkeld) ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Manteling van Walcheren (gele markering) (Bron: Provincie Zeeland)
Natuurnetwerk Zeeland
Het projectgebied ligt niet in een gebied dat is begrensd in het kader van het NNZ. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het NNZ ligt op ongeveer 650 meter. Dit is het gebied 'dijken binnendijk nieuw'. De geplande activiteit ligt op geruime afstand van het gebied. Het gebruik van de woning en het recreatief nachtverblijf heeft vanwege de afstand en de ligging geen negatief effect op de natuurwaarden van de gebieden die zijn begrensd in het kader van het NNZ.
Figuur 4.4 Ligging projectgebied (blauwe cirkel) ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)
Soortenbescherming
Ten behoeve van de ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Het volgende is geconcludeerd:
De schuur heeft geen functie voor beschermde soorten, voor werkzaamheden aan en rondom de schuur is dan ook geen ontheffing benodigd. Indien er op termijn werkzaamheden plaats zullen vinden aan het woonhuis dan dient onderzocht te worden of de huismus of vleermuizen aanwezig zijn. Voor andere beschermde soorten is het projectgebied ongeschikt. Ze komen niet voor in de directe omgeving, of het biotoop in het projectgebied is ongeschikt.
Conclusie
De Wnb en het beleid van de Provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.
Het aspect geluid kan betrekking hebben op:
De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarnaast is geen sprake van een bedrijf in de omgeving dat een zodanige hoeveelheid geluid produceert dat dit een belemmering kan zijn. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.
Toetsingskader
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.
Toetsing en conclusie
Zoals eerder aangegeven is er sprake van de functieverandering van agrarisch naar wonen, de bedrijfswoning wordt daarmee een burgerwoning. Vooralsnog wordt de bestaande woning gehandhaafd, deze zal op termijn vervangen worden door een nieuwe woning. Daarnaast wordt de bestaande schuur (deels, zie paragraaf 2.3) omgezet worden naar een recreatiewoning. Omdat er nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Als input voor het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de berekende wegcapaciteit (575 mvt/etmaal, paragraaf 4.2). Het uitvoeren van betrouwbare tellingen duurt (te) lang en het berekenen van een theoretische verkeersintensiteit op basis van de aanliggende functies aan de Lepelstraat en omliggende wegen geeft ook geen betrouwbare verkeersintensiteit ter plaatse van het betreffende perceel.
Er is een eerste indicatieve berekening uitgevoerd op basis van de wegcapaciteit. Daaruit blijkt dat de maximale hogere waarde wordt overschreden. De recreatiewoning valt niet onder de Wgh, ten behoeve van de realisatie van de recreatiewoning wordt een goed binnenklimaat gecreëerd. Dat kan door de voorgevel als 'dove gevel' uit te voeren. Wat betreft de woning: Op basis van de indicatieve berekening kan daarvoor geen hogere waarde worden verleend. Vooralsnog blijft de bestaande woning gehandhaafd; op termijn van enkele jaren wordt die vervangen door een nieuwe woning. Het wegverkeerslawaai zal in de situatie wat betreft de geluidhinder planologisch gezien niet veranderen. Het bestemmingsplan maakt nu de huisvesting van één huishouden mogelijk, dat is straks onder de bestemming Wonen niet anders. Het is niet reëel in het kader van de bestemmingswijziging maatregelen te eisen. Dat zou betekenen dat een flinke bouwkundige ingreep wordt geëist, terwijl de woning over enkele jaren wordt vervangen. Als voor de nieuwe woning een omgevingsvergunning bouwen wordt aangevraagd, zal in het kader van de omgevingsvergunning bouwen moeten worden voldaan aan het bouwbesluit (dan Besluit bouwactiviteiten leefomgeving). Dan zal door de veel hogere geluidisolatie van de nieuwe gevel voldaan moeten worden aan de binnenwaarde. Mogelijk zal daarbij een dove gevel nodig zijn.
Toetsing
Op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) liggen de burgerwoning en het recreatief nachtverblijf aan de Lepelstraat 24 binnen de planologische milieuzone of richtafstand van 30 meter van de agrarische bestemming/
activiteiten aan de Lepelstraat 13/13a, waarbij het milieu-aspect geluid bepalend is. Om die reden is een akoestisch onderzoek inrichtingslawaai uitgevoerd voor het perceel Lepelstraat 13/13a. Zie hiervoor bijlage 5.
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van akoestische modelvorming en kentallen. Uit de resultaten blijkt dat het geluid vanwege het akkerbouw bedrijf en de camping kan voldoen aan de richtwaarde van 45 dB(A) als etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de algemene grenswaarden van 70/65 dB(A) voor de maximale geluidniveaus, in aanmerking nemend de beoordelingshoogte van ho = +1,5 m in de dagperiode en ho = +5,0 m in de avondperiode, ter plaatse van de burgerwoning Lepelstraat 24. Ter plaatse van het recreatief nachtverblijf bedraagt het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 47 dB(A) als etmaalwaarde. Dit is hoger dan de ruimtelijke richtwaarde van 45 dB(A), maar lager dan de grenswaarde van 50 dB(A) en kan om die reden aanvaardbaar worden geacht, mede gezien het feit dat het om een recreatiewoning gaat. De maximale geluidniveaus voldoen ook bij de recreatiewoning aan de geldende grenswaarden.
Het geluid vanwege de camping en het akkerbouwbedrijf zijn in totaliteit berekend; aangenomen mag worden dat het zwaartepunt van de agrarische bedrijfsvoering niet samenvalt met de drukste tijd van het kampeerseizoen. In die zin is sprake van een worst-case benadering.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering en geluid geen belemmering is voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
In het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.5 is te zien dat in het projectgebied geen cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig zijn die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Ten zuiden en oosten van het projectgebied, aan de Lepelstraat 13 en Lepelstraat 22, bevinden zich twee historische boerderijen. De ontwikkeling heeft geen invloed op deze cultuurhistorische waardevolle objecten.
Figuur 4.5 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in blauwe cirkel Lepelstraat 24 (Bron: Provincie Zeeland)
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Op basis hiervan zijn drie verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied Veere' vertaald naar drie archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.
Toetsing en conclusie
Het perceel is binnen het geldende bestemmingsplan op basis van de Walcherse beleidskaart aangewezen als 'Zone met een lage en zeer archeologische verwachting'. Het advies voor deze is: Wanneer vastgesteld is dat het niet gaat om een terrein binnen een straal van 50 meter rondom een bekende vindplaats, is de archeologische verwachtingszone gebaseerd op historische kaarten of een AMK-terrein en zijn er geen beperkingen ten aanzien van de planvorming. Er zijn echter geen grondroerende werkzaamheden voorzien, waardoor archeologisch onderzoek niet nodig is.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
In de omgeving van Lepelstraat 24 zijn verschillende bedrijven en woningen aanwezig.
Aan de zuidzijde van het projectgebied is een agrarisch bedrijf aan de Lepelstraat 13 gevestigd. Op grond van de categorie-indeling van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder 'Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen)' dient een richtinggevende afstand van 30 meter van deze bedrijven tot milieugevoelige bestemmingen, waaronder wonen, in acht worden genomen. De afstand tot de agrarische bestemming aan de Lepelstraat 24 en Lepelstraat 13 bedraagt circa 10 meter. Echter bedraagt de afstand van de centrum activiteiten van het agrarisch bedrijf tot Lepelstraat 24 circa 70 meter. Daarnaast bevinden zich ook gebouwen (recreatie appartementen en burgerwoning) tussen de centrum activiteiten en Lepelstraat 24 (afscherming). Op basis hiervan wordt milieuhinder geen belemmering geacht voor de beoogde ontwikkeling.
Daarnaast beschikt Lepelstraat 13 ook over een minicamping. Op grond van de categorie-indeling van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering onder 'Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)' dient een richtinggevende afstand van 50 meter van deze bedrijven tot milieugevoelige bestemmingen, waaronder wonen, in acht worden genomen. De woning is buiten deze afstand gelegen, de afstand tussen de te realiseren woning en de minicamping bedraagt circa 100 meter. Op basis hiervan wordt milieuhinder geen belemmering geacht voor de beoogde ontwikkeling. Verder mag er van worden uitgegaan dat een camping niet kan worden geëxploiteerd als er sprake is van intensieve agrarische activiteiten, hetgeen ook niet het geval is.
Op basis van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) liggen de burgerwoning en het recreatief nachtverblijf aan de Lepelstraat 24 binnen de planologische milieuzone of richtafstand van 30 meter van de agrarische bestemming/
activiteiten aan de Lepelstraat 13/13a, waarbij het milieu-aspect geluid bepalend is. Om die reden is een akoestisch onderzoek inrichtingslawaai uitgevoerd voor het perceel Lepelstraat 13/13a. Zie hiervoor paragraaf 4.7.2.
Agrarische gronden
Het projectgebied wordt omgeven door agrarische landbouwgrond. Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water).
De gronden die de woonfunctie krijgen en de gronden die agrarisch gebruikt blijven liggen direct naast elkaar. Om een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de gronden die gebruikt worden ten behoeve van te wonen te kunnen borgen, moet rekening gehouden worden met de driftblootstelling als gevolg van mogelijke bespuiting van gewassen op de agrarische gronden. Op naastgelegen percelen worden periodiek gewasbeschermingsmiddelen gebruikt.
De betreffende gronden worden in de praktijk gebruikt door een vollegronds groenteteeltbedrijf. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door dit bedrijf is zo beperkt mogelijk en lager dan bij akkerbouwgewassen gebruikelijk. Om een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het woonperceel te kunnen borgen, zal echter toch rekening gehouden worden met de driftblootstelling als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de aangrenzende agrarische gronden. Daarvoor zal een dichte beplantingsstrook worden gerealiseerd, met een breedte van 5 meter en een hoogte van 5 meter. Dit zal ook in de anterieure overeenkomst worden vastgelegd. De beplantingsstrook betreft een zogeheten 'Zeeuwse Haag' conform de 'Handreiking landschappelijke inpassing' van de gemeente Veere.
De toekomstige woning wordt gescheiden met het akkerland door middel van een weg met opgaande beplanting. Indien fruitteelt activiteiten in de toekomst worden ondernomen dient de agrariër rekening te houden met de specifieke omstandigheden. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied' is gewaarborgd dat niet zonder toetsing fruitteelt/een boomgaard binnen 50 meter afstand wordt gerealiseerd.
Figuur 4.6 De te realiseren Zeeuwse haag (Bron: Handreiking landschappelijke inpassing, gemeente Veere)
Figuur 4.7 De te realiseren beplantingsstrook met een breedte van 5 meter en een hoogte van 5 meter wordt rondom het projectgebied aangebracht. Het deel van de schuur aan de oostzijde zal worden gesloopt
Conclusie
Het aspect milieuhinder en bedrijven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM.
Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2. weergegeven.
Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2)) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Toetsing en conclusie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient het aspect luchtkwaliteit te worden onderzocht. In de huidige situatie is al een woning aanwezig. De verkeersgeneratie blijft gelijk en draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK)
hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante weg is de N57 (zie figuur 4.8). Hieruit blijkt dat zowel in 2022 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2022 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m³ | 11,5 µg/m³ | 10,2 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 14,4 µg/m³ | 13,2 µg/m³ |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 6,0 µg/m³ | 6,0 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 6,8 µg/m³ | 5,7 µg/m³ |
Figuur 4.8 Luchtkwaliteit, projectgebied blauw omcirkeld (Bron: CIMLK-monitoringstool)
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 -waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheid afstanden (PR 10-6 -contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgevonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat in het projectgebied of de directe omgeving hiervan geen overige risicovolle inrichtingen aanwezig zijn die met hun plaatsgebonden risicocontour, of het invloedsgebied ten gevolge van het groepsrisico over het plangebied liggen. Er zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Bevb in of in de directe omgeving van het projectgebied.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het projectgebied ligt op meer dan 1 kilometer van de route gevaarlijke stoffen over de N57.
Conform het Basisnet Weg blijkt dat ter hoogte van het traject N287 (Serooskerke) - Middelburg geen veiligheidsafstand en geen plasbrandaandachtsgebied geldt. Gezien de grote afstand en de geringe vervoersaantallen is de risicobron niet van belang voor de externe veiligheidssituatie ter plaatse.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Toetsingskader
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Bijna Energieneutraal Gebouwen (BENG). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.
Toetsing en conclusie
Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De beoogde woning wordt bijna energieneutraal en wordt zonder gasaansluiting gebouwd. Daarnaast zal een warmtepomp, zonnepanelen maar ook, een WTW unit en wamte- en waterbesparende douche gerealiseerd worden.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
Toetsing en conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen of hoogspanningslijnen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij de percelen hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het ruimtelijk plan maatschappelijk draagvlak heeft. Conform de wettelijke eisen zal het ontwerp van de omgevingsvergunning met de daarbij behorende ruimtelijke onderbouwing voor een ieder ter inzage worden gelegd. Een ieder kan zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.
Er is sprake van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), zodat sprake is van verplicht kostenverhaal.
De overige kosten worden via de reguliere legesverordening op de opdrachtgever verhaald en zijn dus anderszins verzekerd.