Plan: | Wijzigingsbesluit 3e herziening Buitengebied Veere |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0124BPGh-VG02 |
Tegen het besluit tot vaststelling van de 3e herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is beroep aangetekend. De beroepen richten zich onder meer op de planregels waarmee het aantal kleinschalige kampeerterreinen en het totaal aantal standplaatsen op de kleinschalige kampeerterreinen is gemaximeerd, en op de regels waarmee het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein is begrensd. Door de indieners van de beroepen wordt verwezen naar de Dienstenrichtlijn. Daarnaast is beroep aangetekend tegen de regeling voor scoutingterrein 't Poldertje.
Naar aanleiding van de beroepen is door Hekkelman Advocaten juridisch advies uitgebracht over de toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn op de regeling voor de kleinschalige kampeerterreinen. Samengevat luidt het advies als volgt:
In deze toelichting is de planologische onderbouwing van de volgende punten verwerkt:
Naast de regeling ten aanzien van het kleinschalig kamperen wordt in deze toelichting ook ingegaan op de bestemmingsregeling van de scoutingterreinen 't Poldertje (naar aanleiding van een beroepschrift) en Veerse Meer (uit ambtshalve overwegingen).
Op basis van het advies aangaande de dienstenrichtlijn en recent uitgevoerde onderzoeken met betrekking tot de overlast van het scoutingterrein is op onderdelen aanpassing van de geldende bestemmingsregeling noodzakelijk. Door middel van dit bestemmingsplan wordt het, op basis van artikel 6.19 Awb door de gemeenteraad genomen wijzigingsbesluit, juridisch- planologisch vastgelegd.
De maximale aantallen kleinschalige kampeerterreinen en standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen zijn in het verleden opgenomen in het gemeentelijk beleid om het aanbod te reguleren en overaanbod en leegstand te voorkomen. Het hanteren van deze maximale aantallen op de wijze zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied is echter strijdig met de Dienstenrichtlijn. In het bestemmingsplan is niet gemotiveerd dat de opgenomen beperkingen op deze punten niet discriminatoir, noodzakelijk en evenredig zijn. Dit motiveringsgebrek is bovendien niet eenvoudig te herstellen; een goede (ruimtelijke) motivering voor de opgenomen maximale aantallen die voldoet aan de criteria uit de jurisprudentie over de Dienstenrichtlijn is in dit geval niet goed te geven. In dat licht ligt het voor de hand de maxima voor het aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente en het aantal standplaatsen op deze kampeerterreinen te laten vervallen.
Het laten vervallen van het aantal standplaatsen op kampeerterreinen laat wel de volgende vragen open:
Het verloop van het aantal kleinschalige kampeerterreinen en het aantal standplaatsen is met name afhankelijk van bedrijfseconomische factoren (de interesse van agrarische ondernemers om een neventak verblijfsrecreatie te starten en de bedrijfseconomische noodzaak daartoe) en marktomstandigheden (vraag). Wat betreft de bedrijfseconomische factoren blijven de agrarische opbrengsten in het algemeen onder druk staan en is de agrarische structuur op Walcheren relatief kleinschalig. Dat is een belangrijke factor in het verhoudingsgewijs grote aantal minicampings in de gemeente Veere, in combinatie met de ligging aan de kust. Daarnaast voorziet het kleinschalig kamperen, op een agrarisch bedrijf in een aantrekkelijk landelijk gebied in een duurzame vraag, met name voor gezinnen met jonge kinderen en ouderen.
De gemeente Veere heeft onderzocht hoe veel agrarische bedrijven – die nu nog geen kleinschalig kampeerterrein hebben – daarvoor wel de mogelijkheid hebben. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat aansluitend aan het bouwvlak minimaal 4 ha agrarische grond in gebruik is bij het bedrijf. Een inventarisatie heeft uitgewezen dat er binnen de gemeente Veere ongeveer 96 agrarische bedrijven zijn die in beginsel in aanmerking komen voor de nieuwvestiging van een kleinschalig kampeerterrein. Daarnaast zijn de afgelopen 10 jaar de betreffende quota niet gehaald.
In dat licht is het verloop van het aantal kleinschalige kampeerterreinen en van het aantal standplaatsen op deze kampeerterreinen van belang. Vanaf 1998 hebben die aantallen zich als volgt ontwikkeld:
jaar | aantal kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente Veere | totaal aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente Veere | bron |
1998 | 161 | 2.092 | Beleidsvisie kleinschalig kamperen c.a. gemeente Veere |
2008 | 169 | Ongeveer 2.500 | Kader- en beleidsnota kleinschalig kamperen c.a. Veere 2008 |
2018 | 162 | 2.494 | Info gemeente Veere |
Op basis van dit aantalsverloop kan het volgende worden opgemerkt:
Gelet op het aantalsverloop in de laatste jaren is niet te verwachten dat het aantal kleinschalige kampeerterreinen en het aantal standplaatsen sterk zullen toenemen. Dat heeft te maken met de interesse van de agrarische ondernemers om een kleinschalig kampeerterrein te starten en met de vraag vanuit de markt.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is de verwachting dat het aantal kleinschalige kampeerterreinen en het aantal standplaatsen door het laten vervallen van de maximale aantallen in de bestemmingsregeling niet sterk zal groeien.
Gelet op het voorgaande zijn in de regels van dit wijzigingsbesluit de quota voor het maximaal aantal kleinschalige kampeerterreinen en het totaal aantal standplaatsen op de kleinschalige kampeerterreinen, zoals opgenomen in de artikelen 3.7.11., 3.7.12., 4.7.12., en 4.7.13., komen te vervallen.
In de geldende bestemmingsregeling zijn de bestaande kleinschalige kampeerterreinen voorzien van een specifieke (functie-)aanduiding ('specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen'). Gekoppeld aan deze aanduiding is voor ieder kleinschalig kampeerterrein een maximaal aantal standplaatsen (onderscheiden in permanent en niet-permanent) vastgelegd. Via wijzigingsbevoegdheden is uitbreiding van het totaal aantal standplaatsen naar 25 eenheden en van het aantal vaste standplaatsen naar 5 eenheden mogelijk gemaakt. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee nieuwe kleinschalige kampeerterreinen mogelijk gemaakt kunnen worden met maximaal 25 standplaatsen, waarvan maximaal 5 permanent.
Het hanteren van een maximum aantal standplaatsen is een regelingseis zoals bedoeld in het kader van artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn. In dat licht wordt in het vervolg van deze toelichting gemotiveerd dat de regeling in overeenstemming is met de voorwaarden van non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid. In de volgende paragrafen wordt daar nader op ingegaan.
Wat betreft het criterium non-discriminatie is van belang dat het in het bestemmingsplan toegestane aantal standplaatsen gebaseerd is op de vergunde situatie. De verleende toestemmingen zijn in het verleden getoetst op basis van algemeen geldende criteria. Het gaat daarbij om criteria met betrekking tot:
Het bestemmingsplan maakt via wijzigingsbevoegdheden uitbreiding van bestaande en de vestiging van nieuwe kleinschalige kampeerterreinen mogelijk tot een maximum van 25 standplaatsen, waarvan 5 permanent. Dit aantal is niet discriminatoir. In de regeling wordt namelijk geen onderscheid gemaakt naar land van herkomst van de verleners van de diensten (de agrarische bedrijven). Bovendien gelden de regels in het algemeen, voor alle kleinschalige kampeerterreinen in de gemeente. Er wordt dan ook voldaan aan de voorwaarden van non-discriminatie
Wat betreft het criterium van de noodzakelijkheid kan worden opgemerkt dat begrenzing van het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein noodzakelijk is vanuit een goede ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om de volgende aspecten:
Als het aantal eenheden op een kleinschalig kampeerterrein niet zou worden gemaximeerd, zouden deze doelstellingen in gevaar komen. Zo'n 40% van de kleinschalige kampeerterreinen beschikt over 25 standplaatsen. Als dat maximum aantal niet zou worden gehanteerd, zou een deel van deze bedrijven wellicht een groter kampeerterrein willen exploiteren. Daarmee komt de ruimtelijke verhouding met het agrarisch bedrijf in het geding en wordt het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk en qua ruimtebeslag concurrerend met de agrarische functie.
Het beleid voor het buitengebied is in het algemeen gericht op het behoud van de kwaliteiten van, dan wel het bieden van ontwikkelingsruimte aan de primair aan het buitengebied gebonden functies: landbouw, natuur en landschap en bij het buitengebied passend recreatief medegebruik. In het verlengde daarvan is het beleid (van zowel rijk, provincie als gemeente) gericht op het reguleren van overige, niet primair aan het buitengebied gebonden functies. Daarbij is uitgangspunt dat voor deze functies de bestaande legale situatie wordt bevestigd, met beperkte ontwikkelingsruimte.
Verblijfsrecreatie is als functie in beginsel niet aan het buitengebied gebonden. Desondanks wordt, in afwijking van dit beleid, kleinschalige, aan de landbouw verbonden verblijfsrecreatie in de vorm van het kleinschalig kamperen, binnen grenzen, toegelaten in het buitengebied. De doelstelling is daarbij tweeledig:
Maximering van het aantal permanente standplaatsen is noodzakelijk om ongewenste verstening van het buitengebied te voorkomen, door de permanente (jaarrond) aanwezigheid van kampeermiddelen (stacaravans en chalets) in het buitengebied. Ook met het oog op de gewenste productdifferentiatie is begrenzing van het aantal permanente standplaatsen noodzakelijk, in verband met het onderscheid met reguliere kampeerterreinen. Uitgangspunt is dat het kleinschalig kamperen gericht is op het toeristisch kamperen in caravans en tenten die gedurende korte perioden aanwezig zijn. In afwijking van dit algemene uitgangspunt kan vanwege de marktvraag en vanwege de economische meerwaarde voor de agrarische bedrijven een beperkt aantal permanente standplaatsen worden toegestaan. Begrenzing van dit aantal eenheden is echter van groot belang.
In dat licht is het hanteren van een maximale omvang voor de kleinschalige kampeerterreinen en een maximaal aantal permanente standplaatsen noodzakelijk voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en een goed evenwicht tussen de agrarische en recreatieve functie. Het kleinschalig kamperen biedt een bedrijfseconomische aanvulling voor de agrarische sector en dient mede in dat licht ondergeschikt te zijn aan de agrarische hoofdfunctie.
Wat betreft de evenredigheid kan worden opgemerkt dat beperking van het aantal standplaatsen een geschikt middel is om het nagestreefde doel (de kwaliteit van het buitengebied en de recreatieve meerwaarde) te bereiken. Met de omvang van 25 standplaatsen wordt een balans gecreëerd tussen enerzijds de wens om economisch van ondersteunende betekenis te kunnen zijn voor het agrarisch bedrijf, onderscheid ten opzichte van de reguliere kampeerterreinen (kleinschalig versus grootschaliger) en een ruimtelijke impact die past bij de aard en schaal van het Veerse landschap.
Bij een omvang van 25 standplaatsen bedraagt de omvang van een kleinschalig kampeerterrein ongeveer 0,5 ha tot 1 ha. Uitgaande van een bouwvlak met een oppervlakte van 1,5 ha is de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein ruimtelijk en landschappelijk ondergeschikt aan de oppervlakte van het bouwvlak en daarmee aan het agrarisch bedrijf. Ook in de feitelijke situatie (waarbij het agrarische erf vaak kleiner is dan het agrarisch bouwvlak) is een kleinschalig kampeerterrein met een omvang van 25 standplaatsen qua omvang veelal nog ondergeschikt aan het agrarische erf.
Wat betreft het maximum van 5 permanente standplaatsen kan worden opgemerkt dat het uitgangspunt voor het kleinschalig kamperen is dat het gaat om toeristische kampeerplaatsen, die alleen gedurende het zomerseizoen gebruikt mogen worden. Daarvoor zijn verschillende redenen aan te voeren:
Dat neemt niet weg dat er, zowel vanuit de marktvraag als vanuit bedrijfseconomisch perspectief, ook op kleinschalige kampeerterreinen vraag is naar permanente eenheden. In dat licht biedt het provinciaal en gemeentelijk beleid ruimte voor een ondergeschikt aantal (20%) permanente standplaatsen per terrein.
Een maximale omvang van 25 standplaatsen, waarvan maximaal 5 standplaatsen een permanente standplaats mogen zijn, is gelet op het voorgaande een evenredige maatregel, die niet verder gaat dan nodig. Het beoogde doel, een goed ruimtelijk evenwicht en een duidelijk herkenbaar onderscheid met de reguliere kampeerterreinen kan niet met andere, minder beperkende maatregelen worden bereikt. Deze regeling wordt voor alle kleinschalige kampeerterreinen opgenomen. Deze kampeervorm onderscheidt zich ruimtelijk en functioneel van reguliere verblijfsrecreatieve terreinen, waarvoor andere regels gelden. De regeling voor kleinschalig kamperen is daarmee ook coherent en systematisch, en voldoet ook in dit opzicht aan de vereisten uit de jurisprudentie inzake evenredigheid.
Op basis van de motivering in paragrafen 2, 3.3 en 3.4 kan worden geconcludeerd dat de regeling, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan, ten aanzien van het maximaal aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein in overeenstemming is met de voorwaarden van non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid. De regeling is niet in strijd met de Dienstenrichtlijn.
Beroep is aangetekend tegen de bestemmingsregeling voor het scoutingterrein 't Poldertje, vanwege negatieve effecten op het woon- en leefmilieu bij de woningen die zowel aan de Veerse zijde als aan de Middelburgse zijde aan het terrein grenzen. Twee aspecten zijn daarbij met name van belang: geluidsoverlast en geuroverlast vanwege het stoken van houtvuren. Beide aspecten zijn in het kader van de beroepsprocedure onderzocht. Verwezen wordt naar de rapporten die respectievelijk als 2 en 2 bij deze toelichting zijn gevoegd. De conclusies zijn opgenomen in paragrafen 4.2 en 4.3.
In het akoestisch onderzoek inrichtingslawaai is het gebruik van het terrein gemodelleerd conform de gebruiksvergunning. Uit de geluidberekeningen volgt:
De geluiduitstraling van locatie 't Poldertje vormt, gezien het bovenstaande, geen belemmering voor het gebruik van het scoutingterrein zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan en vergund in de gebruiksvergunning.
Overigens wordt met betrekking tot het geluidonderzoek nog opgemerkt, dat daarin het beheer en onderhoud van de beplanting niet is meegenomen. In de winterperiode wordt in het kader van het bosbeheer periodiek beplanting gerooid, met behulp van een motorzaag. Dat gebeurt alleen overdag tussen 10 en 16 uur, in overleg met de bewoners van de woningen in de omgeving. Deze activiteit staat ook los van het recreatieve gebruik van het terrein. Wel is in de regels bepaald dat gemotoriseerd gereedschap uitsluitend gedurende de dagperiode gebruikt mag worden.
Om te kunnen beoordelen of het verbranden van hout vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is, is door Buro Blauw een geuronderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). In dat onderzoek is het stoken van houtvuren in de vorm van kampvuren en zogenoemde tafelvuren (waarop wordt gekookt) op basis van het feitelijk gebruik van het terrein gemodelleerd. Uit de modelberekeningen blijkt, dat gedurende een aantal uren per jaar sprake is van overlast. Uitgaande van een bestaande situatie wordt de overlast, gelet op de geurnormen van de provincie Zeeland, zoals vastgelegd in het Milieuprogramma Provincie Zeeland 2018 –2022, echter aanvaardbaar geacht.
In de geldende bestemmingsregeling, zoals die luidt tot en met de 3e herziening, is slechts een algemene, marginale bestemmingsregeling opgenomen voor het scoutingterrein. Gelet op het beroepschrift verdienen het overnachten en het voorkomen van overlast in de bestemmingsregeling nadere aandacht. Met de aangepaste regels wordt ook verzekerd dat de bestemmingsregeling aansluit op de uitgangspunten bij de uitgevoerde onderzoeken.
In dat licht zijn de volgende aanpassingen in de bestemmingsregeling verwerkt:
Figuur 4.1 Inrichting scoutingterrein't Poldertje
periode | langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) | maximale geluidbelasting (LA,max) |
Dagperiode (07:00 - 19:00) | 45 dB(A) | 65 dB(A) |
Avondperiode (19:00 - 23:00) | 40 dB(A) | 60 dB(A) |
Nachtperiode (23:00 - 07:00) | 35 dB(A) | 55 dB(A) |
In het kader van de beroepsprocedure zijn ambtshalve enkele omissies geconstateerd in de bestemmingsregeling voor het scoutingterrein De Waterkant aan het Veerse Meer.
In de bijlage is het aantal m² bebouwing goed vermeld, maar er zijn geen regels opgenomen met betrekking tot de bebouwing. Deze omissie wordt in het kader van het wijzigingsbesluit hersteld. In de bouwregels is de volgende bepaling opgenomen:
Aanvullend is het gewenst de bestemmingsregeling af te stemmen op de bestemmingsregeling zoals die in 4 voor 't Poldertje is beschreven. In figuur 5.1 is de ligging en terreinindeling van De Waterkant weergegeven.
Figuur 5.1 Ligging en terreinindeling De Waterkant
De volgende bestemmingsregeling is voor De Waterkant verwerkt.
Aangezien de afstand tot de dichtstbij gelegen woning ruim 250 meter is, is het opnemen van regels om overlast te voorkomen voor De Waterkant minder noodzakelijk. Desondanks worden de volgende regels opgenomen:
Dit bestemmingsplan betreft een wijzigingsbesluit op basis van artikel 6:19 Abw, hangende de beroepsprocedure (op basis van art. 6:19 Awb).