Plan: | Zoekweg 2 Vrouwenpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0717.0113BPZoekwVRP-VG01 |
In de loop der jaren zijn op het ruime achtererf van de woning aan de Zoekweg 2 in Vrouwenpolder diverse bijgebouwen gerealiseerd. Deze bijgebouwen zijn in gebruik genomen als recreatieverblijf. Het perceel op het adres Zoekweg 2 is enige jaren geleden aangekocht door de huidige eigenaar. Hij heeft de gemeente gevraagd de vervallen schuren op het perceel te mogen slopen om ter plaatse een zomerwoning te plaatsen en extra parkeervoorzieningen aan te leggen. Het perceel heeft in het bestemmingsplan “Kom Vrouwenpolder” de bestemming Wonen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om het initiatief te realiseren omdat een aantal van de betreffende gebouwen buiten het bouwvlak of de aanduiding 'erf' ligt. De totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt ook meer dan volgens het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Tenslotte is het bestaande gebruik ten behoeve van recreatie in strijd met het bestemmingsplan.
Doel van het voorliggend bestemmingsplan is de beoogde vervanging en sloop van de schuren en het bestaande gebruik planologisch mogelijk te (kunnen) maken.
Het plangebied ligt aan de Zoekweg, aan de zuidelijke rand van de kern Vrouwenpolder. De ligging van het plangebied is aangeduid in figuur 2.1. Het perceel wordt middels de Vrouwenpolderseweg ontsloten op de N57 en via de Schoolstraat naar het centrum van Vrouwenpolder.
Figuur 2.1 Ligging projectlocatie (bron: GBO luchtfoto's)
Voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de volgende gebouwen op het perceel (zie figuur 2.2):
De oude schuur (nummer 3) zal worden gesloopt en vervangen door een zomerwoning. De andere oude schuur (nummer 4) zal worden gesloopt ten behoeve van de aanleg van 3 extra parkeerplaatsen.
Figuur 2.2 Situering gebouwen op het perceel (bron: GBO luchtfoto's)
De betreffende recreatieverblijven liggen achter de hoofbebouwing van het perceel. Op het terrein is sprake van een functionele erfverharding en erfinrichting. Ten noorden en ten oosten van deze bebouwing liggen de tuinen. Omdat hierop geen ontwikkelingen voorzien zijn en geen gebruik in strijd met het bestemmingsplan plaatsvindt, maken zij geen deel uit van het plangebied. Aan de oostrand van het plangebied staat een bomenrij. De westgrens grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Schoolstraat. Ontsluiting van het perceel vindt plaats via de Zoekweg aan de zuidzijde van het perceel.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.
De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Beoogde ontwikkeling
Vanwege de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van strijd met het SVIR. Het SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Anderzijds draagt de ontwikkeling ook niet bij aan het verwezenlijken van dit beleid.
In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan dat stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.
Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
De 3 stappen in de ladder
In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:
Uit jurisprudentie blijkt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3398). Dat betekent dat de duurzaamheidsladder niet behoeft te worden toegepast.
Wel wordt ten behoeve van de ontwikkeling aangesloten bij de uitgangspunten van de ladder ten aanzien van duurzaam ruimtegebruik. Voor de realisatie van het voornemen wordt gebruik gemaakt van bestaande bebouwing. Daarbij wordt in het kader van de nieuw op te richten bebouwing voorzien in de sloop van oude opstallen. Hierdoor wordt duurzaam omgegaan met het ruimtegebruik op het perceel.
Conclusie
Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de duurzaamheidsladder is op grond van jurisprudentie niet nodig. De ontwikkeling gaat uit van duurzaam ruimtegebruik en voorziet, als gevolg van de voorgenomen sloop van oude opstallen, niet in het toevoegen van extra bebouwing op het perceel.
In het Omgevingsplan en de Verordening Ruimte geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Kort samengevat wordt ingezet op:
Het plangebied is samen met de kern Vrouwenpolder in het omgevingsplan aangewezen als hotspot voor recreatieve ontwikkelingen. Uitgangspunt voor de hotspots is dat meerdere kansrijke (verblijfs)recreatieve ontwikkelingen worden gecombineerd tot initiatieven met een economische meerwaarde voor het gebied. In de hotspots wil de provincie samen met gemeenten, bedrijven en (nieuwe) investeerders uitwerking geven aan een toekomstbestendig verblijfsrecreatief product. Ook andere ontwikkelingen die bijdragen aan het realiseren van een samenhangend verblijfsrecreatief product zijn mogelijk.
Het plangebied is maakt tevens onderdeel uit van de kustzone. Hierin vormt revitalisering, kwaliteitsverbetering en productinnovatie de belangrijkste opgaven voor het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod. De mogelijkheid tot nieuwvestiging van bedrijven is gekoppeld aan de transformatie van het bestaand verblijfsrecreatief product. Dit kan op directe wijze, doordat een bestaand bedrijf wordt getransformeerd, of op indirecte wijze, doordat bij nieuwvestiging van een bedrijf een bijdrage wordt geleverd aan de transformatie (functieverandering) van een bestaand bedrijf en differentiatie van het bestaande aanbod.
De ladder voor duurzame verstedelijking is het nieuwe integrale beleidskader voor woningbouw, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen. Hiermee kan een integrale afweging worden gemaakt ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat vraag en aanbod én ligging van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied. De ladder voor duurzame verstedelijking is het centrale ruimtelijk instrument om dit beleid te realiseren.
Conclusie
Het initiatief is in overeenstemming met het geformuleerde provinciale beleid. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de revitalisering en versterking van het verblijfsrecreatieve aanbod in de kustzone en recreatieve hotspot. De ontwikkeling geeft tevens invulling aan de regionale behoefte aan recreatieverblijven, mede gelet op de toeristische functie van de regio en Vrouwenpolder. In paragraaf 3.1 Rijksbeleid is nader ingegaan op de toetsing aan de ladder voor duurzaamheid.
De ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van het provinciale beleid, zoals verwoord in het Omgevingsplan en provinciale verordening.
De raad van de gemeente Veere heeft op 13 september 2012 de structuurvisie “gemeente Veere 2025” vastgesteld. Zuinig en verantwoord duurzaam ruimtegebruik is het uitgangspunt en kwaliteitsverbetering vindt primair plaats door herstructurering, opwaardering of transformatie. Andere belangrijke kaders voor de ontwikkeling voor de verblijfsrecreatieve sector zijn integrale structuurversterking, duurzaamheid, nichemarkten en jaarrondexploitatie (Vier seizoenen kust).
In de structuurvisie staat Vrouwenpolder beschreven als een veelzijdig vakantiedorp met een strategische ligging aan zee, de natuur van de Manteling en het Veerse Meer. Vrouwenpolder is daarnaast een woonkern; opgebouwd rondom de Dorpsdijk. De toeristische identiteit is erg bepalend en niet alleen zichtbaar in het aanbod aan voorzieningen (detailhandel en verblijfsvoorzieningen), maar ook terug te vinden in het sociaal-culturele leven van Vrouwenpolder. Daarnaast profileert Vrouwenpolder zich als sportief gebied aan de kust met windsurfers, kitesurfers, catamaranboten en vliegeraars.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de gemeentelijke visie voor de kern Vrouwenpolder. Met het faciliteren van recreatieve ontwikkelingen, het vergroten en kwalitatief verbeteren van het recreatieve aanbod wordt uitvoering gegeven aan de gemeentelijke structuurvisie.
Het toeristisch beleidsplan Veere dateert uit 2006, maar geeft nog steeds de uitgangspunten van het toeristisch beleid van de gemeente weer. In het toeristisch beleidsplan Veere spreekt de gemeente de navolgende ambitie uit:
"de gemeente Veere profileert zich als een bijzondere en buitengewoon aantrekkelijke toeristische gemeente met een geheel eigen identiteit, die de ambitie heeft de karaktervolle elementen naar de toekomst uit te breiden. De gemeente staat bovendien borg voor een gastvrije ontvangst in een landschappelijk aantrekkelijke omgeving die geheel past bij een kustgemeente. Er is plaats voor creatieve ondernemers die samen met een voortvarende gemeente het toeristisch product Veere maken."
De doelstellingen die bij deze ambitie worden gesteld zijn:
Conclusie
De ontwikkeling past goed binnen het Toeristisch beleidsplan Veere. Het voornemen zorgt voor een duurzame ontwikkeling die bijdraagt aan de versterking van de economische positie van het toerisme. Met het verbeteren en toevoegen van verblijfsrecreatie voorzieningen wordt tevens een kwaliteitsimpuls gegeven aan de recreatieve sector.
De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 4.3 Archeologie en cultuurhistorie wordt hier op ingegaan en worden de ontwikkelingen getoetst aan dit beleid.
In het welstandsbeleid is onderscheid gemaakt in de volgende gebiedscategorieën:
De bouwlocatie ligt in een regulier welstandsgebied. In een dergelijk gebied verdragen de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen beperkte afwijkingen. De gemeente stelt in deze gebieden geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en voert hiervoor geen expliciet beleid. De welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven van of streven naar een basiskwaliteit. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het voornemen getoetst worden aan het welstandsbeleid.
Op het adres Zoekweg 2 is het bestemmingsplan 'Kom Vrouwenpolder' (vastgesteld 19 april 2012) van toepassing. Het perceel is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Er zijn een bouwvlak, een bouwaanduiding 'vrijstaand' en een maximum goothoogte van 4 meter voor de hoofdgebouwen. In de regels is opgenomen dat de bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal 5 meter meer mag bedragen dan de maximaal toelaatbare goothoogte van hoofdgebouwen. Op het achtererf geldt deels de aanduiding 'erf', waarbinnen aan- en uitgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel (zie figuur 3.1). Hiervoor geldt een maximum bebouwingsoppervlak van 60 m² per bouwperceel.
Figuur 3.1 Fragment huidige bestemmingsplan(nen) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In het artikel Wonen zijn ook specifieke gebruiksregels met betrekking tot het gebruik als recreatief nachtverblijf opgenomen. Hierin is bepaald dat het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
De gronden hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming Wonen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen. Het huidige gebruik van het plangebied als recreatieterrein past niet in deze bestemming.
Weliswaar is beperkt recreatief gebruik onder voorwaarden toegestaan maar niet aan alle voorwaarden kan worden voldaan (zie figuur 2.2):
De beoogde vervanging van de schuren en het bestaand recreatief gebruik van het perceel is volgens de regels van het bestemmingsplan niet toegestaan.
Ten behoeve van het bestemmingsplan voor de legalisatie van het huidige gebruik moet worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat, waarbij het gebruik van de omliggende percelen niet onevenredig wordt geschaad.
Verkeer
De legalisatie van de verblijfsrecreatieve functie van het terrein aan de Zoekweg 2 in Vrouwenpolder heeft geen significante effecten op de bestaande ontsluiting van (de omgeving van) het plangebied. De planlocatie blijft ontsloten op de wijze zoals dat nu ook gebeurt. De bestaande in- en uitrit wordt niet gewijzigd.
Verder geldt dat ten aanzien van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling dat sprake is van een beperkte toename van de verkeersgeneratie. Deze verkeersgeneratie is berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Binnen het gebiedstype 'matig stedelijk gebied' (bron: CBS) geldt voor recreatieve verblijven per recreatieverblijf een kencijfer van 2,3 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie voor de 4 recreatieverblijven is zodoende beperkt tot maximaal 10 mvt/etmaal, hetgeen zonder problemen op het bestaand wegennet kan worden afgewikkeld.
Parkeren
De parkeerbehoefte kan eveneens worden bepaald op basis van de hiervoor genoemde CROW-publicatie. Binnen het gestelde gebiedstype 'niet stedelijk' geldt een parkeernorm van maximaal 1,8 parkeerplaats per recreatieverblijf.
Ten aanzien van parkeren geldt dat op eigen terrein ruim voldoende gelegenheid is tot parkeren. Parkeren vormt zodoende ook geen belemmering.
De verkeersafwikkeling, verkeersgeneratie en parkeren vormen geen belemmering voor het legaliseren van de verblijfsrecreatieve functie.
Nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied moeten goed landschappelijk worden ingepast. Hiervoor zijn voor het buitengebied een handreiking en een leidraad/stappenplan landschappelijke inpassing opgesteld.
Deze handreiking en leidraad zijn formeel niet van toepassing op het plangebied aan de Zoekweg 2 in Vrouwenpolder omdat deze ten behoeve van het bestemmingsplan Buitengebied zijn opgesteld. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Beleid en toetsing
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Op de betreffende gronden ligt volgens het bestemmingsplan 'Kom Vrouwenpolder' geen dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusie
Er wordt geen archeologisch onderzoek geadviseerd voor het onderzochte gebied. Mochten er tijdens de werken onverhoopt toch nog archeologische vondsten en/of sporen worden aangetroffen, moet contact opgenomen worden met de Walcherse Archeologische Dienst (B. Silkens 06-50850164 / B. Meijlink 06-52552925).
Beleid en toetsing
In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Op basis van de provinciale cultuurhistorische kaarten blijkt dat binnen het plangebied geen verwachtingswaarde voor historische (steden)bouw en historische geografie geldt (zie figuur 4.1)
Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorie uit Provinciale Cutuurhistorische kaart (Bron Geoweb Provincie Zeeland)
conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Veere hecht veel waarde aan het aspect duurzaamheid bij nieuwe ontwikkelingen. De gemeente heeft in het gemeentelijke Duurzaamheidsplan (december 2016) de ambitie uitgesproken dat de gemeente energieneutraal is in 2050. Op een zogenoemde routekaart zijn 12 routes geformuleerd zoals bijvoorbeeld 'een leefbare fysieke ruimte', 'duurzame recreatie en toerisme' en 'verantwoord waterbeheer'. Samen met diverse partijen zullen de routes worden uitgewerkt in een jaarlijkse Duurzaamheidsagenda. Hierin staat welke concrete acties dat jaar worden uitgevoerd om de doelstellingen te halen, per doelstelling wordt aangegeven wie verantwoordelijk is, wie participeert en wat het gaat bijdragen aan een duurzame gemeente Veere.
Voor de beoogde ontwikkeling is een aantal routes van toepassing. Met name wordt aandacht besteed aan het aspect 'een leefbare fysieke leefruimte'. De bestaande vervallen schuren worden gesloopt, de bestaande verharding (bestaande uit stelconplaten en grindtegels) wordt grotendeels verwijderd en vervangen door een groene inrichting en onlangs zijn circa 2.000 planten en struiken geplaatst. Dit levert een goede bijdrage aan de biodiversiteit op het perceel.
Bij de bouw van de nieuwe recreatieverblijven worden de vloeren, daken en muren geïsoleerd en wordt gebruik gemaakt worden van warmteisolerend en geluidwerend glas. Er zal gebruik gemaakt worden van duurzame materialen, dat wil zeggen hout, betongranulaat, pvc, gips en zo min mogelijk tot geen grind, koper, zink, lood. Hergebruik van materialen wordt toegepast.
Met betrekking tot het aspect 'verantwoord waterbeheer' geldt dat er geen sprake zal zijn van een significante toename van het verharde oppervlak. Ook wordt het hemelwater gescheiden van het afvalwater. Het hemelwater wordt opgevangen in grote regentonnen die bij de recreatieverblijven worden geplaatst. Dit regenwater zal vooral in de zomermaanden gebruikt worden voor de planten. Het teveel aan water zal worden afgevoerd naar de sloot.
Bij sloop, nieuwbouw en bedrijfsvoering wordt zover mogelijk toepassing gegeven aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. Het aspect duurzaamheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Aangetoond moet worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie. Voor zover bekend is er nooit een bodemonderzoek op dit perceel uitgevoerd. Op grond van historische informatie (agrarisch gebruik/boomgaard) is bodemverontreiniging mogelijk. Daarom is een vooronderzoek Bodem uitgevoerd. Het onderzoek en de resultaten zijn opgenomen als bijlage 1.
Op basis van het vooronderzoek wordt niet verwacht dat de huidige bodemkwaliteit een belemmering zal vormen voor het beoogde gebruik.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit plan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Tabel 4.1. Watertoetstabel
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking | |
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszones van een waterkering. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving. | |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de interne functieverandering van woonbestemming naar verblijfsrecreatief terrein. Er is geen sprake van een toename aan verharding. De bestaande verharding (bestaande uit stelconplaten en grindtegels) wordt grotendeels verwijderd en vervangen door een groene inrichting. Vanwege de ontwikkeling is watercompensatie niet vereist. | |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. |
De beoogde ontwikkeling bestaat uit een interne functieverandering. De ontwikkeling is dan ook niet van invloed op de grondwaterkwantiteit. | |
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via het bestaande gemeentelijke rioolstelstel en aangeboden voor zuivering. Hiervoor is het noodzakelijk dat er nieuwe aansluitingen worden aangebracht. Het hemelwater wordt afgekoppeld op het oppervlaktewater. | |
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de volksgezondheid. | |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Omdat de beoogde ontwikkeling bestaat uit een interne functieverandering zal de ontwikkeling niet van invloed zijn op de bodemdaling in het gebied. | |
Oppervlakte- en grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlakte- en grondwater kwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase; bij verbouwingen is hiervoor aandacht. | |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op natte natuur. | |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. | |
Andere belangen waterbeheerder(s) | ||
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Er zijn geen eigendommen van de waterbeheerder aanwezig in de directe omgeving van de locatie. Dit aspect is daarom niet relevant. | |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
De planlocatie ligt niet aan of in de buurt van een scheepvaartroute. Het plan is dan ook niet van invloed op scheepvaart. De verkeersaantrekkende werking is beperkt (zie ook paragraaf 4.1.1 en parkeergelegenheden worden op eigen terrein gerealiseerd. |
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen
nabij bedrijven of visa versa:
Voor dit plan is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) om de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering af te stemmen. In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Het gebiedstype waar het plangebied ligt is aan te merken als een gemengd gebied. Bekeken dient te worden of de legalisatie van de recreatieverblijven gevolgen heeft voor of vanwege de omliggende bedrijven. Ten zuiden van het plangebied aan de Vrouwenpolderseweg 75 ligt het autobedrijf Veersedam. De kortste afstand van het plangebied tot aan dit bedrijf bedraagt circa 18 meter. Hierbij wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering). Aan de zuidkant van de Zoekweg, direct grenzend aan het autobedrijf Veersedam, ligt een woning. De van toepassing zijnde milieuregelgeving is afgestemd op deze woning. Daarom is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Ter plaatse van de beoogde
ontwikkeling is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd. Ook vormt deze geen
belemmering voor in de omgeving aanwezige functies.
Het bestemmingsplan voorziet in de legalisatie van recreatiewoningen. Woningen zijn in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidgevoelige functies, waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidszone van wegen of spoorwegen. Recreatiewoningen zijn binnen de Wgh niet beschermd. Hiervoor zou akoestisch onderzoek achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van het provinciaal beleid, zoals opgenomen in het 'Omgevingsplan Zeeland 2012-2018', ook voor recreatiewoningen onderbouwd te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform Standaard Rekenmethode II (zie bijlage 2).
Op basis van dit akoestisch onderzoek kunnen ten behoeve van het bestemmingsplan de volgende conclusies getrokken worden:
Inleiding
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit moet worden onderzocht of de natuurwetgeving de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en in de bescherming van dier- en plantensoorten. Voor gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de ecologische hoofdstructuur relevant en voor de soortbescherming de Flora- en faunawet (hierna Ffw). Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt.
Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. Onder andere hiervoor is het een vereiste dat de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.
De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Ecologische hoofdstructuur
Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het Natuurbeheerplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming: Flora- en faunawet
De Ffw is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.
Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.
Figuur 4.2 Te slopen bebouwing
Om de voorgenomen ontwikkelingen betreffen:
Gebiedsbescherming: aangewezen gebieden
NNZ
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Vrouwenpolder. In de directe omgeving is geen beschermd natuurgebied aanwezig.
Natura 2000
Het gebied is niet aangewezen als Natura 2000-gebied. De duinen, Noordzee en Oosterschelde op enige afstand van het plangebied zijn aangeduid als dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied.
Gebiedsbescherming: toetsing
Ontwikkeling stikstofdepositie
Aangezien het plangebied buiten de Natura 2000-gebieden ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten.
In de omliggende Natura 2000-gebieden komen stikstofgevoelige habitattypen en -soorten voor, maar de verkeersgeneratie (circa maximaal 10 mvt/etmaal) is te klein en de afstand relatief groot om effecten te hebben op deze habitattypen en -soorten.
Soortenbescherming: huidige ecologische waarden
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een bureauonderzoek en foto's van het terrein, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
Gezien het huidige gebruik als tuin zijn beschermde soorten niet te verwachten.
Vogels
Op het perceel komen enkele struiken, bomen en hagen voor. Er zijn geen nesten van vogels met een vaste nestplaats aanwezig. De te slopen bebouwing is ongeschikt voor huismussen en gierzwaluwen. Ten behoeve van het initiatief wordt geen beplanting verwijderd.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mollen en algemene soorten muizen. De recent renoveerde, gesloopte en gerealiseerde gebouwen zijn vanwege de constructie en hoogte niet van belang voor vleermuizen.
Amfibieën
De tuin is geschikt als biotoop voor algemene amfibieën, zoals de gewone pad en kleine watersalamander. Zwaarder beschermde soorten bijvoorbeeld rugstreeppad komen hier naar verwachting niet voor. Op het perceel komt ook geen open water (poelen) voor.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde vissen, reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
Soortenbescherming: toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met beschermde soorten.
De Natuurbeschermingswet 1998, het provinciale NNZ-beleid en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Op basis van de cijfers uit het CROW voor recreatieve verblijven wordt uitgegaan van 2,3 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie voor de 4 recreatieverblijven bedraagt zodoende maximaal 10 mvt/etmaal op basis van matig stedelijk gebied. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,01 µg/m³ en van fijn stof van 0,00 µg/m³. Beide toenames blijven ruim beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Vrouwenpoldersweg (als maatgevende weg het dichtst bij het plangebied waar in de NSL-monitoringstool toetspunten langs gelegen zijn) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
In hoofdstuk 4 is het initiatief getoetst aan de relevante omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat deze omgevingsaspecten de legalisatie van het recreatief gebruik en het vervangen van de schuren door 2 recreatieverblijven niet in de weg staan.
Per 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro in werking getreden. In deze wetgeving is geregeld dat vanaf 1 januari 2010 alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijke verplicht gestelde standaarden (SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwiselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen. In deze wet zijn circa 25 oude regelingen die samen de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu, flora & fauna en water, gebundeld in een één nieuwe omgevingsvergunning. De Wabo introduceert nieuwe begrippen voor bestaande instrumenten, zonder deze (ingrijpend) inhoudelijk te wijzigen. Dit betekent dat bestemmingsplannen die na 1 oktober 2010 worden vastgesteld aan deze nieuwe terminologie moeten voldoen.
De plankaart
Hoewel in SVBP2012 het begrip plankaart niet meer wordt gebruikt voor digitale bestemmingsplannen, wordt in het dagelijks taalgebruik het begrip nog gebruikt. Dit geldt vooral voor de analoge versie van een bestemmingsplan. De kaart bevat naast (soms wettelijk verplichte) verklaringen met een verduidelijkende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een plankaart staan vermeld, zijn daarom terug te vinden in de regels.
De meest recente Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN) dient als basis voor de plankaart. De GBKN geeft de topografische kenmerken van het plangebied weer (bebouwing, wegen, water, etc.) en ligt met dunne zwarte lijnen onder alle bestemmingen, aanvullende regelingen en aanduidingen op de plankaart.
Voor het weergeven van plangegevens op de kaart dienen de landelijke richtlijnen, als opgenomen in de SVBP2012, te worden gebruikt. Daarbij bestaat een verschil in de digitale en analoge plankaart.
De wettelijk geldende, digitale kaart bevat op het eerste oog minder informatie dan men gewend is. Verdere planinformatie kan middels klikken op objecten kunnen worden verkregen. De analoge plankaart moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
Op de plankaart komt een groot aantal kleuren, lijnen, arceringen en symbolen voor. Om een duidelijk onderscheid te laten zien, is voor verschillende lijnsoorten, lijndiktes, arceringen en symbolen gekozen.
De plankaart van het bestemmingsplan moet een legenda bevatten. Dit is een verklaring van de gebruikte bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, lijnen, vlakken, kleuren, arceringen, coderingen en symbolen.
In de legenda is de volgorde van de bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen alfabetisch.
Onder elk kaartblad wordt in tabelvorm informatie over het bestemmingsplan opgenomen (stempel): de cbs-code van de gemeente Veere (0717), de schaal, de bestandscode en de naam, data en status van het bestemmingsplan (concept ontwerp, ontwerp, vastgesteld). Naast de bestemmingsplannaam staat de noordpijl.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
Opzet regels
Per bestemmingsplan wordt maatwerk geleverd. Op grond van de SVBP2012 wordt bij de opstelling van bestemmingsregels de volgende vaste volgorde in hoofdstukken en artikelen gebruikt.
Ook voor het opstellen van een bestemmingsartikel is een vaste volgorde aangegeven:
Een bestemmingsartikel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
Voor de regels is aansluiting gezocht bij het geldende bestemmingsplan 'Vrouwenpolder'.
Wonen (W) Artikel 3
De gronden met de bestemming Wonen zijn bestemd voor wonen en de bijbehorende tuinen en erven.
Beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn mogelijk, evenals het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor recreatief nachtverblijf.
Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming Wonen is door middel van het aanwijzen van bouwvlakken waarbinnen hoofdgebouwen en overkappingen zijn toegestaan en de aanduiding "erf" de indeling van het woonperceel tot uitdrukking gebracht. Woningen behoeven niet geheel binnen bouwvlakken voor hoofdgebouwen te worden gebouwd. Ook op het erfbouwvlak mogen bijgebouwen en aan- of uitbouwen in gebruik worden genomen als woonruimten.
De gronden zonder aanduiding, betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan. Het gaat hoofdzakelijk om gronden vóór de voorgevel van hoofdgebouwen (woningen). In gevallen waarbij sprake is van twee voorgevelrooilijnen (hoekpercelen) zijn de gronden zonder aanduiding merendeels aan twee zijden gelegd. Dit is gedaan omdat aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de voortuin de kwaliteit van de openbare ruimte onder druk kunnen zetten (achterkantsituaties aan de voorzijde van woningen). Kleinschalige aan- of uitbouwen vóór de voorgevellijn – zoals erkers – zijn wel mogelijk.
In de bouwregels wordt de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van de perceelsgrenzen. Deze bouwwerken worden gebouwd op ten minste 3 meter uit de perceelsgrens (voor vrijstaande woningen).
Oppervlakte bebouwing
De bouwvlakken waar hoofdgebouwen zijn toegestaan, mogen volledig worden bebouwd met gebouwen. Wel dienen de in de bouwregels opgenomen minimumafstandsmaten tussen gebouwen op hetzelfde bouwperceel en minimumafstandsmaten tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens in acht te worden genomen.
Om te voorkomen dat te ruime bouwmogelijkheden en extra bouwcapaciteit worden gecreëerd, is de breedte van de bouwvlakken voor hoofdgebouwen zoveel mogelijk afgestemd op de bestaande (vergunde) situatie.
De gronden met de aanduiding 'erf' (e) mogen met een maximum van 200 m² worden bebouwd met aan- of uitbouwen en bijgebouwen. Tevens is een maatvoeringsaanduiding opgenomen waarmee het maximaal aantal recreatieverblijven is aangeduid.
Bouwwijze van woningen
In beginsel is de bouwwijze van grondgebonden woningen vrij gelaten. Waar dat uit stedenbouwkundige overwegingen gewenst is en voor karakteristieke situaties, is de bouwwijze met behulp van bouwaanduidingen (letters tussen haakjes) vastgelegd. De volgende bouwaanduidingen zijn gehanteerd:
[vrij] voor woningen die uitsluitend geheel vrijstaand mogen worden gebouwd. Voor het behoud van een open bebouwingsstructuur moet de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 3 meter bedragen. Er zijn geen afwijkingsbepalingen opgenomen om deze voorgeschreven afstand te verkleinen.
De huidige eigenaar is verantwoordelijk voor de kosten van de sloop en nieuwbouw en de planologische procedure en gemeentelijke leges. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarop volgens de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kostenverhaal van toepassing is. Er wordt namelijk geen bouwplan als vermeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is daardoor niet aan de orde.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft de wettelijke procedure op grond van de Wet
ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht doorlopen en heeft van 4 mei tot
en met 14 juni 2017 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op 5 oktober 2017 is het plan ongewijzigd vastgesteld.