direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kom Biggekerke - MFA
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel bestemmingsplan

Aan de Schuitvlotstraat te Biggekerke zijn een dorpshuis (huisnummer 8) en de Protestants-Christelijke basisschool De Schute (nr. 10) aanwezig. Stichting Dorpscentrum Biggekerke exploiteert het dorpshuis. De school maakt deel uit van de Primas-scholengroep. Gemeente Veere, de Primas-scholengroep, woningcorporatie Woonburg en Stichting Dorpscentrum Biggekerke hebben een gezamenlijke wens om in Biggekerke een multifunctionele accommodatie (verder: MFA) te bouwen waarin de basisschool en het dorpshuis een nieuw onderdak vinden. Daarnaast zouden in het MFA een eenvoudige beweegruimte en buitenschoolse opvang in de vorm van een kinderdagverblijf kunnen worden ondergebracht. Een concreet bouwplan is nog niet beschikbaar, maar het gebouw zal zodanig worden ontworpen dat bij beëindiging van de school dit deel van de accommodatie wordt omgezet in 4 levensloopbestendige woningen.

De betrokken partijen hebben ervoor gekozen om het MFA te realiseren op de locatie van de basisschool. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt op de vrijkomende locatie van het dorpshuis woningbouw gerealiseerd als kostendrager. Woningcorporatie Woonburg zal voor de MFA als ontwikkelende partij op te treden. Op een deel van de vrijkomende locatie kunnen vrijstaande woningen worden gebouwd. De gemeente geeft hiervoor de woningbouwkavels uit.

Woningbouw of het eventueel gebruik van het MFA gebouw voor wonen past niet in het geldende bestemmingsplan. Ook past de beoogde ontwikkeling niet geheel in het bouwvlak en ligt een deel op de bestemming Verkeer. Daarvoor is nodig dat het bestemmingsplan wordt aangepast of dat een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan wordt verleend. Omdat het programma nog niet definitief is en er ook nog geen concreet bouwplan is, is gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel de beoogde herontwikkeling van de locaties van het dorpshuis en de basisschool aan de Schuitvlotstraat in Biggekerke mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied in Biggekerke is globaal aangeduid in figuur 1.1. Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Biggekerke.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied in Biggekerke

1.3 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 wordt de visie voor het gebied toegelicht en wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
  • In hoofdstuk 5 en 6 is/wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

In deze toelichting en in de regels van het bestemmingsplan zijn veelvuldig relatieve padverwijzingen toegepast ('hyperlinks'). Hiermee is op een snelle en eenvoudige manier onderliggende informatie benaderbaar. Zo kunnen binnen de bestemmingsartikelen gehanteerde begrippen worden aangeklikt waarmee direct wordt gesprongen naar de betreffende begripsbepalingen. Ook kan vanuit de regels de toelichting worden geraadpleegd en kunnen omgekeerd vanuit de toelichting (vooral in paragraaf 2.3 met de juridische planbeschrijving) de regels direct worden benaderd.

1.4 Huidige planologische regeling plangebied

De gronden van het plangebied zijn planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan Biggekerke (vastgesteld 15 december 2011). In figuur 3 is ingezoomd op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan (zie ook website www.ruimtelijkeplannen.nl). Daarop is ook in een blauwe lijn de grens van het nieuwe bestemmingsplan geprojecteerd. Daaruit blijkt dat de gronden in het bestemmingsplan Biggekerke de bestemmingen Maatschappelijk (bruine kleur) en Verkeer (grijze kleur) hebben. Verder gelden er archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 3) en ligt een gedeelte van het plangebied binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Fragment bestemmingsplan Biggekerke en daarover in blauw geprojecteerd de nieuwe plangrens.

Toelichting op de bestemmingen Maatschappelijk en Verkeer

Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn de volgende functies toegestaan:

  • bibliotheken, gezondheidszorg, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven, religie;
  • bedrijfswoningen, daaronder begrepen de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, jongerenontmoetingsplaatsen, sport-, speel- en nutsvoorzieningen.

Verder zijn maximale goot- en bouwhoogten en bebouwingspercentages vastgelegd. Deze gelden voor het aangeduide bouwvlak. De gronden binnen het bouwvlak mogen voor ten hoogste 80% worden bebouwd. De maximum goot- en bouwhoogten van de basisschool bedragen 6 meter en van het dorpshuis 8 meter.

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor verschillende vormen van verkeersdoeleinden, zoals wegen, voet- en fietspaden, verblijfsgebied en daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.

De beoogde woningbouw en de later te realiseren levensloopbestendige woningen zijn zonder meer in strijd met de geldende bestemmingen Maatschappelijk en Verkeer.

Toelichting op de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3

De dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Indien een bouwplan betrekking heeft op een activiteit of realisatie van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 500 m2, of wanneer sprake is van graafwerkzaamheden die dieper dan 40 cm reiken, geldt een onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht geldt niet voor vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en op de bestaande fundering wordt gebouwd. Voor de beoogde ontwikkeling is archeologisch onderzoek noodzakelijk In paragraaf Toetsing aan omgevingsaspecten is het onderdeel archeologie uitgebreid behandeld.

Toelichting op de aanduiding Molenbiotoop

Het plangebied ligt op een afstand van circa 360 tot 400 meter van de molen aan de Oostweg 4 in Biggekerke. Voor de molenbiotoop geldt dat binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen geen bebouwing opgericht die meer bedraagt dan 1/50 van de afstand van de beoogde bebouwing tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staand wiek. In paragraaf 1.4 wordt verder ingegaan op de molenbiotoop en op de daarmee verband houdende obstakelvrije hoogte.

Wro-zone - wijzigingsgebied 5

Voor een groot deel van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid van kracht (rood getande lijn). Burgemeester en wethouders kunnen daarmee onder voorwaarden de bestemming van de gronden wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk'. Omdat het MFA niet past binnen de grenzen van de wijzigingsbevoegdheid en het programma ruimer is dan binnen de bestemming Maatschappelijk is toegestaan, kan de wijzigingsbevoegdheid niet worden toegepast. Indien de bevoegdheid zou worden toegepast, kan binnen het gehele gebied een maximum goot- en bouwhoogte van 8 meter worden gehanteerd (mits dit niet conflicteert met de molenbiotoop).

.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied

De Protestants-Christelijke basisschool De Schute is gevestigd op het adres Schuitvlotstraat 10, tussen de Schuitvlotstraat en de Vliedberg. Het dorpshuis ligt aan de noordzijde van de schoollocatie, tegen de rand met het buitengebied.

Het schoolgebouw bestaat uit een hoofdgebouw dat dateert uit 1952 en een latere uitbreiding aan de noordzijde. Het schoolplein ligt vooral langs de Schuitvlotstraat, op relatief korte afstand van de woningen Schuitvlotstraat 4 en 12 en Vliedberg 19. Het schoolgebouw ligt daardoor op enige afstand van deze weg. Nieuwbouw is noodzakelijk. Het schoolgebouw is afgeschreven en vertoont gebreken. Op 1 oktober 2011 had de school 91 leerlingen. Het leerlingenaantal is de laatste jaren sterk gedaald. In 2016 zijn er 60 leerlingen. De prognose geeft aan dat dit aantal over een langere periode stabiel blijft (zie paragraaf 3.3.2). Beëindiging van de school vindt naar verwachting niet binnen 10 jaar plaats, maar kan niet worden uitgesloten.

Het dorpshuis is ondergebracht in tijdelijke huisvesting in een en twee bouwlagen. In bijlage 1 zijn overzichten van het gebruik van het dorpshuis over de jaren 2014 en 2015 opgenomen.


Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Schuitvlotstraat. Direct ten oosten van het dorpshuis is de Vliedberg versmald tot een wandel- en fietspad en is een paaltje in de weg geplaatst zodat er voor automobilisten geen doorgang is.

Aan de westzijde van de Vliedberg zijn 2 parkeerplaatsen aanwezig en ondergrondse afvalcontainers. Op korte afstand daarvan, in de noordwesthoek van het plangebied, bevindt zich een klein parkeerterrein met 8 parkeerplaatsen.

Direct ten westen en ten oosten van het plangebied staan woningen.

Aan de overzijde van de Schuitvlotstraat is een openbare toegankelijk parkeerterrein aanwezig met een capaciteit van circa 25 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Zicht op de basisschool vanaf de Schuitvlotstraat (foto: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Zicht op de basisschool en het dorpshuis vanaf de Vliedberg (foto: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3. Zicht vanaf de Vliedberg op parkeerplaatsen naast dorpshuis (foto: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.4. Zicht op de basisschool (links) en het dorpshuis (rechts) vanaf de Vliedberg (foto: Google Streetview)

In het plangebied staan verschillende bomen:

  • Aan de oostzijde tegen de grens staan 3 zware bomen. Essen met een stamdoorsnede van 40/50 cm. Deze bomen zijn beeldbepalend.
  • Aan de zuidzijde (Schuitvlotstraat) staat aan de wegzijde een rijtje van 6 lindebomen met stamdiameters van 20/30 cm. Voor de groenaankleding van de weg hebben de bomen betekenis.
  • Aan de noordzijde (Vliedweg) staat 1 mooie linde met een stamdiameter van 20 cm.

2.2 Beoogde ontwikkeling

Locatiekeuze en beoogde functies

Planologisch gezien ligt het voor de hand om het MFA in Biggekerke te realiseren op de huidige locatie van het dorpshuis en/of de basisschool. Deze locatie heeft grotendeels al een bestemming die maatschappelijke functies toelaat en de locatie ligt aan een verkeersveilige straat.

Er zijn drie locaties overwogen: op de plaats van de huidige school, op de locatie van het dorpshuis of er tussen in. De betrokken partijen hebben ervoor gekozen om het MFA te realiseren aan de zijde van de Schuitvlotstraat, ruwweg op de locatie waar zich nu de basisschool bevindt.

Het MFA huisvest in eerste instantie het dorpshuis en de school. De school wordt in feite gehuisvest in de 4 levensloopbestendige woningen, zodat bij beëindiging van de school de vervolgfunctie duidelijk is.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt op de vrijkomende locatie van het dorpshuis woningbouw gerealiseerd als kostendrager. Woningcorporatie Woonburg is voor de MFA de ontwikkelende partij. In het dorpshuis worden de huidige gebruiksfuncties (zie bijlage 1) ondergebracht. Het is de bedoeling dat het toekomstige dorpshuis dagelijks geopend is voor vrijwilligersactiviteiten, eventueel met en terrasje buiten. Stichting Welzijn huurt het gebouw voor jongerenactiviteiten.

Op een deel van de vrijkomende locatie kunnen vrijstaande woningen worden gebouwd. De gemeente geeft hiervoor de woningbouwkavels uit.

Stedenbouwkundige opzet

Om te komen tot een passende invulling van het gebied is in nauw overleg met de betrokken partijen (zie paragraaf 1.1) en de plaatselijke bevolking (vertegenwoordigd door de dorpsraad) een stedenbouwkundige schets gemaakt met 3 varianten. Uiteindelijk is gekozen voor de variant die in figuur 2.5 is weergegeven.

Het voorlopig ontwerp voor het MFA bestaat uit 3 compartimenten. De grens tussen de compartimenten is min of meer herkenbaar in de 3 dakvlakken die in de lengterichting van de Schuitvlotstraat worden gebouwd. Twee compartimenten aan de zijde van de Schuitvlotstraat worden in gebruik genomen als dorpshuis. In het noordelijke compartiment aan de zijde van de Vliedberg zijn (groeps)lokalen van de basisschool voorzien. De zaal van het dorpshuis (meest zuidelijke compartiment) kan ook worden gebruikt als beweegruimte voor onder andere de basisschool en de foyer van het dorpshuis (middelste compartiment) is tevens de aula van de basisschool

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.5. Stedenbouwkundige schets (bron: NOAH)

Het gebouw krijgt een maximale bouwhoogte van circa 8,7 meter. De goothoogten variëren sterk en zijn soms ook niet scherp te bepalen. Deze hoogte is stedenbouwkundig passend in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0008.jpg"

Figuur 2.6. Aanzicht en vogelvluchtperspectief (bron: NOAH)

Het gebouw is zo ontworpen dat de (groeps)lokalen van de basisschool feitelijk al (levensloopbestendige) woningen zijn. Als de ruimten worden gebruikt als woningen dan wordt het schoolplein omgezet in vier tuinen bij deze woningen. Bij deze woningen worden 4 bergingen gebouwd; 1 aan de oostzijde van het schoolplein en 3 aan de westzijde van het gebouw (waar nu 2 parkeerplaatsen en de ondergrondse afvalcontainers aanwezig zijn).

In de noordoosthoek van het plangebied wordt ruimte gereserveerd voor 2 grondgebonden woningen, die worden ingezet als kostendrager. De aard van de gewenste woningen (vrijstaand of aaneengebouwd) en de doelgroep (starters, gezinnen, senioren) zijn nog niet bekend. Flexibiliteit in de het bestemmingsplan is dan ook voor deze woningen gewenst. De percelen met de grondgebonden woningen worden van het schoolplein gescheiden door een groenstrook.

De Vliedberg tussen enerzijds het huidige schoolgebouw en het dorpshuis en anderzijds het schoolgebouw en de woning Schuitvlotstraat 6 komt te vervallen, evenals de 8 parkeerplaatsen in de noordwesthoek van het plangebied. De bestaande aansluiting van de Vliedberg op de Schuitvlotstraat komt te vervallen. De toegang tot de garage achter op het perceel Schuitvlotstraat 6 zal niet worden belemmerd door de opslag van (bouw)materalen of parkeervoorzieningen.

De ondergrondse afvalcontainers worden verplaatst naar het parkeerterrein tegenover de huidige school aan de overzijde van de Schuitvlotstraat.

De Vliedberg krijgt een nieuwe aansluiting op de Schuitvlotstraat in de bocht van deze weg, aan de oostzijde van het plangebied. Doorgaand verkeer wordt hier niet mogelijk gemaakt. De ruimte ten oosten van het gebouw krijgt een inrichting dat de multifunctionaliteit van de openbare ruimte centraal stelt. Er zal nog een inrichtingstekening worden gemaakt waarin de verkeersveiligheid vanwege vele jonge weggebruikers voorop staat. De auto is hier te gast. Automobilisten zouden hier uitsluitend stapvoets mogen gaan rijden. Er wordt vanuit gegaan dat in deze gedeelde openbare ruimte ten hoogste 8 auto's kunnen parkeren. Halen en brengen per auto vindt plaats langs de Schuitvlotstraat. Hier wordt mogelijk een 'zoen- en zoef'-strook (ook wel 'Kiss and Ride' en 'Kiss and Go' genoemd) gerealiseerd.

De openbare ruimte wordt afgeschermd van de woonpercelen door een groenstrook. Bij de aanleg hiervan wordt rekening gehouden met de toegang tot de garage op het perceel Vliedberg 19.

De bestaande bomen blijven waar mogelijk behouden. Het is de vraag of dat mogelijk is in verband met mogelijke wortelschade en bronbemaling bij de bouw. Ook is de exacte positie van de bomen in het stedenbouwkundige plan nog niet bepaald.

2.3 Beschrijving juridische regeling

2.3.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken voor het bestemmingsplan. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

De regeling in dit bestemmingsplan sluit zo veel als mogelijk aan op de regeling in het bestemmingsplan Kom Biggekerke en de gemeentelijke modelregels voor de bestemmingsplannen.

2.3.2 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding is getekend op een ondergrond met de bestaande situatie (bebouwing en kadastrale eigendomsgrenzen). Daarop is aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. De bestemmingen zijn herkenbaar aan een eigen kleur.

Voor het dorpshuis en de school die in de MFA zijn beoogd, kan de huidige bestemming van de school worden gehanteerd, namelijk Maatschappelijk. Voor het gedeelte van de MFA dat op termijn wordt omgezet in levensloopbestendige woningen, bestaat echter behoefte aan zowel een maatschappelijk bestemming als een woonbestemming. Uit oogpunt van flexibiliteit zijn beide gebruiksfuncties verenigd in de bestemming Gemengd. Het gebouw dient te worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak dat is afgestemd op het ontwerp voor dit gebouw.

De ruimte aan de noordzijde van de MFA is niet in het bouwvlak opgenomen en kan daarmee alleen worden gebruikt als schoolplein of als erf bij de toekomstige woningen. Hiervoor is de aanduiding 'erf' opgenomen. De vliedberg aan de westzijde van het toekomstige gebouw is ook ondergebracht binnen de bestemming Gemengd. De weg hier wordt immers weggehaald. Voor de 3 beoogde bergingen is eveneens de aanduiding 'erf' opgenomen.

De percelen voor de grondgebonden (half)vrijstaande woningen zijn bestemd tot Wonen. Het gedeelte van het woonperceel waarop de woning mag worden gebouwd en dat mag worden gebruikt als tuin en erf is bestemd tot Wonen. Het hoofdgebouw mag (moet) worden gebouwd binnen het bouwvlak. Erfbebouwing mag ook daarbuiten worden gebouwd, op gronden met de aanduiding 'erf'.

De openbare ruimten met de toegangswegen en het parkeren zijn bestemd tot Verkeer. Tussen het schoolplein en de woonpercelen enerzijds en tussen de parkeerplaatsen en het woonperceel Vliedberg 19 anderzijds zijn afschermende groenstroken opgenomen. Om de toegang tot de garage op het laatst genoemde perceel te waarborgen is (bij gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan) een woonbestemming opgenomen voor een driehoekig strookje aan de noordzijde van het perceel. Dit gedeelte wordt verkocht aan de bewoners van Vlietberg 19.

Voor elke bestemming is een artikel in de regels opgenomen. De bestemmingen worden hierna kort toegelicht.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels kunnen rechten worden ontleend.  

Gemengd (Artikel 3)

Hiervoor is de keuze voor de bestemming Gemengd al gemotiveerd. De bestemming combineert Wonen en Maatschappelijk. De gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemming zijn maatwerk en wijken dus af van het hiervoor genoemde bestemmingsplan Kom Biggekerke en de gemeentelijke modelregels.

Groen (Artikel 4)

Groenvoorzieningen zijn binnen vrijwel alle bestemmingen mogelijk. Echter voor de hiervoor genoemde afschermende groenstroken is het gewenst om deze ook als zodanig te bestemmen. Omdat het gewenst is dat deze duurzaam in stand worden gehouden, is een verbod opgenomen om bomen of andere opgaande beplanting te verwijderen of aan te tasten. Van dit verbod kan met een in het plan opgenomen mogelijkheid van een omgevingsvergunning worden afgeweken, die alleen kan worden verleend indien daardoor de groene afscherming van aangrenzende woonpercelen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen andere (lees: ondergeschikte) functies zijn toegestaan. De bestemming is toegesneden op de beoogde functie. Dat houdt in dat de doorgaans gebruikelijke functies als voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen niet zijn toegestaan,

Op deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Maatschappelijk (Artikel 5)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijk openbare doeleinden toegestaan. De functies spreken voor zich en behoeven daarom geen nadere toelichting.

Verkeer (Artikel 6)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan.

De bouwregeling binnen de bestemming Verkeer is nagenoeg gelijk aan die binnen de bestemming Groen (zie hierna).

Wonen (Artikel 7)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximum aantal woningen bedraagt twee. De woningen worden vrijstaand of met maximaal twee-aaneen gebouwd. In de woningen mogen beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels. Ook het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg is onder voorwaarden toegestaan.

In de Bouwregels is de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Deze bedraagt aan één zijde ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.

Het bouwvlak voor de hoofdgebouwen mag volledig worden bebouwd met gebouwen. Het bijbehorende vlak met de functieaanduiding 'erf' mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

De maximum goot- en bouwhoogte voor toekomstige woonkavels sluit aan op de naastgelegen bestaande woningen en bedragen respectievelijk 6 en 11 meter. Voor de maximum bouwhoogte gelden daarnaast de regels van de molenbiotoop (hierover later meer).

In de bouwregels is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning uitsluitend kan worden verleend indien op eigen terrein ten minste 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. De basis hiervoor is artikel 2.22 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De verplichting is noodzakelijk omdat stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor een parkeerfonds) niet meer zijn geregeld in de gemeentelijke bouwverordening.

Waarde-Archeologie - 2 (Artikel 8)

Waarde-Archeologie - 3 (Artikel 9)

De in deze artikelen aangegeven bestemmingen betreffen zogenoemde dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen zijn met arceringen op de verbeelding weergegeven en zijn exact overgenomen uit het bestemmingsplan Kom Biggekerke. De bestemmingen vallen samen met de andere (enkel)bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.4.3 leidend.

Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.

Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 10)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 11)

Dit artikel bevat één lid, namelijk "Overschrijding bouwgrenzen" (lid 11.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn. De regeling mag niet worden gebruikt wanneer een bouwgrens samenvalt met een bestemmingsgrens. In dat geval is er namelijk sprake van strijdig gebruik.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 12)

In dit artikel zijn 2 gebiedsaanduiding opgenomen, namelijk die voor de regeling van een veiligheidszone voor niet-gesprongen conventionele explosieven en een regeling van de molenbiotoop van de molen aan de Oostweg 4 ten zuidoosten van het plangebied. De eerstgenoemde aanduiding is opgenomen omdat het explosievenonderzoek nog moet worden uitgevoerd. Voor de regeling van de molenbiotoop wordt verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan Kom Biggekerke. In paragraaf 4.4.2 wordt nader op de molenbiotoop ingegaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 14)

In dit artikel (lid 14.1) is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 11 lid 11.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Overige regels (Artikel 15)

Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 16 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 16.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Toetsing aan Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.

Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Hierop wordt in de paragrafen 3.1.2 en 3.3.3 uitvoerig ingegaan.

Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De in de SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). In de toelichting van een bestemmingsplan dat woningbouw mogelijk maakt, moet een onderbouwing worden opgenomen volgens de 'Ladder voor duurzame verstedelijking', die ook wel 'duurzaamheidsladder' wordt genoemd.

Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De 3 stappen in de ladder

In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:

  • 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 11 en 14 woningen ligt. Dat betekent dat de duurzaamheidsladder niet behoeft te worden toegepast. Overigens voorziet de ontwikkeling in een actuele én regionale behoefte. In paragraaf 3.3.3 van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.

Conclusie

Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de duurzaamheidsladder is op grond van jurisprudentie niet nodig. De ontwikkeling voorziet in een actuele én regionale behoefte.

3.2 Toetsing aan provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (inclusief partiele herziening 2016)

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
  • afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
  • bescherming/waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologisch waarden in Zeeland.

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).

3.2.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (inclusief eerste wijziging 2016)

Analyse

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de PRV aangaande de volgende aspecten van belang.

Algemene regels voor duurzame verstedelijking (Artikel 2.1 van de verordening)

Dit artikel van de verordening is thans geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie hiervoor) en is daarmee komen te vervallen.

Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening)

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische percelen aanwezig.

Molenbiotoop (artikel 2.18 van de verordening)

In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt inzicht gegeven in de cultuurhistorische waarde van in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens.

  • Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan Biggekerke.

Een bestemmingsplan bevat regels tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. In een bestemmingsplan worden voorts op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang is gewaarborgd

  • In het voorliggende bestemmingsplan Kom Biggekerke - MFA zijn de regels voor de molenbiotoop overgenomen uit het (voorheen) geldende bestemmingsplan Biggekerke.

3.3 Toetsing aan gemeentelijk beleid

3.3.1 Spreidingsplan Onderwijs & Opvang gemeente Veere 2012 - 2022

De gemeente Veere heeft de zorgplicht voor de onderwijshuisvesting in de 13 woonkernen waaruit de gemeente bestaat. Voor de uitvoering van deze zorgplicht beschikt de gemeente over het Spreidingsplan Onderwijs & Opvang gemeente Veere 2012 - 2022. Dit plan is een nadere uitwerking van de lange termijn visie van de klankbordgroep “Primair onderwijs in de gemeente Veere” en de nota “Kiezen voor delen” van de gezamenlijke schoolbesturen en de Kinderopvang Walcheren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.1. Spreidingsplan Onderwijs & Opvang gemeente Veere 2012 - 2022

Tegen de achtergrond van de demografische krimp in de gemeente Veere zullen de komende 10 jaar keuzes moeten worden gemaakt met betrekking tot de instandhouding en spreiding van voorzieningen voor Onderwijs & Opvang in de 13 woonkernen. Deze keuzes zullen worden gemaakt op basis van onderstaande uitgangspunten, geformuleerd per aandachtsgebied.

Algemeen

Bredeschoolontwikkeling

In elke voorziening voor basisonderwijs worden zo mogelijk eveneens andere (kind)voorzieningen aangeboden, waaronder kinderopvang. Realisatie van brede scholen in de planperiode vindt plaats binnen de kaders van de notitie “Brede School in de gemeente Veere”.

Onderwijs

Spreidingsbeleid

Bij het te voeren spreidingsbeleid is uitgangspunt de bereikbaarheid van de verschillende scholen in de gemeente Veere met een evenwichtige spreiding van profielen/denominaties met het oog op behoud van diversiteit. Er zal een afweging worden gemaakt, waarbij ook wettelijke verplichtingen zoals het behoud van openbaar onderwijs, worden meegenomen.

Schoolgrootte

De stabiliteit is in belangrijke mate afhankelijk van de levensvatbaarheid van een school en dus in samenhang met het aantal leerlingen en de prognose daarvan. Per school wordt een aantal van 200 leerlingen als de optimale schoolgrootte beschouwd, zodat 8 groepen van gemiddeld 25 leerlingen kunnen worden gevormd. Dit wordt gezien als een optimale schoolgrootte, waarbij wordt aangetekend dat met een aangepaste organisatie ook met minder leerlingen en dus met minder middelen toch een goede kwaliteit van onderwijs kan worden gerealiseerd. Dat stelt echter hogere eisen aan de schoolorganisatie en is per saldo duurder per leerling.

Rekening houdend met de kleinschaligheid in gemeenten als Veere wordt als ondergrens gewerkt met een streefnorm van 80 leerlingen, zodat per school redelijkerwijs 4 groepen kunnen worden geformeerd. Deze streefnorm moet vanaf 2017 worden gehaald.

De opheffingsnorm voor de gemeente Veere is 49 leerlingen. De wettelijke opheffingsnorm is 23 leerlingen.

Passend Onderwijs

In het kader van Passend Onderwijs hebben de besturen de wettelijke verplichting om een sluitend aanbod te realiseren van passend onderwijs voor elk kind. De haalbaarheid hiervan is afhankelijk van de aanwezige expertise op de scholen. Er ligt dus een direct verband tussen de ondersteuningsprofielen van de scholen en de realisatie van de wettelijke verplichtingen. Bij clustering van onderwijsvoorzieningen zal daarom rekening moeten worden gehouden met genoemde ondersteuningsprofielen.

Scholenbouw

Anticiperen op krimp

Om te anticiperen op krimp worden zoveel mogelijk nieuwbouwprojecten circa 10 % kleiner (minder m2 BVO) gebouwd dan de normatieve omvang op het moment van ingebruikname.

Duurzaam bouwen

Er zal binnen de beschikbare investeringsruimte zo duurzaam mogelijk worden gebouwd om exploitatiekosten zoveel mogelijk te beperken.

Flexibel en multifunctioneel

Voor nieuwe gebouwen geldt dat ruimten flexibel en multifunctioneel bruikbaar dienen te zijn. Er wordt immers steeds minder klassikaal en steeds meer groepsdoorbrekend gewerkt en er worden in toenemende mate moderne media gebruikt, zoals computers. Bestaande gebouwen dienen te worden aangepast om ze te kunnen laten voldoen aan de huidige eisen.

Primas-scholengroep gaat uit van het ‘Spreidingsplan Onderwijs & Opvang gemeente Veere 2012 - 2022’ en het ‘Integraal Huisvestingsplan gemeente Veere 2012 - 2022’.

  • Indien gedurende een periode van vijf jaren redelijkerwijs geen vier groepen geformeerd kunnen worden, dan zullen oplossingen worden gezocht, waaronder samenvoeging met een andere school.
  • Is binnen deze situatie nieuwbouw aan de orde dan is samenvoeging een eerste optie.
  • Bij nieuwbouw wordt altijd samenwerking gezocht met andere organisaties (onderwijs, zorg etc.) in de kern.
  • De mogelijkheid openhouden om over tien jaar tot een omvorming naar regioscholen te komen, afhankelijk van de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en draagvlak. Samenwerkingsscholen daar waar mogelijk (Oostkapelle, Veere, Koudekerke, Westkapelle).
  • Samenvoeging (fusie) scholen is aan de orde zodra het leerlingenaantal onder de 23 daalt, dan wel op verzoek van de ouders eerder te fuseren, dan wel ten gevolge van bezuinigingsmaatregelen van de overheid zodat er geen financiering meer plaatsvindt.
  • De afspraken zijn gemaakt op het moment dat de leidende aantallen 53 (inmiddels 49) dan wel 23 zijn. Het gezamenlijke beleid van het onderwijsveld te Veere in het plan heeft een streefnorm van 80 leerlingen.
3.3.2 Integraal huisvestingsplan Onderwijs 2013-2022: Naar een toekomstbestendige huisvesting onderwijs en opvang in de gemeente Veere

In het Integraal Huisvestingsplan (IHP, vastgesteld 13 december 2012) is het gemeentelijke beleid vastgelegd voor de huisvesting van onderwijs en (kinder)opvang. Het stelt de kaders voor het jaarlijkse onderwijshuisvestingsprogramma en geeft zicht op de investeringen voor de lange termijn. Het IHP heeft de volgende doelstellingen:

  • Het opstellen van een investeringsprogramma met een prioritering van de onderwijshuisvesting. Dit programma moet passen binnen de financiële kaders van de meerjarenramingen van de gemeente Veere.
  • Het maken van lange termijn afspraken met de schoolbesturen. De afspraken dienen op basis van wederzijdse overeenstemming te worden gemaakt.
  • Het faseren en plannen van de afgesproken huisvestingsplannen, waardoor inzichtelijk wordt gemaakt op welke termijn huisvestingsknelpunten weggewerkt worden.

Onderlegger voor het IHP is het spreidingsplan voor onderwijs en opvang (zie paragraaf 3.3.1). Daarnaast zijn onder andere de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Mogelijke bestemmingsplanprocedures om uitbreidingen en nieuwbouw van scholen te realiseren kunnen nog van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de plannen.
  • Huisvesting kinderopvang/peuterspeelzalen wordt betrokken bij de uitvoering van de plannen.
  • Vrijkomende schoolgebouwen zullen, als er geen directe andere invulling aan gegeven kan worden, worden gesloopt.
  • De vrijkomende locaties kunnen ingevuld worden met woningbouw of onderdeel zijn van een herstructureringsproject. Dit zal van geval tot geval onderzocht moeten worden.

In het IHP komen de leerlingenprognoses en de daaraan gekoppelde ruimtebehoefte op basis van de verordening onderwijshuisvesting aan de orde. De meest recente leerlingprognoses dateren uit 2012. Voor De Schute in Biggekerke is deze als volgt.

Tabel 3.1. Leerlingenprognose De Schute Biggekerke (2012)

2013   2014   2015   2016   2017   2018   2019   2020   2025   2029  
83   83   86   85   81   84   86   78   72   71  

In paragraaf 2.1 is aangegeven dat er 2016 60 leerlingen zijn. De afname nog is daarmee veel sterker dan geprognotiseerd.

Ook zijn de onderwijskundige ontwikkelingen van de afgelopen jaren en het spreidingsplan dat is opgesteld door de schoolbesturen en de kinderopvang en de daarbij behorende ruimtebehoefte meegenomen.

Voor Biggekerke is aangegeven dat nieuwbouw noodzakelijk is. Het schoolgebouw is afgeschreven en vertoont gebreken. Het scenario dat wordt voorgestaan is de bouw van een nieuw schoolgebouw, mogelijk in combinatie met dorpshuis/schoolwoningen.

3.3.3 Woningbehoefte en woningbouwprogramma

Het woonklimaat in Veere, Wonen, werken en voorzieningen

In opdracht van de gemeente Veere en woningcorporatie Woonburg is in 2009 onderzoek uitgevoerd naar het woonklimaat in de gemeente1. Voor elk van de 13 kernen in de gemeente is een ‘sociaal profiel’ opgesteld. Aan de hand hiervan is bekeken hoe met gemeentelijk beleid op het vlak van wonen, voorzieningen en de WMO de ontwikkelingen (in de kernen) in de gewenste richting kan worden gestuurd.

Uit het onderzoek blijkt dat de woningmarkt redelijk in evenwicht is. Daarnaast wordt de bevolkingsafname in de gemeente gerelativeerd. Indien wordt uitgegaan van een scenario van beperkte groei heeft gemeente tot aan 2020 een toename van 825 woningen nodig om aan de totale behoefte te voldoen.

Structuurvisie gemeente Veere 2025

De gemeenteraad heeft op 13 september 2012 de structuurvisie 'Gemeente Veere 2025' vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente Veere beleidsmatig gezien zo goed mogelijk meebewegen met de veranderende bevolkingssamenstelling zodat een passende woningomgeving (inclusief leefbaarheid) kan worden geboden. De gemeente richt zich hierbij op een scenario van beperkte groei en heeft specifiek aandacht voor ouderen en jongeren. Dit geldt zowel voor woningbouw als voorzieningen. Uitgangspunten voor de Woonvisie zijn onder andere:

  • a. Een beperkte groei van de gemeente. Hierbij moet “groei” worden gezien als een stijging van het aantal huishoudens en daarmee het aantal woningen terwijl het aantal inwoners gelijk blijft of een geringe krimp vertoont.
  • b. Het woningaanbod moet beantwoorden aan de wensen en behoeften van de doelgroepen, en kan, afhankelijk van het dorpsprofiel, per woonkern verschillen. In het algemeen zal het woningaanbod minder dan tot nu toe worden beheerst door de klassieke doelgroep “gezinnen”. Extra aandacht krijgen de “nieuwe” specifieke doelgroepen jongeren, ouderen en nieuwkomers.

Voor de thema's landschap en natuur, wonen, economie, maatschappelijke voorzieningen en mobiliteit heeft een uitwerking plaatsgevonden. Hierna wordt ingegaan op de uitwerking van het thema Wonen.

Wonen in de kernen is het uitgangspunt

Wonen gebeurt in de kernen. Vanuit het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik, maar ook gezien het belang van de woonfunctie voor de identiteit van iedere kern. Deze is in de toekomst blijvend groot. Niet alleen als het gaat om voorzieningen, zorg en leefbaarheid, maar ook voor behoud van het kapitale landschap. Dit betekent het volgende:

  • 1. Nieuwe woonlocaties zijn primair inbreidingslocaties: uitleglocaties aan de randen van de kernen zijn, op bestaande ontwikkelingen en mogelijk (kleinschalige) nichemarkten na, niet aan de orde.
      • De voorgenomen woningbouwlocatie maakt onderdeel uit van de bebouwde kom. Aan deze voorwaarde wordt aldus voldaan.
  • 2. In de kernen wordt permanent gewoond, tenzij er sprake is van een recreatieve bestemming. Basis hiervoor vormt het tweede woningbeleid.
      • De locatie ligt binnen de bebouwde kom van Biggekerke. Dat betekent onder andere dat de Huisvestingsverordening tweede woningen Veere 2013 van toepassing is. Op grond hiervan is recreatief gebruik van de woningen als tweede woningen niet toegestaan.
  • 3. Woonopgaven in het buitengebied zijn niet aan de orde.
      • Het plangebied ligt niet in het (bestemmingsplan) Buitengebied maar in de kern Biggekerke.

Woningbouwprogramma

Op basis van het hiervoor vermelde scenario van beperkte groei is voor de gehele gemeente Veere een woningbouwprogramma uitgewerkt voor een periode van 10 jaar (tot 2020). De gemeenteraad heeft in mei 2013 dit woningbouwprogramma herijkt op basis van de rapportage 'Beperkte groei' in 2013 - Herijking scenario woningbouwbehoefte 2. Uit deze rapportage blijkt dat er in de kern Biggekerke nog behoefte is aan 65 grondgebonden koopwoningen, 5 grondgebonden huurwoningen en 5 huurappartementen.

De uitbreiding van de woningvoorraad met de 2 grondgebonden woningen die op korte termijn worden gerealiseerd, is niet specifiek opgenomen in de regionale woningmarktafspraken 2013. Deze woningen kunnen ten laste komen van de restcapaciteit die wel in de afspraken is opgenomen. De 4 levensloopbestendige woningen die kunnen worden gerealiseerd als het schoolgebouw zijn onderwijsfunctie verliest, worden opgenomen in de te actualiseren woningmarktafspraken of worden ten laste gebracht van de restcapaciteit die opgenomen is en wordt in de regionale woningmarktafspraken.

3.3.4 Welstandsbeleid

In het welstandsbeleid is onderscheid gemaakt in de volgende gebiedscategorieën:

  • zeer waardevol welstandsgebied (Vestingstad Veere);
  • bijzonder welstandsgebied;
  • regulier welstandsgebied;
  • welstandsvrij gebied.

De bouwlocatie ligt is een regulier welstandsgebied. In een dergelijk gebied verdragen de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen beperkte afwijkingen. De gemeente stelt in deze gebieden geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit en voert hiervoor geen expliciet beleid. De welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven van of streven naar een basiskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Duurzaamheid

4.1.1 Beleids-/toetsingskader

De gemeente Veere hecht veel waarde aan het aspect duurzaamheid bij nieuwe ontwikkelingen. De gemeente heeft in het gemeentelijke Duurzaamheidsplan de ambitie uitgesproken dat de gemeente energieneutraal is in 2050. Thema's uit dit plan die van belang zijn voor de beoogde ontwikkeling zijn:

  • Duurzaamheid en energie: gewenst wordt het verlagen van het energieverbruik en het vergroten van het aandeel duurzaam opgewekte energie.
  • Duurzaamheid en bouwen: gewenst worden meer duurzame gebouwen.
  • Duurzaamheid en water: gewenst worden duurzame, gezonde en veerkrachtige gemeentelijke watersystemen.
  • Duurzaamheid en natuur, landschap en biodiversiteit: gewenst worden kansen voor natuur- en landschapsontwikkeling optimaal benutten in een duurzame afweging met andere belangen. Dit betekent het behouden en versterken van de bestaande kwaliteit en in zetten op biodiversiteit.
  • Duurzaamheid en ruimtelijke ontwikkeling: gewenst wordt een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.

Wat gaat de gemeente daarvoor doen?

  • Stimuleren opwekking duurzame energie door particulieren.
  • Bij omgevingsvergunningen advies geven over duurzame maatregelen.
  • Bij subsidieverlening voor woningverbetering toetsen op duurzame maatregelen.
  • Mogelijkheden onderzoeken voor het maken van energieafspraken met projectontwikkelaars van recreatieve woningen/gebouwen.
  • Burgers en bedrijven stimuleren om bij hun woning of bedrijfspand energiebesparingsmaatregelen te treffen.
  • Zoeken naar duurzame oplossingen en kansen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
  • Duurzame combinaties maken tussen water en ruimtelijke ontwikkeling bij nieuwe ruimtelijke plannen.
  • Bij alle fysieke ruimtelijke plannen een duurzaam integraal milieuadvies maken.
4.1.2 Toetsing/onderzoek

Op het niveau van het bestemmingsplan is vooral de duurzame combinatie tussen water en ruimtelijke ontwikkeling van belang. Er wordt echter geen extra open water gerealiseerd.

De overige thema's zijn spelen vooral op het niveau van bouwplannen een rol. Voor het MFA zal binnen de beschikbare investeringsruimte zo duurzaam mogelijk worden gebouwd om exploitatiekosten zoveel mogelijk te beperken. Het nieuwe gebouw en de woningen zullen voldoen aan alle voorwaarden met betrekking tot duurzaamheid uit het Bouwbesluit. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen.

Door de verschillende gebruiksmogelijkheden van het MFA (al dan niet met relatief beperkte bouwkundige aanpassingen) kan het gebouw lang mee.

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor bouwen zal ook een energie-prestatieberekening plaatsvinden. Er is geen verplichting om energieneutraal te bouwen, maar gestreefd wordt naar zo energiezuinige woningen.

Bij de voorbereidingen voor het maken van woningontwerpen zal de gemeente via communicatie het milieubewustzijn en duurzaamheid bij de toekomstige inwoners bevorderen.

4.1.3 Conclusie

Op het niveau van het ruimtelijk plan/bestemmingsplan wordt geen bijzondere aandacht besteed aan het aspect duurzaam bouwen. Op het niveau van het bouwplan wordt wel invulling gegeven aan het aspect duurzaamheid.

4.2 Verkeersaspecten

4.2.1 Ontsluiting plangebied en verkeersafwikkeling

In paragraaf 2.2 is de verkeersontsluiting van het plangebied beschreven. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

In de huidige situatie zijn geen problemen in de verkeersafwikkeling voor autoverkeer. De school is een basisschool voor de kinderen in het dorp en meeste kinderen komen (met hun ouders) lopend of op de fiets naar school.

De verkeersintensiteit op de Schuitvlotstraat wordt geschat op 250 tot 300 motorvoertuigen (mvt) per etmaal. Vanwege deze lage intensiteiten en de lage rijsnelheden zijn er geen klachten over de verkeersafwikkeling bekend.

Omdat de nieuwbouw van de school en het dorpshuis niet is gericht op uitbreiding van functies, is er naar verwachting niet of nauwelijks sprake van een verkeerstoename vanwege het MFA. Dit geldt ook indien bij beëindiging van de school dit deel van de accommodatie wordt omgezet in 4 levensloopbestendige woningen. De verkeersgeneratie van de woningen kan op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 worden berekend op circa 28 tot 31 verkeersbewegingen per dag. (Daarbij zijn de kencijfers voor 'niet stedelijk gebied', 'schil centrum' en woningtype 'koop, tussen/hoek' aangehouden.) Door de opheffing van de basisschool zullen er ook minder verkeersbewegingen zijn. In de hiervoor vermelde CROW-publicatie zijn geen kencijfers opgenomen voor een basisschool. In een oudere CROW-publicatie (nr.272) wordt voor een weekdag een kencijfer van 5,1 motorvoertuigen per 10 leerlingen aangehouden. Op basis van het leerlingenaantal in 2016 (zie paragraaf 2.1) betekent dit een verkeersgeneratie van 31 motorvoertuigen per etmaal.

De 2 nieuwe grondgebonden woningen genereren circa 15 verkeersbewegingen per dag. Dit aantal kan gemakkelijk worden afgewikkeld en van onaanvaardbare hinder van het verkeer is geen sprake.

4.2.2 Parkeren

Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook te worden gekeken naar het parkeren. In paragraaf 2.1 is aangegeven dat er in de huidige situatie 10 openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn in het plangebied en dat aan de overzijde van de Schuitvlotstraat nog eens circa 25 parkeerplaatsen aanwezig zijn.

In paragraaf 2.2, waarin de beoogde ontwikkeling is toegelicht, is beschreven dat:

  • de 8 parkeerplaatsen in de noordwesthoek van het plangebied en de 2 parkeerplaatsen langs de westzijde van de Vliedberg komen te vervallen;
  • er langs de Schuitvlotstraat 2 nieuwe parkeerplaatsen worden aangelegd; dit wordt echter geen openbaar parkeren;
  • er aan de oostzijde van het gebouw ruimte is voor maximaal 8 nieuwe parkeerplaatsen.

Per saldo worden er dus 2 parkeerplaatsen ingeleverd.

Toetsingskader

Voor veel functies kan de parkeerbehoefte worden bepaald op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012. Daarin zijn voor de MFA en voor een dorpshuis echter geen parkeerkencijfers opgenomen. Daarom wordt teruggevallen op de kencijfers voor de verschillende functies die in het MFA worden ondergebracht.

Toetsing voorgenomen ontwikkeling

Voor de beweegruimte wordt aangesloten bij een sportzaal. Voor een dorpshuis kunnen de kencijfers van een buurtcentrum, een biljart en snookercentrum en een filmhuis richtinggevend zijn

Tabel 4.1. Parkeerkencijfers voor niet stedelijk gebied - schil centrum

functie   kencijfer   programma   benodigd aantal parkeerplaatsen (indicatief)  
basisonderwijs (per leslokaal) *)   0,5-1,0   4   2-4  
sportzaal (per 100 m2 bvo)   1,7 - 2,2   200 m2   3,4 -4,4  
biljart en snookercentrum (per tafel)   0,9 - 1,4   100 m2   1  
filmhuis   4,3 - 6,3   200 m2   8,6-12,6  
buurtcentrum (per 100 m2 bvo)   2,4 - 4,4   200 m2   4,8-8,8  
woningen (per woning)   1,7 - 2,5   2   3,4 - 5  

*) exclusief 'Zoen- en zoef'-strook. (Deze wordt echter niet aangelegd.)

Uit tabel 4.1. blijkt dat de parkeerbehoefte sterk afhankelijk is van het feitelijk gebruik. Vooral in geval van het gebruik van de speelzaal/sportzaal voor filmvertoningen zal sprake zijn van een hoge parkeervraag. Omdat dit slechts incidenteel zal voorkomen, wordt hier niet mee gerekend.

Op basis van de CROW-publicatie moet vanwege het buurtcentrum rekening worden gehouden met een parkeerbehoefte van maximaal 9 parkeerplaatsen.

Ook is van belang of de vraag naar parkeerplaatsen vanwege de basisschool en de vraag vanwege het gebruik van het dorpshuis gelijktijdig plaatsvinden. Dit komt echter incidenteel voor.

Voor wat betreft de 2 woningen hanteert de gemeente als voorwaarde dat per woning op eigen terrein ten minste 2 parkeerplaatsen worden aangelegd. De eis van voldoende parkeren op eigen terrein zal als voorwaarde voor het bouwen van een woning in de regels worden opgenomen (zie paragraaf 2.3.3 en artikel 7 sublid 7.2.1).

In het ontwerp van de MFA is ermee rekening gehouden dat de (groeps)lokalen van de basisschool eenvoudig kunnen worden omgezet in 4 levensloopbestendige woningen. Als dat gebeurt, dan zullen de bewoners van deze woningen naar verwachting behoefte hebben aan 8 parkeerplaatsen, of wel 4 tot 6 parkeerplaatsen meer dan waarmee is gerekend voor de basisschool. Wellicht kan op elk van de buitenste percelen nog een parkeerplaats op eigen terrein worden aangelegd.

Conclusie

Indien de basisschool en het buurtcentrum gelijktijdig in gebruik zijn, dan bedraagt de parkeerbehoefte minimaal (2 + 4,8 =) 7 parkeerplaatsen en maximaal (4 + 8,8 =) 13 parkeerplaatsen.

Wanneer op termijn de (groeps)lokalen van de basisschool worden omgezet in 4 levensloopbestendige woningen dan bedraagt de totale parkeerbehoefte naar verwachting minimaal 11 parkeerplaatsen en maximaal 19 parkeerplaatsen.

In de nieuwe situatie zijn ten hoogste 8parkeerplaatsen voorzien, namelijk ten hoogste 8 aan de oostzijde. In de minimumvariant met de basisschool kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. Wanneer de schoolfunctie wordt beëindigd en omgezet in wonen, dan moet worden uitgeweken naar het parkeerterrein aan de overzijde van de Schuitvlotstraat. Hier is doorgaans meer dan voldoende parkeerruimte beschikbaar. Dit geldt ook wanneer door activiteiten in het dorpshuis behoefte bestaat aan meer parkeerplaatsen dan waarmee in de minimumvariant is gerekend.

4.3 Niet-gesprongen conventionele explosieven

4.3.1 Beleids-/toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog (WO II). De gemeente Veere beschikt hiervoor over een nota “Omgaan met Conventionele Explosieven" uit de Tweede Wereldoorlog (versie 2.0, 16 mei 2012). Daarin is aangegeven dat conventionele explosieven (CE) uit WO II vallen onder verschillende wet- en regelgeving. Op verschillende deelaspecten zijn andere regelingen aanwezig. Ook zijn taken en verantwoordelijkheden vermeld.

Naar aanleiding van verschillende ruimingen en eerdere onderzoeken is in opdracht van de gemeente een explosievenkaart opgesteld. Deze explosievenkaart dient als uitgangspunt voor deze nota.

In gebieden die op de explosievenkaart een hoge (rode) of een verhoogde (oranje) kans hebben op het aantreffen van CE moet er om advies worden gevraagd bij de beleidsmedewerker veiligheid.

In de gebieden met een verhoogde kans (oranje kleur) of verlaagde kans (gele kleur) dient een nadere afweging te worden gemaakt of hier wel of geen vooronderzoek gedaan dient te worden of dat hier gewerkt kan worden met het protocol "Toevalstreffer CE uit de WO II".

4.3.2 Toetsing/onderzoek

Op de explosievenkaart (zie hiervoor en een fragment daarvan in figuur 4.1) ) is het noordelijk deel van het plangebied aangeduid met een oranje kleur, ofwel als een gebied met een verhoogde kans op het voorkomen van CE. Deze aanduiding houdt verband met een groot bombardement dat in 1944 heeft plaatsvonden in Biggekerke en omgeving. Op historische kaarten zijn 2 bomkraters te zien. In 2003 is in Groot Valkenisse een Britse 500 ponder aantroffen. Omdat het hier om een relatief klein oppervlak gaat en er sprake is van al bestaande bebouwing (dus een gebied wat al reeds geroerd is), adviseert de gemeente om voor dit gebied detectieonderzoek uit te voeren tot 3,5 – 4 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0010.jpg"

Figuur 4.1. Uitsnede explosievenkaart met het plangebied

4.3.3 Conclusie

Alvorens er in het plangebied kan worden gebouwd, zal het gebied moeten worden gecontroleerd op het voorkomen van niet-gesprongen CE uit WO II. Daarom wordt het gebied nog niet vrijgegeven op CE. Geadviseerd wordt een detectieonderzoek uit te voeren tot een diepte 3,5 – 4 meter. In de regels van dit bestemmingsplan wordt dit als voorwaarde opgenomen.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Landschap en bouwhistorie

Beleids-/toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.

Toetsing/onderzoek

Het plangebied en directe omgeving daarvan maken geen onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Wel zijn in de directe omgeving een historische boerderij en een vliedberg aanwezig. Deze objecten worden door de voorgenomen ontwikkeling niet beïnvloed, laat staan aangetast.

Het bestaande schoolgebouw en de tijdelijke huisvesting van het dorpshuis zijn architectonisch en bouwhistorisch niet van grote betekenis en daarmee niet cultuurhistorisch waardevol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0011.jpg"

Figuur 4.2. Cultuurhistorische waarden (bron: provincie Zeeland)

Conclusie

Het plangebied is cultuurhistorisch niet bijzonder waardevol. Er zijn geen beschermde en niet formeel beschermde objecten en structuren aanwezig.

4.4.2 Molenbiotoop

Toetsingskader

Aan de Oostweg 4 ten zuidoosten van het plantgebied staat op een afstand van 380 tot 420 meter een ronde stenen (koren)molen (type: grondzeiler) uit 1712. Gehecht wordt aan behoud van de molen en aan het functioneren van de molen als werktuig.

In het geldende bestemmingsplan 'Kom Biggekerke' is als voorwaarde opgenomen dat er binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen geen bebouwing opgericht mag worden die meer bedraagt dan 1/50 van de afstand van de beoogde bebouwing tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staand wiek. Uitzonderingen op deze regel zijn mogelijk, bijvoorbeeld als het gaat om een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht en waarbij de hoogte en breedte blijven binnen de hoogte en breedte van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht.

Daarnaast kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning van deze regel afwijken indien:

  • De vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.
  • Toepassing ervan de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

Onderzoek

Op grond van de afstand van het projectgebied tot de molen geldt voor nieuwe bebouwing op basis van de bovenstaande formule een richthoogte van 9,8 tot 10,6 meter. Geconcludeerd wordt dat voor de MFA aan deze richthoogte wordt voldaan. Voor de twee te bouwen vrijstaande woningen wordt aangesloten bij de regeling in het aangrenzende komplan. Dat betekent dat hier mag worden gebouwd tot een hoogte van 11 meter. Hiermee wordt de richthoogte overschreden. Omdat de overschrijding zo beperkt is en omdat tussen het plangebied en de molen nu al dergelijke hoogten zijn toegestaan, is het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de molen te verwaarlozen.

Conclusie

De voorgenomen bouw van de MFA aan de Schuitvlotstraat en 2 grondgebonden woningen aan de Vliedberg heeft geen significante invloed op het functioneren van de molen aan de Oostweg.

4.4.3 Archeologie

Beleid / toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op 23 april 2009 heeft de gemeenteraad van Veere de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren, evaluatie 2008' (NAMW 2008) vastgesteld. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2016 geactualiseerd door de vaststelling van de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2016-2022. In het archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen AMK-gebieden (beschermde monumenten, historische plaatsen, vindplaatsen met vastgestelde begrenzingen op basis van onderzoek, vindplaatsen als puntlocaties op basis van (voornamelijk) vondstmeldingen en de verwachtingsgebieden. Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in de gemeentelijke modelregels voor de bestemmingsplannen vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen.

Toetsing

In het bestemmingsplan Kom Biggekerke (zie paragraaf 1.4) zijn voor het plangebied archeologische dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie - 2 en Waarde - Archeologie - 3) opgenomen. Op basis daarvan geldt een onderzoeksverplichting omdat de drempelwaarden (oppervlakten en diepten) worden overschreden.

Omdat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling nog geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd, zijn de dubbelbestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunningen.

Conclusie

Er moet nog een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Om dit te waarborgen, zijn in voorliggend bestemmingsplan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3 opgenomen. Deze dubbestemmingen zijn ontleend aan het bestemmingsplan Kom Biggekerke.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Beleids-/toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.5.2 Toetsing/onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan maakt functiewijzigingen mogelijk. Gelet hierop moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde functie en moet worden nagegaan of er sprake is van gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen moeten worden getroffen.

Vanuit dat oogpunt is in juni/juli 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd zoals is omschreven in de NEN5725: 2009. Uit de rapportage (zie bijlage 2) blijkt dat:

  • voor het plangebied en in de omgeving ervan al een aantal bodemonderzoeken zijn uitgevoerd.
  • er geen sprake is van bodembelasting, anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater;
  • op de locatie geen verontreinigende stoffen worden verwacht in gehalten boven de landelijk of regionaal geldende achtergrondwaarde voor grond en/of de streefwaarde voor grondwater; dit geldt zowel voor natuurlijke achtergrondgehalten als voor "antropogene" achtergrondgehalten, waarvan de oorzaak niet eenduidig is aan te wijzen;
  • er geen aanwijzingen zijn, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat ter plaatse van de onderzoekslocatie sprake is van een "onverdachte" (ONV) locatie. Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

4.5.3 Conclusie

Het onderzoek biedt voldoende informatie voor het bestemmingsplan. Op basis van het vooronderzoek wordt niet verwacht dat de huidige bodemkwaliteit een milieuhygiënische belemmering vormt voor de uitvoering van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan.

4.6 Watertoets

4.6.1 Beleids-/toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen dient met de watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkwaliteit. Met de watertoets wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in de gemeente Veere.

Daarom is voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan overleg gevoerd met het waterschap. De vereiste waterparagraaf is in paragraaf 4.6.2 opgenomen. Het waterschap heeft op 1 augustus 2016 per e-mail aangegeven in te stemmen met het plan en de waterparagraaf. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 3.

4.6.2 Toetsing/onderzoek

Algemene informatie over het huidige watersysteem in Biggekerke en het beleid van de gemeente en het waterschap ten aanzien van water in ruimtelijke plannen is terug te vinden in de toelichting op het bestemmingsplan Kom Biggekerke (te raadplegen via www.ruimtelijkeplannen.nl). Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Het waterschap Scheldestromen maakt voor de watertoets gebruik van een watertoetstabel. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.

Tabel 4.2. Watertoetstabel

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied ligt niet binnen een beschermingszone van een waterkering. De ontwikkeling heeft dan ook geen gevolgen voor de waterveiligheid.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.

Volgens de eisen van het waterschap dient er voor toename in verharding 75 liter water per vierkante meter verharding te worden gecompenseerd.  
In de huidige situatie is vrijwel het gehele plangebied verhard, met uitzondering van een strook aan de noordzijde van het plangebied dat grenst aan het buitengebied. In het rioleringssysteem is rekening gehouden met de waterafvoer afkomstig uit het plangebied. Er is dan ook geen geval van wateroverlast in het plangebied bekend.
Ten gevolge van het bestemmingsplan wordt er maximaal circa 3.000 m² verharding mogelijk gemaakt. Dit bestaat uit 1.365 m2 bebouwing (circa 950 m2 MFA) en circa 425 m2 op de woonpercelen) en circa 1.640 m2 infrastructuur. Afhankelijk van de functie en inrichting van het perceel ten noorden van de woningen in de MFA (600 m2; eerst speeltuin, in de toekomst mogelijk tuinen bij de woningen) neemt het verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie met meer dan 5% tot uiteindelijk maximaal circa 25% af. Dat betekent dat geen aanvullende maatregelen, zoals extra waterberging, noodzakelijk zijn.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast.
Volgens informatie van provincie Zeeland zijn er in Biggekerke en dus ook in het plangebied geen tot beperkte infiltratiemogelijkheden. (Deze informatie wijkt overigens af van datgene wat hierover is geschreven in de toelichting op het bestemmingsplan Biggekerke.)  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.

Bij nieuwbouw dient een minimaal afkoppelpercentage van 60% te worden gehaald.  

Het ' huishoudelijk' afvalwater afkomstig van de toekomstige functies wordt gescheiden van het hemelwater aangeboden op het bestaande gemeentelijke rioolstelstel en aangeboden voor zuivering. Ter plaatse is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig.
Het hemelwater wordt afgekoppeld op het oppervlaktewater.  
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen watergerelateerde consequenties voor de volksgezondheid.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De ontwikkeling wordt gerealiseerd in een weinig zettinggevoelig gebied.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Daarom heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de oppervlaktewaterkwaliteit.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Evenals bij het voorgaande aspect geldt voor de grondwaterkwaliteit dat tijdens zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen uitlogende materialen wordt gebruik. Negatieve effecten op het grondwater worden daarom niet verwacht.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
In de nabije omgeving van de ontwikkeling is geen natte natuur aanwezig. Daarom vormt de ontwikkeling hier geen belemmering voor.
Er wordt bovendien geen grondwater onttrokken of geïnfiltreerd.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Er is geen oppervlaktewater aanwezig waarmee rekening moet worden gehouden.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling wordt niet gerealiseerd nabij waterschapsobjecten. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Dit aspect is niet relevant. Er zijn geen wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
4.6.3 Conclusie

De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. De waterhuishoudkundige situatie verbetert omdat de hoeveelheid verhard oppervlak afneemt. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.7 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein. Het aspect industrielawaai is daarom niet relevant. Het aspect inrichtingslawaai is wel relevant omdat er in het dorpshuis activiteiten worden uitgeoefend, waardoor de MFA volgens de Wet milieubeheer (Wm) is aan te merken als een inrichting. Omdat in paragraaf 4.8 uitgebreid wordt ingegaan op de milieuafstemming van de MFA met de omgeving, wordt hierna alleen getoetst op het aspect wegverkeerslawaai.

4.7.1 Beleid / toetsingskader

Wanneer akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai verplicht?

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Ook als een weg geen geluidzone heeft, dan zal op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk moeten worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Nieuwe situaties

Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB3. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.

4.7.2 Toetsing/beoordeling

In nagenoeg de gehele kern Biggekerke geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Dit geldt ook voor de Schuitvlotstraat en de Vliedberg. Dat betekent dat langs deze wegen geen geluidzone aanwezig en het regime van de Wgh niet van toepassing is.

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is aannemelijk dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau. Ook zonder uitvoerig akoestisch onderzoek kan worden gesteld dat de lage verkeersintensiteiten genoemde wegen (zie paragraaf 4.2.1), in combinatie met de lage rijsnelheden zorgen voor geluidwaarden op de toekomstige woningen die liggen beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op grond van ervaringscijfers ligt de 48 dB geluidcontour bij 250-300 motorvoertuigen per etmaal niet verder dan 6-7 meter uit de as van de weg. De woningen zullen op grotere afstand worden gebouwd.

4.7.3 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering of aandachtspunt voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De geluidbelasting op de gevels van de toekomstige woningen ligt beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het aspect industrielawaai is voor voorliggend bestemmingsplan niet relevant.

4.8 Milieuhinder en bedrijven

4.8.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bij nieuwe ontwikkelingen een goede afstemming van belang tussen milieugevoelige functies zoals woningen enerzijds of milieubelastende functies zoals bedrijven of andere inrichtingen volgens de Wet milieubeheer anderzijds. Uitgangspunten zijn dat ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen. Een basisschool of een MFA is een inrichting volgens de Wet milieubeheer.

Voor een eerste beoordeling van de hiervoor genoemde afstemming van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies (milieuzonering) wordt doorgaans gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In die publicatie is een basislijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die moeten worden aangehouden tussen de grens van een milieubelastende functie en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is.

De richtafstanden gelden voor een omgevingstype 'rustige woonwijk en vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, valt het bedrijf in een hogere milieucategorie en wordt uitgegaan van een grotere richtafstand.

Van de richtafstanden kan worden afgeweken als door middel van onderzoek is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

In de regels van het bestemmingsplan Kom Biggekerke is echter geen gebruik gemaakt van de basislijst, maar van de daarvan afgeleide Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (verder: 'Staat'). Die Staat wordt toegepast voor gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd. In de staat worden geen richtafstanden genoemd en er zijn alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van het bestemmingsplan

Ut het vorenstaande blijkt dat voor de beoordeling van de voorgenomen ontwikkeling de Staat niet bruikbaar is. Er is immers sprake van milieubelastende activiteiten (dorpshuis en basisschool) die niet in de Staat zijn opgenomen en het plangebied is geen gemengd gebied maar een rustige woonwijk. Er wordt voor dit gebied niet bewust gestreefd naar functiemenging. Dat betekent dat daarom een afweging moet worden gemaakt op basis van de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Verder is van belang dat in milieuwetgeving (Activiteitenbesluit milieubeheer) geen geluidnormen zijn opgenomen voor schoolpleinen en kinderspeelplaatsen. Het geluid van kinderstemmen geldt sinds 1 januari 2010 niet meer als geluidsoverlast.

4.8.2 Toetsing/onderzoek

Afstemming op omliggende functies

Aan de westzijde van het plangebied ligt het oude hart van Biggekerke. Dit gebied heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, waaronder wonen en functies die thuishoren in het centrum van een dorp als Biggekerke. De milieu-uitstraling daarvan is beperkt. Bovendien zijn de hoofdgebouwen waarin deze functies kunnen worden gehuisvest alleen toegestaan langs het Kerkplein en de Zoutelandseweg. De afstand tussen de bouwvlakken van deze gemengde bestemming tot de locatie bedraagt ten minste 40 meter.

In de MFA zijn diverse functies voorzien. Het gebruik zal overeenkomen met het gebruik van het huidige dorpshuis (zie bijlage 1). De gebruiksmogelijkheden in dit bestemmingsplan zijn daarop afgestemd.

Het is de bedoeling dat het toekomstige dorpshuis dagelijks geopend is voor vrijwilligersactiviteiten, eventueel met een terrasje buiten. Verder zal Stichting Welzijn het gebouw huren voor jongerenactiviteiten.

In de VNG-publicatie zijn voor deze functies de volgende richtafstanden per milieuaspect opgenomen.

Tabel 4.3. Aan te houden richtafstanden functies MFA volgens VNG-publicatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0012.jpg"

Voor de MFA is geen richtafstand opgenomen, maar omdat dit gebouw voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt, zijn de afzonderlijke gebruikelijke functies in de tabel opgenomen. Hieruit blijkt dat rekening moet worden gehouden met richtafstanden van 30 meter. De nieuw te bouwen woningen en ook de bestaande woningen Schuitvlotstraat 4 en 12 en Vliedberg 19 vallen binnen deze richtafstand.

Richtafstanden van 30 meter zijn van toepassing op de school, de kinderopvang en het dorpshuis. Geluid is in alle gevallen het maatgevende milieuaspect.

Het geluid van de school en de kinderopvang is vooral afkomstig van stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein. Zoals hiervoor al geschreven, kunnen aan dit geluid geen beperkingen worden gesteld. Wanneer de situatie wordt beoordeeld op grond van het criterium goede ruimtelijke ordening, dan kan worden gesteld dat in de huidige situatie ook al een schoolplein aanwezig is. Er zijn bij de gemeente geen klachten over dit schoolplein bekend. In de nieuwe situatie komt het schoolplein op een grotere afstand te liggen van de hiervoor genoemde bestaande woningen. Weliswaar zijn aan de oostzijde van het nieuwe schoolplein 2 nieuwe woonkavels gedacht maar de kopers hiervan, zullen bekend zijn met de aanwezigheid van de school en het schoolplein. Bovendien zullen de school en het daarbij behorende schoolplein op termijn worden omgezet in een woonfunctie.

Het geluid van het dorpshuis (categorie 'buurt- en clubhuizen' in tabel 4.3) is zowel afkomstig van activiteiten in het gebouw als in de buitenruimte daarvan. Omdat in het dorpshuis weinig belastende activiteiten zullen plaatsvinden en dit gebouw aan strenge bouwkundige eisen ten aanzien van geluidisolatie moet voldoen, zal de geluiduitstraling van de MFA naar de omgeving beperkt zijn.

De activiteiten in de buitenruimte houden verband met de activiteiten binnen en met vrijwilligersactiviteiten. Het terrasje zal incidenteel worden gebruikt, vooral bij mooi weer en 'evenementen'. In dat geval kan er ook een drankje worden geschonken. Deze 'horeca-activiteit' wordt gezien als een zeer ondergeschikte en afgeleide activiteit van het dorpshuis. Verder zal bij jongerenactiviteiten geen gebruik worden gemaakt van versterkte of anderszins harde muziek.

Van geluidoverlast zal daarom geen sprake zijn. Gelet hierop wordt ervan uitgaan dat bij de bestaande en de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Wanneer bij beëindiging van de school dit deel van de accommodatie wordt omgezet in 4 levensloopbestendige woningen, dan zullen de bewoners van deze woningen vanaf de binnenkant wellicht enig geluid van activiteiten in de foyer/aula horen. Om toekomstige geluidoverlast te voorkomen en de gewenste exploitatie niet te belemmeren zullen voldoende geluidwerende maatregelen moeten worden getroffen. Van geluidoverlast zal dan ook geen sprake zijn. In geval van eventuele evenementen zal met de bewoners van de inpandige woningen worden overlegd.

In alle gevallen is het aspect parkeren een aandachtspunt. Tussen de MFA enerzijds en de nieuwe en bestaande woningen anderzijds worden maximaal 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit aantal is zo gering dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen hier niet onevenredig wordt geschaad. Er wordt aan deze zijde geen 'zoen- en zoef'-strook gerealiseerd.

Afstemming op naastgelegen agrarische percelen

Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het agrarisch buitengebied. In de omgeving zijn geen (agrarische) bedrijfsgebouwen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het woonklimaat in het plangebied en waarmee dus rekening moet worden gehouden.

Op grond van het provinciaal beleid dient tussen fruitteeltpercelen en woongebieden een afstand van minimaal 50 meter te worden aangehouden. Dit is ook zo geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied. In de ter plaatse geldende agrarische bestemming is namelijk bepaald dat fruitteelt ter plaatse van gronden die liggen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) niet is toegestaan. Vanwege de bestaande woningen Vliedberg 23-25 ev. is gegarandeerd dat aan deze afstand wordt voldaan.

4.8.3 Conclusie

Ter plaatse van bestaande en de nieuw te bouwen woningen kan een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd. Er worden geen bedrijven of functies in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4. weergegeven.

Tabel 4.4. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
4.9.2 Toetsing/onderzoek

In paragraaf 4.2.1 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 15 motorvoertuigen per etmaal bedragen. De ontwikkeling valt daarmee binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Tabel 4.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0013.jpg"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2012 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.4.

De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen zijn de Walcherseweg, de Laan der Verenigde Naties, de Koudekerkseweg en Stromenpad nabij Middelburg. Langs deze wegen bedraagt het maximale gehalte stikstofdioxide en fijnstof in 2015 minder dan 35 µg/m³. In figuur 4.3. zijn de rekenpunten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0014.jpg"

Figuur 4.3. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Beleids-/toetsingskader

Inleiding

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:

  • Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
  • In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
  • Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water4. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.10.2 Toetsing/onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Voor de kerncentrale Borssele is een afstand van 5.000 meter van toepassing waarbinnen de bevolking moet worden geëvacueerd. Een evacuatie dient om te voorkomen dat mensen aan gevaar worden blootgesteld. Mensen in de evacuatiezone moeten dit gebied verlaten bij een incident bij de kerncentrale. Biggekerke ligt buiten de evacuatiezone.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Er zijn geen (spoor)wegen of buisleidingen in de nabije omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Over de Noordzee vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De woningbouwlocatie ligt echter op meer dan 2 km van de kustlijn en op ruime afstand van de scheepvaartroute zodat de transporten geen invloed hebben op de ontwikkeling.

4.10.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.11 Ecologie

4.11.1 Beleids-/toetsingskader

Inleiding

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient te worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet), het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) en de Flora- en faunawet (Ffw) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig bebouwd. De noordrand van het gebied in gebruik als grasland. In het plangebied staan verschillende bomen. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1.

4.11.2 Toetsing/onderzoek

Beoogde ontwikkelingen

Het plan betreft de bouw van een MFA en 2 grond gebonden woningen met bijbehorende weg en beplanting. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • slopen van schoolgebouw en tijdelijke huisvesting dorpshuis;
  • verwijderen en aanleggen van verharding;
  • gedeeltelijk rooien van de opgaande beplanting; of de bomen kunnen blijven staan is nog niet bekend (zie paragraaf 2.2);
  • bouwrijp maken van het terrein;
  • bouw- en beplantingswerkzaamheden.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000 gebied (zie figuur 4.4) of het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ, figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0015.jpg"

Figuur 4.4 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000 gebieden (Bron: Geo-loket provincie Zeeland)

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0105BPMFABig-VG01_0016.jpg"

Figuur 4.5 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. NNZ (Bron: Geo-loket provincie Zeeland)

Aangezien het plangebied buiten de Natura 2000-gebieden Manteling van Walcheren en de Noordzee/Westerschelde ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten.

In de Manteling van Walcheren komen stikstofgevoelige habitattypen en -soorten voor, maar het plangebied ligt op te grote afstand en de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is te klein om effecten te hebben op deze gebieden.

Het dichtstbijzijnde NNZ -gebied ligt aan de westzijde van Biggekerke.

Op grond van het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg staan.

Soortenbescherming: huidige ecologische waarden

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Vaatplanten

Gezien de stedelijke situatie zijn geen beschermde soorten te verwachten. Ook in de te rooien beplanting zijn geen beschermde soorten te verwachten.

Vogels

Door het stedelijke karakter is het gebied niet geschikt als nestplaats voor weide- of akkervogels. Evenmin zijn er aanwijzingen voor nesten van vogels met een vaste nestplaats.

Zoogdieren

Het schoolgebouw is mogelijk een geschikte verblijfplaats voor vleermuizen. Recent is in dit gebouw een asbestinventarisatie uitgevoerd. De inspecteurs zijn verplicht melding te doen als beschermde soorten aanwezig zijn. Er is geen melding ontvangen, Daarmee wordt geconcludeerd dat er geen vleermuizen aanwezig zijn.

Amfibieën

Het plangebied is ongeschikt als landbiotoop voor algemene amfibieën. Zwaarder beschermde soorten komen ook niet voor.

Vissen

Deze diersoort is niet van belang omdat er geen open water wordt gedempt of aangetast.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.6 is aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.6 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen  
vrijstellings- regeling Ffw   tabel 1     algemeen voorkomende muizensoorten   nee  
ontheffings- regeling Ffw   tabel 2     geen   nee  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen   nee  
    bijlage IV HR   vleermuizen   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   Broedvogels van struweel   nee  

Soortenbescherming: toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met beschermde soorten.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).
  • Er komen geen tabel 2 en 3 soorten voor. Het schoolgebouw heeft geen functie als verblijfplaats voor vleermuizen.
  • De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.11.3 Conclusie

De Natuurbeschermingswet 1998, het provinciale EHS-beleid en de Flora- en faunawet vormen geen belemmering voor de bouw van de MFA en enkele woningen. Het voorliggende bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.12 Planologisch relevante leidingen en straalpaden

4.12.1 Beleid / toetsingskader

Planologische relevantie

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Grondroeringsregeling

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

4.12.2 Toetsing/onderzoek

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan. Dit geldt onder andere voor de kabel of leiding die zichtbaar is geworden in de detectiedata van het explosievenonderzoek.

4.12.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van de ontwikkeling zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling worden aangetoond. De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. De grondexploitatie sluit met een positief saldo.

5.2 Grondexploitatie en kostenverhaal

In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is ook opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder andere het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Wanneer de gemeente de gronden in eigendom heeft, kan zij de grondexploitatie regelen via de gronduitgifte. Ook dan is er sprake van “anderszins verzekerd” volgens de wet.

Alle te ontwikkelen gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente en het verhalen van de exploitatiekosten is via de gronduitgifte verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk en is dan ook achterwege gelaten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en overleg

Voor de nieuwbouw van de MFA is een projectgroep opgericht waarin onder andere vertegenwoordigers zitten van basisschool De Schute, de stichting Dorpscentrum en van de Dorpsraad. Het dorp is via de basisschool, via de stichting Dorpscentrum en via de Dorpsraad betrokken bij het opstellen van het Programma van Eisen en bij het maken van de tekeningen voor het gebouw. De projectgroep ziet erop toe dat zeker de direct omwonenden goed worden geïnformeerd over de plannen voor de nieuwbouw.

De gekozen variant zijn in de vergaderingen van de dorpsraad van 29 maart 2016 en 14 juni 2016 gepresenteerd aan de plaatselijke bevolking. Dat heeft geleid tot aanpassingen van het plan. Naar aanleiding van de bijeenkomst van 14 juni zijn er afzonderlijke gesprekken geweest met direct aanwonenden. De opmerkingen hadden vooral betrekking op de situering van de glasbakken, het behoud van voldoende parkeerplaatsen, mogelijke schade als gevolg van heien, overlast van bomen en het weren van doorgaand verkeer over de Vliedberg.

Hoofdstuk 7 Bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen

In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan Kom Biggekerke - MFA van 13 oktober 2016 toto en met 23 november 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging is één brief ingekomen, die vooral vragen en opmerkingen bevatte en niet zozeer gericht was tegen het ter inzage liggende ontwerpplan. Toch is de brief als zienswijze aangemerkt. De zienswijze is in het 'Rapport zienswijze en ambtshalve aanpassingen' samengevat en voorzien van overwegingen en een conclusie. Het genoemde rapport is integraal opgenomen in bijlage 4. Daarnaast zijn enkele aanpassingen nodig gebleken in de toelichting en op de verbeelding (plankaart). Deze aanpassingen zijn eveneens vermeld in genoemd rapport. Hierna is volstaan met een opsomming van de aangebrachte wijzigingen.

7.1 Wijzigingen naar aanleiding van de zienswijze

De ingediende zienswijze noodzaakt(e) niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.

7.2 Ambtshalve wijzigingen

Wijzingen verbeelding

  • Het Vliedberg 19, direct ten oosten van het plangebied, wordt vergroot met een strookje grond dat door de gemeente wordt verkocht. Dit strookje is bestemd tot Wonen (in plaats van Verkeer).
  • De vorm van de meest westelijk gelegen nieuwe woonkavel is gewijzigd. Hierdoor is de bestemming Wonen verkleind en de bestemming Verkeer vergroot.
  • Aan het erfbouwvlak dat is opgenomen voor de 3 geprojecteerde bergingen tegen het perceel Schuitvlotstraat 6 is een maximum bebouwingspercentage van 100% toegevoegd.
  • Binnen de bestemming Gemengd is het maximum aantal te realiseren woningen vastgelegd.

7.3 Wijziging regels

  • Van artikel 3 sublid 3.2.2 zijn de bepalingen onder c en d gewijzigd (aangevuld) in verband met het opnemen van een maximum bebouwingspercentage op de verbeelding (zie hiervoor).
  • Vanwege het opnemen van een aanduiding binnen de bestemming Gemengd waarmee het maximum aantal te realiseren woningen wordt vastgelegd, is in artikel 3 lid 3.2.2 een nieuwe bepaling opgenomen (bepaling onder 'e').

7.4 Aanpassingen toelichting

De toelichting is op de volgende onderdelen aangepast.

  • Naar aanleiding van de gewijzigde begrenzing tussen de uit te geven percelen voor de grondgebonden woningen en de openbare verblijfsruimte (zie ook paragraaf 7.2) is in paragraaf 2.2 figuur 2.5. (Stedenbouwkundige schets) geactualiseerd.
  • in paragraaf 2.2 is de passage over de bestaande aansluiting van de Vliedberg op de Schuitvlotstraat aangepast. Ook is opgenomen dat de toegang tot de garage achter op het perceel Schuitvlotstraat 6 niet zal worden belemmerd door de opslag van (bouw)materalen of parkeervoorzieningen.
  • In paragraaf 2.3.2 is opgenomen dat (bij gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan) een woonbestemming is opgenomen voor een driehoekig strookje aan de noordzijde van het perceel Vlietberg 19 (zie eveneens paragraaf 7.2). Dit gedeelte wordt verkocht aan de bewoners.
  • In paragraaf 3.3.3 is de tekst onder het woningbouwprogramma aangevuld.

Al deze aanpassingen hebben geen gevolgen voor het bestemmingplan (verbeelding en regels). Omdat de toelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, hebben de aanpassingen geen juridische betekenis en is daarvoor ook geen gewijzigde vaststelling nodig.