direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Nieuwlandje Sint-Annaland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0716.TAMNieulandjeANL-OW01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling in de hoek Nieuwlandseweg-Havenweg-Molendijk in Sint-Annaland ('Nieuwlandje') en is als een hoofdstuk (hoofdstuk 22b) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Tholen. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Tholen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22b' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die, ten tijden van terinzagelegging van dit TAM-omgevingsplan, zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit TAM-omgevingsplan, tenzij in Artikel 2 daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

2.1 TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b Nieuwlandje Sint-Annaland met identificatienummer NL.IMRO.0716.TAMNieulandjeANL-OW01 van de gemeente Tholen .

2.2 omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Tholen.

2.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.4 aan- en uitbouw

Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

2.5 aan-huis-gebonden-beroep

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.7 archeologisch deskundige

Een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke en als zodanig geregistreerde deskundige op het gebied van archeologisch onderzoek, in het bezit van een opgravingsbevoegdheid.

2.8 archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

2.9 archeologische waarden

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

2.10 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

2.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

2.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

2.13 bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

2.14 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

2.15 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.17 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.18 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

2.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.20 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.21 bouwwerk, geen gebouw zijnde

Een bouwwerk als bedoeld in lid 2.20, niet zijnde een gebouw.

2.22 bijgebouw

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

2.23 duurzaam gemeenschappelijke huishouding

Een vaste groep van personen tussen wie een band bestaat die het enkel gezamenlijk bewonen van bepaalde woonruimte te boven gaat en die de bedoeling heeft om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Er is sprake van een economisch-consumptieve eenheid en bloedverwantschap, huwelijksbinding of een daaraan in intensiteit en continuïteit gelijk te stellen mate van binding tussen de bewoners.

2.24 evenement

Een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.

2.25 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2.26 huishouden

Een alleenstaande of twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding (willen) voeren.

2.27 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.28 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

2.29 lessenaarsdak

Een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

2.30 logies met ontbijt

Een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve voorziening voor kortdurend verblijf, voor uitsluitend logies en ontbijt en niet voor permanente bewoning.

2.31 onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur)

Een wooneenheid die geen eigen afsluitbare toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

2.32 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

2.33 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.34 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

2.35 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. bij ligging in het water van havens: het gemiddelde waterpeil in de haven zijnde 0 m +NAP;
  • c. bij ligging in overig water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  • d. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
2.36 voorgevellijn

De lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

2.37 woning

Een complex van ruimten, bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

2.38 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning, conform het begrip “woning”.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie 'Nieuwlandje', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.TAMNieulandjeANL-OW01.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

Aanvullend op het bepaalde in artikel 22.24 gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

4.1 Afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

4.2 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

4.3 Breedte, lengte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

4.4 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.5 Goothoogte van een bouwwerk
  • e. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • f. bij meerdere/ verschillende (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en/of boei-boordhoogten wordt de goot- en/of boeiboordhoogte gemeten bij het dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
  • g. bij toepassing van een lessenaarsdak wordt goothoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel: onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.
4.6 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.7 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk.

4.8 Vloeroppervlakte

De gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 6 Groen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.

6.2 Functieomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  • c. duikers en bruggen;
  • d. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  • e. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. objecten van beeldende kunst;
  • h. ter plaatse van aanduiding 'verkeer' is een verkeersontsluiting toegestaan;
  • i. ter plaatse van aanduiding 'parkeren' zijn parkeervoorzieningen toegestaan.

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen, ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en ondergrondse bergbezinkbassins.

6.3 Beoordelingsregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

  gebouwen en overkappingen   bouwwerk, geen gebouw zijnde  
a. op deze gronden mag worden gebouwd:   uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen   ja  
b. de hoogte bedraagt niet meer dan:   3 m   -  
1. bewegwijzering   niet van toepassing   4,5 m  
2. straatmeubilair   niet van toepassing   3 m  
3. lichtmasten en overige masten   niet van toepassing   9 m  
4. ballenvangers   niet van toepassing   4 m  
5. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde   niet van toepassing   3 m  
6. vrijstaande antennemast   niet van toepassing   15 m  
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan:   15 m²   -  

Artikel 7 Verkeer

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Verkeer.

7.2 Functieomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid;
  • b. groenvoorziening en beplanting;
  • c. paden, verhardingen, muren en grondkeringen;
  • d. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, infiltratie;
  • e. duikers en bruggen;
  • f. speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorwerpen van beeldende kunst.

een en ander met de hierbij bijbehorende voorzieningen, zoals ontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en ondergrondse bergbezinkbassins.

7.3 Beoordelingsregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

  gebouwen en overkappingen   bouwwerk, geen gebouw zijnde  
a. op deze gronden mag worden gebouwd:   uitsluitend voor ontmoetingsplaatsen en voor nutsvoorzieningen   ja  
b. de hoogte bedraagt niet meer dan:   3 m   -  
1. bewegwijzering   niet van toepassing   4,5 m  
2. straatmeubilair   niet van toepassing   3 m  
3. lichtmasten en overige masten   niet van toepassing   9 m  
4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde   niet van toepassing   3 m  
5. vrijstaande antennemast   niet van toepassing   15 m  
c. de oppervlakte bedraagt niet meer dan:   15 m²   -  

Artikel 8 Woongebied

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Woongebied.

8.2 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. aan-huis-verbonden beroep;
  • c. parkeren, verkeersruimte, paden en verblijfsgebieden;
  • d. ontsluitingswegen;
  • e. tuinen en erven;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;
  • i. speelvoorzieningen en straatmeubilair.

één en ander met bijbehorende voorzieningen.

8.3 Beoordelingsregels

Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend woningen met bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, alsmede bouwwerken ten diensten van de bestemming en de technische uitrusting van wegen, water en groen.

8.3.1 Woningaantal

Het totaal aantal woningen mag binnen de bestemming niet meer bedragen dan 88.

8.3.2 Maatvoering hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangeduide maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m);
  • b. de oppervlakte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste 70% (inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen);
  • c. de bouwhoogte van gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3m;
  • d. de oppervlakte van gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt per gebouw ten hoogste 15 m².
  • e. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap met een dakhelling van tenminste 40° en ten hoogste 80°;
  • f. de breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een gebouw bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van dat dakvlak.
8.3.3 Maatvoering bijgebouwen

Voor bijgebouwen, waaronder in elk geval aanbouwen, uitbouwen en uitbreidingen van de woning en overkappingen (hierna erfbebouwing) zijn begrepen, gelden de volgende regels:

  • a. aanbouwen en uitbouwen van de woning mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden gebouwd met uitzondering van een uitbouw met een diepte van maximaal 1,5 m, met dien verstande dat een resterende diepte van de voortuin van tenminste 2 m voor de uitbouw onbebouwd blijft;
  • b. bijgebouwen bij vrijstaande, geschakelde twee-onder-een-kap woningen mogen niet minder dan 6 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. bijgebouwen bij rijenwoningen mogen niet minder dan 4 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan, worden gebouwd;
  • d. bijgebouwen bij vrijstaande en geschakelde woningen mogen niet minder dan 2 m uit de zijdelingse erfgrens of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • e. bijgebouwen bij rijenwoningen en twee-onder-een-kap woningen mogen niet minder dan 1 m uit de zijdelingse erfgrens of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • f. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m, respectievelijk 6 m;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3m;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij woningen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 60 m² voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, kleiner of gelijk aan 200 m² ;
    • 2. 80 m² voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, groter dan 200 m² en kleiner of gelijk aan 500 m² ;
    • 3. 100 m2 voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, groter dan 500 m² en kleiner of gelijk aan 1.000 m² ;
    • 4. 125 m² voor bouwpercelen, voor zover gelegen binnen het bouwvlak, groter dan 1.000 m².
8.3.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt:
    • 1. licht- en vlaggenmasten en antennemasten: 9 m;
    • 2. schotelantennes: 6 m;
    • 3. speel- en spelvoorzieningen in openbaar gebied: 5 m;
    • 4. overig bouwwerk, geen gebouw zijnde: 3 m.
8.4 Ondergronds bouwen en -aanleggen
8.4.1 Ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen bepalingen, geen beperkingen.

8.4.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken in de vorm van zwembaden zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 0,50 meter;
  • b. Voor het bouwen van overige ondergrondse bouwwerken geldt dat alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    • 1. ondergronds bouwen niet is toegestaan onder vrijstaande bijbehorende bouwwerken, dit met uitzondering van inpandige zwembaden;
    • 2. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.
8.5 Maatwerkvoorschriften
8.5.1 Situering, goot en bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen omtrent de situering en de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen met dien verstande dat:

  • a. daardoor de gebruikswaarde van het bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. de goot- of bouwhoogte van (delen van) bijgebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2,5 m;
  • c. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in 8.3.3 en 8.3.4 ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden.

Indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  • 1. de bebouwingkarakteristiek van de omgeving en de stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
  • 2. de parkeerbalans;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.6 Specifieke beoordelingsregels

Het bevoegd gezag kan, onder de voorwaarde dat de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is en geen onevenredige consequenties heeft voor de verkeersveiligheid, door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 8.3.2 sub e voor het plat afdekken van woningen dan wel voor een kleinere of grotere dakhelling;
  • b. het bepaalde in 8.3.3 sub a bij woningen op een hoekperceel voor de bouw van een uitbouw voor de voorgevel of het verlengde daarvan met een grotere omvang;
  • c. het bepaalde in 8.3.3 sub b voor het situeren van bijgebouwen bij vrijstaande en geschakelde woningen op een afstand van minder dan 6 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan;
  • d. het bepaalde in 8.3.3 sub c voor het bouwen van bijgebouwen op een afstand van minder dan 4 m achter de voorgevellijn;
  • e. het bepaalde in 8.3.3 sub h voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen;
  • f. het bepaalde in 8.3.4 voor het bouwen van een balustrade op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 meter boven de bouwhoogte van de eerste bouwlaag mag reiken;
    • 2. de bouw geen afbreuk mag doen aan de gebruiksmogelijkheden en bezonning van aangrenzende percelen.
8.7 Specifieke functieregels
8.7.1 Bewoning bijbehorende bouwwerken

Zelfstandige bewoning van bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.

8.7.2 Uitoefening andere activiteiten in woningen

Uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan in een woning en in bijbehorende bouwwerken , met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving.
  • b. de vloeroppervlakte voor deze andere activiteiten bedraagt in totaal ten hoogste 50 m².
  • c. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend.
  • d. de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving.
  • e. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
  • f. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.
8.7.3 Strijdig gebruik

Als een gebruik strijdig met de functie wordt bedoeld:

  • a. het gebruik van een woning door meer dan één huishouden;
  • b. het gebruik van een woning als recreatiewoning;
  • c. het gebruik van een logiesfunctie als onzelfstandige woonruimte;
  • d. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte;
  • e. opslag en verkoop van vuurwerk.
8.8 Specifieke beoordelingsregels met betrekking tot functieregels
8.8.1 Verkeer

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de aanduiding 'verkeer' op de verbeelding in enige richting te verschuiven, met dien verstande dat de verschuiving mag plaatsvinden over een afstand van ten hoogste 5 m.

8.8.2 Uitoefening andere activiteiten in woningen

Uitoefening van aan-huis-verbonden beroep, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan in een woning en in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. De activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving.
  • b. De vloeroppervlakte voor deze andere activiteiten bedraagt in totaal ten hoogste 50 m².
  • c. Het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend.
  • d. De activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving, waarbij de activiteit vergelijkbaar is met activiteiten zoals genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' categorie A.
  • e. Het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
  • f. Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
11.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken:

  • a. van aan-, uit- of bijgebouwen voor het zelfstandig bewonen;
  • b. van aan-, uit- of bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • c. van de gronden voor seksinrichtingen; en
  • d. verkoop/opslag van vuurwerk.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Vrijwaringszone - dijk - 2
13.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - dijk - 2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede aangeduid voor bescherming van de regionale waterkering en waterstaatkundige voorzieningen.

13.2 Vrijwaringszone - molenbiotoop
13.2.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede aangeduid voor behoud en/of herstel van de aanwezige molen als werktuig.

13.2.2 Bouwregels
  • a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molens wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan:
    • 1. 1/50 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen De Vier Winden in Sint-Annaland;
    • 2. 1/75 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de standerdmolen aan de Molendijk in Sint-Annaland. gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere bouwhoogte in de volgende gevallen rechtstreeks toegestaan:
    • 1. het betreft vervanging van een bestaand bouwwerk met een grotere bouwhoogte;
  • d. het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht en waarbij de bouwhoogte en breedte blijven binnen de bouwhoogte en breedte van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht.
13.2.3 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de in lid 37.5.2 genoemde molens zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  • b. het ophogen van gronden.
13.2.4 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 13.2.3 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;
  • c. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger is dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in het plan is toegestaan of het laagste punt van een zuiver verticaal staande wiek van de in lid 13.2.2 genoemde molens.
13.2.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. de werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de in lid 13.2.2 genoemde molens als werktuig;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molendeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en/of toekomstige functioneren van de in lid 13.2.2 genoemde molens als werktuig door windbelemmering.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Maten en bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en/of het wijzigen van de functie van gebouwen en/of gronden wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de functie van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in het vastgestelde 'Mobiliteitsplan Tholen 2022-2030'. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, dient getoetst te worden aan diens rechtsopvolger.

15.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

15.3 Duurzame ontwikkeling
15.3.1 Laadpalen openbaar

De realisatie en gebruik van laadpalen en het gebruik van laadkabels in de openbare ruimte is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse een parkeerplaats aanwezig is;
  • b. de elektrische kabel om het elektrische voertuig van stroom te voorzien moet in goede staat zijn;
  • c. er mag geen elektrische kabel over de openbare weg (rijbaan/fietspad) gelegd worden;
  • d. de elektrische kabel mag maximaal 3 meter over het trottoir liggen, waarbij de afstand wordt gerekend vanaf de laadpaal tot aan het elektrische voertuig;
  • e. de elektrische kabel moet, voor zover en zoveel mogelijk, langs het trottoir liggen;
  • f. de elektrische kabel moet, als deze op het trottoir wordt gelegd, op een deugdelijke wijze afgedekt zijn met een kabelmat ter voorkoming van hinder en/ of mogelijke ongevallen voor andere gebruikers van het trottoir.
15.3.2 Laadpalen eigen terrein

e realisatie en het gebruik van laadpalen op eigen terrein en het gebruik van laadkabels (in de openbare ruimte) is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de openbare parkeerplaats moet direct grenzen aan het trottoir of eigen perceel;
  • b. de openbare parkeerplaats kan niet geclaimd worden en blijft te allen tijde beschikbaar als openbare parkeerplaats;
  • c. de elektrische kabel om het elektrische voertuig van stroom te voorzien moet in goede staat zijn;
  • d. er mag geen elektrische kabel over de openbare weg (rijbaan/fietspad) gelegd worden;
  • e. de elektrische kabel mag maximaal 10 meter over het trottoir liggen, waarbij de afstand wordt gerekend vanaf de grens van het eigen terrein tot aan het elektrische voertuig;
  • f. de elektrische kabel moet, voor zover en zoveel mogelijk, langs het trottoir liggen;
  • g. de elektrische kabel moet op een deugdelijke wijze afgedekt zijn met een kabelmat ter voorkoming van hinder en/ of mogelijke ongevallen voor andere gebruikers van het trottoir;
  • h. de realisatie van laadpalen en het gebruik van laadkabels is toegestaan, mits ter plaatse een parkeerplaats aanwezig is.
15.3.3 Opwekking en levering van duurzame energie

In de bestemmingen zijn de bouw en het gebruik van installaties voor de opwekking en levering van duurzame energie waaronder warmte-koude-opslag als ondergeschikte functie begrepen, onder de voorwaarde dat deze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Met ondergeschikte functie wordt bedoeld dat de duurzame energieopwekking zowel wat betreft het gebruik van de percelen en gebouwen als wat betreft ruimtelijke uitstraling niet de boventoon mag gaan voeren en het karakter van de hoofdbestemming niet mag gaan bepalen.

Voor de realisatie van installaties voor de opwekking en levering van duurzame energie, dient bij het bevoegd gezag een melding te worden ingediend.

Voor de realisatie gelden de volgende regels:

  • a. de voorziening levert geen beperkingen op voor natuur en milieu;
  • b. de voorziening levert geen negatieve effecten op voor de waterhuishouding of de bodemkwaliteit;
  • c. de voorziening kevert geen beperkingen op voor nabijgelegen voorzieningen.
15.3.4 Innovaties duurzaamheid en klimaat

Bij omgevingsvergunning zijn in afwijking van de bouwregels in Hoofdstuk 2, bouwwerken toegestaan die innovatieve duurzaamheid en klimaatadaptatie bevorderen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwwerken geen beperkingen opleveren voor natuur en milieu;
  • b. de bouwwerken geen negatieve effecten opleveren voor de waterhuishouding en bodemkwaliteit;
  • c. de bouwwerken geen beperkingen opleveren voor nabijgelegen woningen en voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
16.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  • d. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering
  • a. Het bepaalde in 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.