| Plan: | Slabbecoornpolder-Welgelegen |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0716.BPwelgelegenTH-VG01 |
Huidige situatie
Het oostelijk deel van het bedrijventerrein is grotendeels verhard. Het westelijk deel van het bedrijventerrein is nog volop in ontwikkeling. Het deelgebied bestaat uit braakliggende terreinen (voormalige akkerbouw), reeds bouwrijp gemaakte percelen en verharde tot bedrijventerrein ontwikkelde percelen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet ten opzichte van het huidige bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen. Ten opzichte van de huidige situatie vinden er wel ontwikkelingen plaats, zo worden de nu nog aanwezig akkerbouwpercelen en polder ontwikkelt tot bedrijventerrein. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Voor de geraadpleegde bronnen wordt verwezen naar bilage 3.
Gebiedsbescherming: Natuurbeschermingswet 1998
Binnen het plangebied is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Deze is in figuur 4.1 weergegeven. Ten noordoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Krammer-Volkerak. Dit gebied is tevens aangewezen als EHS. Ten zuiden van het plangebied is op circa 2,5 km afstand het Natura 2000-gebied Zoommeer gelegen. Ten noord- en zuidwesten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oosterschelde (respectievelijk op circa 6 en 3 km afstand). Circa 8 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Brabantse Wal.
Figuur 4.1 Natura 2000 en EHS nabij het plangebied (Geoloket Zeeland)
Aangezien het een bestaand bedrijventerrein betreft en deze buiten de Natura 2000-gebieden is gelegen, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Verontreiniging als gevolg van stikstofdepositie is niet op voorhand uit te sluiten, aangezien nog enkele percelen bebouwd kunnen worden.
Het Natura 2000-gebied Zoommeer is aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn. Dit gebied is niet gevoelig voor eventuele geringe toename van de stikstofdepositie. Negatieve effecten op het Zoommeer kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten. Het Krammer-Volkerak, de Brabantse Wal en Oosterschelde zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden zijn wel gevoelig voor stikstofdepositie.
Soortenbescherming: Flora- en faunawet
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Gezien de aanwezigheid van water (ondiep) en zanderige gronden kan de zwaar beschermde rugstreeppad hier voorkomen.
Vissen
De waterpartijen bieden leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
| nader onderzoek nodig bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen | |||||||
| vrijstellingsregeling Ffw | tabel 1 | mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker |
nee | ||||
| ontheffingsregeling Ffw | tabel 2 | nee | |||||
| tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | nee | ||||
| bijlage IV HR | alle vleermuizen rugstreeppad |
ja | |||||
| vogels | cat. 1 t/m 4 | gierzwaluw en huismus | ja | ||||
Gebiedsbescherming
In het plangebied is de vestiging van bedrijven tot categorie 4.1 mogelijk. Van dit type bedrijven is de verkeersproductie bepalend voor de stikstofdepositie op Natura 2000.
Van de nog beschikbare hectares bedrijventerrein is de verkeersgeneratie in beeld gebracht. De verkeersgeneratie bedraagt 1.290 mvt/weekdagetmaal. Aangezien het een regionaal bedrijventerrein is, verdeelt het verkeer zich in alle windrichtingen. Daarmee is de toename op de wegvakken langs de Natura 2000-gebieden vrij gering. Om te bepalen of effecten op kunnen treden is het van belang de ligging van de gevoelige habitattypen en -soorten in beeld te brengen.
Oosterschelde en Krammer-Volkerak
In de deelgebieden Rammegors, Van Haaftenpolder en Slikken van de Heen is de achtergronddepositie lager dan de kritische depositiewaarde van de (potentieel) voorkomende habitattypen. In Rammegors en Van Haaftenpolder betreft het, het potentieel voorkomen van H1310 A (KDW 1643) en H1330B (KDW 1571). De achtergronddepositie (2012) is < 1480 mol N/ha/jr. In de Slikken van de Heen betreft het H2190B (KDW 1429). De achtergronddepositie (2012) is hier < 1270 mol N/ha/jr. Het voorkomen van de habitattypen is bepaald op basis van het Doelendocument Deltawateren. In de andere deelgebieden liggen de wegen op grote(re) afstand van de habitattypen en/of zijn geen gevoelige habitattypen aanwezig. Significant negatieve effecten op de Oosterschelde en het Krammer-Volkerak worden dan ook uitgesloten.
Brabantse Wal
Slechts een deel van de Brabantse Waal is als habitatrichtlijngebied aangewezen. Dit gebied, met daarbinnen de kwalificerende habitattypen en stikstofgevoelige habitatsoorten is op ruime afstand (> 3 km) van de snelwegen gelegen. Binnen het Vogelrichtlijngebied zijn kwalificerende broedvogels ook gevoelig voor stikstofdepositie. Zij zijn wel op kortere afstand van de snelwegen aanwezig. Voor habitat- en vogelrichtlijnsoorten is geen KDW vastgesteld. Wessels en Tuitert (2011) hebben in opdracht van Rijkswaterstaat (Dienst Verkeer en Scheepvaart) een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de stikstofgevoeligheid van VR- en HR-soorten. Daarnaast hebben Alterra en SOVON (Alterra-rapport 2359) in 2012 onderzoek uitgevoerd in opdracht van de provincie Noord-Brabant. Dit onderzoek gaat specifiek in op de effecten van stikstof op vogelsoorten in VR-gebieden in de autonome situatie in Noord-Brabant. Uit deze rapporten volgt dat van alle vogelsoorten de zwarte specht gevoelig is voor stikstofdepositie en leefgebied heeft in de omgeving van de snelwegen.
Overschrijding van de KDW kan leiden tot een verergering van de reeds ingezette vergrassing (als gevolg van vermesting en verdroging (Provincie Noord-Brabant, 2010 en Alterrarapport 2359), waardoor het aantal kolonies van de rode bosmier op de open plekken in het bos kan verminderen. Hierdoor kan het voedselaanbod van zwarte specht verslechteren.
Binnen 1 km van de snelweg (invloedssfeer van de geringe toename van de verkeersintensiteiten, ca. 200 mvt/weeketmaal) zijn nauwelijks open plekken aanwezig. Het betreft een oppervlak van circa 20 ha. Het totale oppervlak leefgebied van de zwarte specht betreft zo'n 3.764 ha, waarvan 3.098 ha stikstofgevoelig is (Alterrarapport 2359). Het totale Vogelrichtlijngebied is 4.795 ha. Door de ontwikkeling van de lege percelen op het bedrijventerrein neemt in 0,53% van het totale leefgebied en in 0,65% van het stikstofgevoelige leefgebied de depositie toe.
In de Brabantse Wal zijn beheersmaatregelen genomen om voldoende open plekken in stand te houden door middel van kleinschalig bosbeheer in plaats van grote kapvlakten. Hier slaagt men voorlopig in, zodat er ook voor rode bosmieren ten minste net zo veel open plekken in stand gehouden worden als in het verleden. Dit is voldoende om ook de populatie rode bosmieren op peil te houden voor de zwarte specht (Provincie Noord-Brabant, 2010). Daarnaast wordt gezorgd voor voldoende dood hout. Beide maatregelen (voldoende dood hout en open plekken) zijn verankerd in het beheer en daarmee wordt voldaan aan deze voorwaarden voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling. De aantallen zwarte specht zijn volgens Natuurmonumenten ook vrij stabiel (Alterrarapport 2359).
De toename van de stikstofdepositie als gevolg van het voorliggende bestemmingsplan vindt plaats in een dusdanig klein deel van het leefgebied van de zwarte specht (maximaal 20 ha of 0,53%) dat dit mede gezien het gevoerde beheer niet zal leiden tot een verslechtering van de broedvogelstand van de zwarte specht. Er is dus geen sprake van (significante) effecten.
In theorie kan de flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt leiden tot toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied als gevolg van de toename van de verkeersintensiteiten. In de praktijk is dit echter niet mogelijk, omdat voor ontwikkelingen die leiden tot een significant negatief effect geen vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt verleend. De bedrijven die zich vestigen zullen ook bij de daadwerkelijke bouwaanvraag aan moeten tonen dat voldaan wordt aan de Natuurbeschermingswet 1998.
Op dit moment wordt gewerkt aan de landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS moet er voor zorgen dat er in en rond de Natura 2000-gebieden weer ruimte komt voor economische ontwikkeling, terwijl tegelijkertijd de natuurkwaliteit in die gebieden behouden blijft of beter wordt. De PAS moet uiteindelijk in zijn definitieve vorm wettelijk worden gekaderd. Tot die tijd moet elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden worden getoetst in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Ffw staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
In het bestemmingsplan zijn wel onbenutte bouwmogelijkheden aanwezig, dit kan in de toekomst leiden tot ontwikkelingen. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.