Plan: | WPBG41 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.WPBG41-VG01 |
Het natuurgebied Braakman-Zuid ligt ten noorden van Philippine en ten zuiden van Hoek en de N61 in Zeeuws-Vlaanderen. In Braakman-Zuid heeft Staatsbosbeheer een gevarieerd gebied met bos, natuur, enkele wandelpaden en voorzieningen voor groepsrecreatie. Het natuurgebied maakt deel uit van de ecologische hoofdstructuur van Nederland.
Ter compensatie van het verloren gaan van natuurwaarden door de aanleg van de N61, is in 2010 en 2011 door Staatsbosbeheer langs de Isabellaweg circa 10 hectare aangelegd als natuurcompensatie. Daarnaast heeft het waterschap Scheldestromen een nieuw peilbesluit opgesteld, wat voor Braakman-Zuid een peilverhoging kan betekenen. Er wordt naar gestreefd de drie gebieden als natuurcompensatie eind 2019 gereed te hebben, met eventuele uitloop naar 2020.
Braakman fase III is gesitueerd naast de eerder ingerichte graslandgebieden Braakman fase I en II en vormt het laatst ontbrekende deel van een aaneengesloten grasland natuurgebied Braakman-Zuid. Braakman fase III is nu een perceel waar landbouwgewassen worden geteeld en is hier volgens het bestemmingsplan ook voor bestemd. De gewenste ontwikkelingen op Braakman fase III kunnen dan ook niet gerealiseerd worden op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Om de natuurrealisatie ter plaatse van Braakman fase III planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Met de in de vigerende bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming Agrarisch naar Natuur te wijzigen. Voor de realisatie en toetsing van de wijziging is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld. Met voorliggende toelichting is gemotiveerd dat het plan kan voldoen aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied ligt ten noorden van het Isabellakanaal in het buitengebied van Philippine, gemeente Terneuzen. Aan de oostelijke kant ligt een watergang. Het fietspad, wat van de Spanjaardsweg naar de Isabellaweg loopt, ligt binnen de begrenzing van het plangebied.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Sas van Gent (SAS00), sectie H, percelen 945 en 946. Perceel 945 heeft een oppervlakte van ca 300 m2 en perceel 946 en heeft een oppervlakte van 82.910 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.
Luchtfoto met begrenzing plangebied (bron: PDOK viewer)
Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied (bron: Kadaster)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Terneuzen op 25 juni 2013.
In het geldende bestemmingsplan is aan het plangebied de enkelbestemming ‘Agrarisch’ toegekend.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en tevens voor:
Het voornemen is in strijd met de bestemming Agrarisch, omdat de realisatie van natuur alleen is toegestaan bij de bestemming Agrarisch behorende voorziening (zoals “groenelement” en “natuurvriendelijke oever”). Het betreft echter niet een bij de bestemming Agrarisch behorende voorziening, maar natuurontwikkeling die onderdeel is van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ).
Het bestemmingsplan bevat de volgende wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen in de bestemming Natuur of Water met in achtneming van het volgende:
Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden gebruikt. Voor de lid a bedoelde ecologische hoofdstructuur, dient thans het ‘Natuurnetwerk Nederland (NNN)’ gelezen te worden. Dit netwerk is een samenhangend geheel van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het Zeeuwse deel van dit natuurnetwerk heet Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Door de provincie Zeeland is het plangebied reeds aangewezen voor nieuwe natuur en alsdan deel uitmakend van het natuurnetwerk voor Zeeland.
De wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven en agrarische percelen. De gronden ten noordwesten en noordoosten van het plangebied zijn voorzien van de bestemming Natuur. De gronden ten zuiden van het plangebied zijn voorzien van de bestemming Water. Omdat het perceel omringd wordt door Natuur en Water, worden de belangen van de omliggende agrarische percelen niet geschaad en worden agrarische bedrijven in de omgeving niet extra in ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd. Bovendien voorziet het beheersplan voor het plangebied niet in opgaande beplanting. Ook daarom worden de belangen van omliggende agrarische percelen niet geschaad. Op het beheerplan wordt in paragraaf 2.2. ingegaan.
Tot slot zijn de gronden verworven door de natuurbeheerder. Gelet hierop kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
Tot 1952 bestond de Braakmanpolder uit een brede kreek met zandige oeverlanden, schorren, kwelders en zandplaten, aan weerszijde geflankeerd door zeekleipolders. In de winter stond het laaggelegen terrein grotendeels onder water.
In 1952, vlak voor de Watersnoodramp, is de Braakmankreek ter hoogte van de Westerschelde afgedamd. In de jaren daarna is een deel van de polder in gebruik geweest als landbouwgrond (de voormalige schorren). Een ander deel is door Staatsbosbeheer ingericht als bos- en natuurgebied. Direct ten noorden van de N61 ontstond het vakantie-eiland de Braakman. In Braakman-Zuid is door Staatsbosbeheer een gevarieerd gebied met bos, natuur, enkele wandelpaden en voorzieningen voor groepsrecreatie gerealiseerd. De N61 doorsnijdt de Braakmanpolder scherp en vormt daarmee de grens tussen Braakman-Noord en Braakman-Zuid.
In het ‘Natuurbeleidsplan Zeeland 1992’ is een groot deel van de Braakmanpolder begrensd als 'nieuwe natuur' binnen de Zeeuwse Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Sinds 2015 is dit het NNZ, het Natuurnetwerk Zeeland. Het merendeel van de gronden ten noorden van de N61, Braakman-Noord, is in de afgelopen 15 jaar ingericht als nieuwe natuur. In 2015 is de aanpassing van de N61 naar een doorgaande provinciale (auto)weg afgerond. Ten westen van het gebied is een faunapassage aangelegd om dieren de kans te geven van Braakman-Noord naar Braakman-Zuid te gaan en omgekeerd. Ter compensatie van het verloren gaan van natuurwaarden door de aanleg van de N61, is in 2010 en 2011 door Staatsbosbeheer langs de Isabellaweg circa 10 hectare aangelegd als natuurcompensatie.
Het plangebied is gelegen in het natuurontwikkelingsgebied “Braakman- Zuid”. Het plangebied ligt tussen de kreek “Isabellakanaal” aan de oostkant en een bosgebied aan de westkant. Aan de noordoostkant van het perceel ligt een reeds ontwikkeld natuurgebied, waarin poelen zijn gerealiseerd. Dit zijn Braakman fase I en fase II, die in opdracht van de provincie Zeeland zijn aangelegd.
De gronden in het plangebied zijn in gebruik geweest voor akkerbouw. Er bevinden zich binnen het plangebied geen bouwwerken. De oever langs de kreek is natuurlijk met daarin wat opgaande beplanting. Langs de zuidwestkant ligt een voet- en fietspad en een brug. Dit voetpad sluit aan op het eindpunt van de smalle weg, die langs de zuidwestkant van het bos is gelegen. De dichtstbijzijnde bebouwing bevindt zich op een afstand van ca 350 m. Ten zuiden van het plangebied ligt langs de weg een watergang.
Luchtfoto plangebied (bron: maps.google)
In de gewenste situatie wordt er een poel gegraven met een flauw talud. Het overige deel van het perceel wordt 15 – 25 cm afgegraven ten behoeve van verschraling. De beheersdoelstelling voor het perceel is ‘vochtig hooiland’. Langs de noordwestrand, op de grens met de akker, wordt een laarzenpad aangelegd. De schouwstrook langs de oever wordt gehandhaafd. De afrastering die aanwezig is wordt waar mogelijk verwijderd aangezien de percelen niet zullen worden begraasd. De rietkraag langs het Isabellakanaal wordt gehandhaafd.
Na het gereedkomen van de N61 heeft het waterschap Scheldestromen een nieuw peilbesluit opgesteld, wat voor Braakman-Zuid een peilverhoging kan betekenen. Naast natuurrealisatie dient namelijk in ditzelfde gebied een peilverhoging plaats te vinden in het kader van de doelstellingen Kaderrichtlijn Water (KRW). Het huidige gebruik van het perceel verhindert de gewenste peilverhoging van het gehele gebied van het huidige peil van -70 NAP naar -40 NAP.
De planlocatie is een van de drie deelgebieden die worden ingericht met natuur als compensatie van de verloren natuurwaarden door de aanleg van de N61. Als bijlage (bijlage 1) is de concept maatregelenkaart opgenomen, waarin de maatregelen voor de drie gebieden zijn weergegeven. Deze plannen zullen nog verder uitgewerkt en geoptimaliseerd worden om aan de natuurdoelstellingen te voldoen. Onderhavig plangebied is de enige van de drie gebieden waarop nog geen natuurbestemming rust en waarvoor dit wijzigingsplan dan ook is opgesteld. Navolgend volgt een uitsnede van de concept maatregelenkaart waarop de maatregelen voor het plangebied zijn weergegeven.
Maatregelenkaart voor het plangebied, zie ook bijlage 1 (bron: Adviesburo R.I.E.T.)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Conclusie
Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het project is in overeenstemming met het rijksbeleid.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
De doelstelling inzake de kwaliteit en het medegebruik van natuurgebieden is gericht op bescherming, beheer en ontwikkeling van typisch Zeeuwse natuurwaarden, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van de (inter)nationale biodiversiteit en de omgevingskwaliteit. Ook steekt de provincie in op een verbetering van de toegankelijkheid. Onderhavig plan levert een bijdrage aan de realisatie van dit beleid.
De Verordening ruimte provincie Zeeland (Vrpz) is vastgesteld op 28 september 2012. Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing “Nieuwe natuur (natuurontwikkelingsgebieden)” (art. 2.14 Vrpz). Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de “Afwegingszone natuurgebieden”, art. 2.16 Vrpz , alsmede binnen het besluitvlak “Landschap en erfgoed” (art. 2.17 Vrpz).
Begrenzing “Nieuwe natuur (natuurontwikkelings- Begrenzing Landschap en erfgoed (bron:
gebieden” (bron: ruimtelijkeplannen.nl) ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 2.14 (Natuurontwikkelingsgebieden) van de Verordening bepaalt het volgende.
De agrarische functie komt middels dit wijzigingsplan te vervallen en de bestemming “Natuur” wordt toegekend aan de planlocatie. Daarmee is het planologisch mogelijk gemaakt om het terrein in te richten als natuurgebied. De gronden zijn na vaststelling van het wijzigingsplan niet meer te gebruiken voor agrarische doeleinden.
Artikel 2.16 (Afwegingszone natuurgebieden) bepaalt het volgende:
Het plangebied is gelegen binnen een afstand van 100 meter van een reeds bestaand natuurgebied. Hierdoor valt het plangebied binnen de 100 meter afwegingszone natuurgebieden, zoals bedoeld in art. 2.16 Vrpz. Het plangebied ligt middenin het natuurgebied Braakman-Zuid. Dit natuurgebied is ingericht met bos, natuur, wandelpaden en voorzieningen voor groepsrecreatie. Het plangebied is gesitueerd naast de eerder ingerichte graslandgebieden Braakman fase I en II en vormt het laatst ontbrekende deel van een aaneengesloten grasland natuurgebied Braakman-Zuid. Met voorliggend initiatief wordt aangesloten bij het reeds ingerichte natuurgebied en worden de waarden en kenmerken van Braakman-Zuid niet onevenredig aangetast, maar juist versterkt. Er wordt derhalve voldaan aan het bepaalde in art. 2.16 Vrpz.
Artikel 2.17 (Landschap en erfgoed) van de Verordening bepaalt het volgende:
Op de cultuurhistorische waarden van het plangebied wordt ingegaan in paragraaf 4.2.1. Uit de provinciale cultuurhistorische waardenkaart is gebleken dat er geen cultuurhistorische waarden worden geschaad. Gelet hierop wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.17 van de Verordening Ruimte van de provincie Zeeland.
Braakman III, Isabellahaven en Oeverlanden dienen voor het eind van 2020 ingericht te zijn conform de beoogde beheertypen, welke zijn opgenomen in de Ambitiekaart 2018 van het Natuurbeheerplan Zeeland 2016. De inrichting van deze nieuwe natuur zal gekenmerkt moeten zijn door recreatieve en waterhuishoudkundige elementen voor open water, drassige graslanden en een klein deel bos/struweel.
Tevens zal de inrichting afgestemd moeten zijn op de inrichting van de omliggende gebieden en dient te passen binnen de beschikbare onderhoudsmiddelen die bij de specifieke natuurtypen horen (inclusief recreatie-toelage). Onderhavig wijzigingsplan voldoet hieraan.
De structuurvisie Terneuzen 2025 is vastgesteld door de raad van de gemeente Terneuzen op 16 december 2010. In deze structuurvisie is aan het betreffende perceel de aanduiding “Ontwikkelen (Natuurgebieden)” toegekend. Het plan is hiermee in overeenstemming door het krekenlandschap te versterken.
Uitsnede visiekaart structuurvisie
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en de milieuaspecten aan bod.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Staatsbosbeheer heeft een toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd (bijlage 2). Hieruit is gebleken dat mits er gewerkt wordt zoals aangegeven in het rapport, er geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Na uitvoering van de voorgestelde maatregelen kent het gebied een grotere variatie in terreinomstandigheden dan nu het geval is. Enkele stukken akkerland zullen worden omgezet in grasland en beweiding wordt afgestemd op de plaatselijke condities. Daarnaast worden grondwerkzaamheden uitgevoerd waarbij de plaatselijk sterk bemeste bovengrond wordt verwijderd en tegelijk de grondwaterstand relatief hoger komt te liggen. Een hooilandbeheer met afvoer van de vegetatie zorgt voor verschraling en daardoor rijkere vegetatie.
Verwacht wordt dat de graslanden rijker zullen worden met een grotere variatie aan plantensoorten. Op verlaagde en geplagde delen zullen pioniervegetaties tot ontwikkeling kunnen komen van open, schrale en kalkrijke gronden met onder meer Dwergzegge, Geelhartje, Stijve ogentroost, Borstelbies, Bitterling en mogelijk ook Parnassia en Moeraswespenorchis. Onder wat grazigere omstandigheden groeien Echte koekoeksbloem, Rietorchis, Grote ratelaar, Zompvergeet-mij-nietje en mogelijk ook Addertong en Kleine ratelaar.
Deze kruidenrijke gras- en hooilanden zullen aantrekkelijker worden voor dagvlinders. Soorten als Bruin zandoogje, Oranje zandoogje, Kleine vuurvlinder, Koevinkje en Landkaartje zullen daarvan profiteren.
Langs de oeverlanden van het Isabellakanaal zal een ‘schouwpad’ gespaard worden waar geen grondverlaging plaatsvindt. Hier zullen de rietkragen en ruigere stukken met wilgenopslag aanwezig blijven. De eerder genoemde broedvogels zullen dus ook na de inrichting hun broedgelegenheid houden. De plaatselijke uitbreiding van de bosrand met mantel- en zoomgemeenschappen biedt bovendien ruimte aan broedvogels als Kneu, Grasmus en Braamsluiper. Een karakteristieke dagvlinder die in dergelijke bosranden voorkomt is het Bont zandoogje.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
Cultuurhistorische waarden kunnen op verschillende manieren worden opgenomen in het bestemmingsplan. Cultuurhistorie omvat naast archeologie, veel meer aspecten. Hierbij kan worden gedacht aan beschermde stads- en dorpsgezichten, molens met bijbehorende molenbiotopen, bebouwingsstructuren, beplanting, karakteristieke bebouwing, monumenten, landgoederen, buitenplaatsen, zichtlijnen. In de toelichting dient nu dus naast archeologie ook aandacht te worden besteedt aan gebouwd erfgoed en landschap. Het gaan daarbij om sporen, objecten, patronen en structuren die bepalend zijn voor de geschiedenis en identiteit van een gebied.
Door de gemeente Terneuzen is een zorgvuldige inventarisatie van cultuurhistorische waarden uitgevoerd. Hieruit zijn drie hoofdstrategieën voortgekomen: behoud, behoud door ontwikkeling, en vernieuwing mogelijk. Navolgend volgt een uitsnede van deze drie kaarten.
Uit de drie waardekaarten blijkt dat het gebied geen waardevolle cultuurhistorische waarde heeft. In de kaart ‘behoud’ is te zien dat het plangebied gelegen is tussen bos en een kanaal, het Isabellakanaal. Het bos en het kanaal blijven beiden behouden. De waardekaart ‘behoud door ontwikkeling’ heeft geen specifieke aanduiding voor het plangebied. Op de waardekaart ‘vernieuwing mogelijk’ is het plangebied paars gearceerd, wat inhoud dat ontwikkelen op die locatie mogelijk is.
Uitsnede waardekaart ‘behoud’ met aanduiding plangebied
Uitsnede waardekaart ‘behoud door ontwikkeling’ met aanduiding plangebied
Uitsnede waardekaart ‘vernieuwing mogelijk’ met aanduiding plangebied
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. De planlocatie is niet gelegen in cultuurhistorisch waardevol gebied. De locatie locatie is aangewezen als mogelijk ontwikkelgebied.
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeentelijk beleid
Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld (zie http://www.terneuzen.nl/Onze_Organisatie/Beleid_Verordeningen/Beleid). De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 voor de zogenaamde kruimelgevallen. De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in het Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen “De onderste steen boven?'. Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is, dient de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) te worden doorlopen. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving. Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in situ) of een opgraving (ex situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven.
Toetsing
In het bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen (2013) (moederplan) is op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid geen noodzaak gebleken om een archeologische dubbelbestemming op te nemen voor het plangebied van het nu aan de orde zijnde wijzigingsplan. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. In 2017 is de vrijstellingenkaart archeologie gemeente Terneuzen geactualiseerd. Op deze kaart is aan het grondgebied van onderhavig wijzigingsplan een vrijstellingsdiepte van > 4 meter toegekend.
Vrijstellingskaart gemeente Terneuzen 16 november 2017 met aanduiding plangebied
(bron:
www.terneuzen.nl
)
Toevalsvondsten
Voor toevalsvondsten bij werkzaamheden heeft de gemeente Terneuzen het Plan van Aanpak Realisatievondsten vastgesteld. Bij toevalsvondsten dient overeenkomst dit plan van aanpak gehandeld te worden.
Conclusie
Het is niet aannemelijk dat de gewenste ontwikkeling eventuele archeologische waarden zal schaden. Nader onderzoek in het kader van archeologie is niet noodzakelijk.
In het plangebied loopt een fiets/voetpad. Er is sprake van een wijziging van de bestemming Agrarisch naar Natuur. Het is aannemelijk dat de verkeersbewegingen van landbouwverkeer door onderhavig initiatief af zullen nemen. Qua verkeersaantrekkende werking en verkeersveiligheid is er sprake van een verbetering.
Het plan betreft de vergroting van een reeds bestaand natuurgebied. Er wordt qua recreatie alleen voorzien in het toevoegen van één wandelpad. Het is niet noodzakelijk om hiervoor parkeergelegenheid aan te leggen. Incidentele wandelaars kunnen in de berm van de weg parkeren.
Conclusie
Inzake verkeer zal de situatie in en om het plangebied verbeteren. Qua parkeren is er geen sprake van een behoefte die de aanleg van parkeergelegenheid rechtvaardigt.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Het initiatief voorziet in het wijzigen van de bestemming Agrarisch in Natuur. In par. 4.3.1. is beargumenteerd dat de verkeersbewegingen door dit initiatief af zullen nemen. Ook zal het agrarisch gebruik worden gestaakt. Omdat bij het beheer van natuur minder inzet van machines en landbouwvoertuigen benodigd is, verbetert de luchtkwaliteit. Gelet daarop is het aannemelijk dat de luchtkwaliteit ten gevolge van dit plan per saldo zal verbeteren. Het project voldoet daarmee aan het bepaalde in de Wet luchtkwaliteit. Nadere toetsing is niet noodzakelijk.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Onderhavig initiatief betreft een wijziging van Agrarisch naar Natuur. Uit een onderzoek bij de overdracht van dit perceel is gebleken dat de grond verontreinigd is (bijlage 3). Het volume van de asbestverontreiniging is vastgesteld op circa 80 m3. Deze verontreiniging zal voor aanvang uitvoerende werkzaamheden door een derde partij gesaneerd worden. De sanering wordt in het natuurnetwerk meegenomen.
Er zullen geen risico’s voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel, omdat de verontreiniging door middel van sanering verwijderd zal worden.
De Wet geluidhinder regelt de bescherming van kwetsbare functies, zoals woningen, tegen geluid vanwege wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen. Het nieuwe natuurgebied is geen kwetsbare functie in de zin van de Wet geluidhinder.
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Onderhavig project is niet aan te merken als ‘gevoelige functie’. Een nadere toets aan de milieuzonering kan achterwege blijven.
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een natuurgebied betreft geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Niettemin is het denkbaar dat het aantal personen dat in het plangebied verblijft in zeer geringe mate kan toenemen omdat er een wandelpad wordt aangelegd.
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl )
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan, rijksweg of provinciale weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Tevens is er in de directe nabijheid van het plangebied geen buistransportleiding gelegen. Er is geen sprake van een beperking voor het plangebied.Inrichtingen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied van waterschap Scheldestromen, binnen het PWO-gebied Braakman eo. In het plangebied, of in de omgeving daarvan, bevinden zich geen waterkeringen.
De kreek Isabellakanaal is aangeduid als primaire watergang. In het midden van het plangebied, en langs het plangebied, ligt een secundaire watergang.
Het plan voorziet in de realisatie van extra oppervlaktewater. De oppervlakteverharding zal niet toenemen. Omdat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal worden gestaakt, is het aannemelijk dat de kwaliteit van het oppervlaktewater zal verbeteren. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het bepaalde in de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Waterplan.
Na het gereedkomen van de N61 heeft het waterschap Scheldestromen een nieuw peilbesluit opgesteld, wat voor Braakman-Zuid een peilverhoging kan betekenen. Naast natuurrealisatie dient namelijk in ditzelfde gebied een peilverhoging plaats te vinden in het kader van de doelstellingen Kaderrichtlijn Water (KRW). Het huidige gebruik van het perceel verhindert de gewenste peilverhoging van het gehele gebied van het huidige peil van -70 NAP naar -40 NAP.
Uitsnede leggerkaart (bron: www.scheldestromen.nl)
Het waterschap Scheldestromen heeft bij brief van 4 juli 2018 medegedeeld dat onderhavig wijzigingsplan geen aanleiding tot opmerkingen geeft. Deze brief is tevens het wateradvies.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen zijn er geen bezwaren tegen onderhavig initiatief.
Onderhavig wijzigingsplan maakt deel uit van het moederplan, het bestemmingsplan ‘Buitengebied Terneuzen’. Voor een beschrijving van de regels wordt naar dit bestemmingsplan verwezen.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente indien nodig met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig ontwerpwijzigingsplan is de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bevoegd gezag heeft het ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan de betreffende instanties in het kader van het vooroverleg.
De ontwerpbeschikking wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de ter inzage is het voor eenieder mogelijk een zienswijze in te dienen. Tegen het definitieve besluit kunnen alleen belanghebbenden bezwaar maken en in beroep gaan.
Het ontwerpwijzigingsplan met bijbehorende stukken heeft van donderdag 5 juli 2018 tot en met woensdag 15 augustus 2018 terinzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ontvangen.
De volgende drie ambtshalve aanpassingen zijn doorgevoerd.
Verbeelding/Planbegrenzing
Het fietspad (kad. perceel Terneuzen H 945, eigendom Staatsbosbeheer) was niet opgenomen op de verbeelding. Het fietspad heeft in het bestemmingsplan “Buitengebied” een agrarische bestemming. Voornoemd fietspad maakt integraal onderdeel uit van de recreatieve infrastructuur van natuurgebied “Braakman-Zuid” en is tevens opgenomen binnen de begrenzing van het NNZ. Het fietspad is daarom in voorliggend vastgesteld wijzigingsplan opgenomen binnen de begrenzing van het plangebied en voorzien van de bestemming “Natuur”.
Provinciaal beleid
In paragraaf 3.2.1 is het relevante provinciaal beleid uit het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 aangevuld voor het aspect “kwaliteit en medegebruik van natuurgebieden”.
Verordening Ruimte provincie Zeeland
In het ontwerpwijzigingsplan is gesteld dat het plangebied binnen het besluit-subvlak “afwegingszone nieuwe natuurgebieden”, alsmede binnen het besluitvlak “landschap en erfgoed”. Dit is niet helemaal juist. (De “afwegingszone nieuwe natuurgebieden” bestaat niet). Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing “Nieuwe natuur (natuurontwikkelingsgebieden)”, art. 2.14 Vrpz. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de “Afwegingszone natuurgebieden”, art. 2.16 Vrpz.
Het plan is hierop aangepast en er heeft een toetsing plaatsgevonden aan art. 2.16 Vrpz