direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b 'Buitengebied, Paulinaweg 12 (Biervliet)'
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.TAMBG92-ON01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de (gebieds)ontwikkeling op de locatie Paulinaweg 12, Biervliet en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Terneuzen. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk om dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Terneuzen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct vóór het artikelnummer '22b' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct vóór het nummer van de bijlage '22b' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 Begripsbepalingen:

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I van het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in artikel 2 daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

2.1 Plan:

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b 'Buitengebied, Paulinaweg 12 (Biervliet)' met identificatienummer NL.IMRO.0715.TAMBG92-ON01 van de gemeente Terneuzen.

2.2 Omgevingsplan:

Het omgevingsplan van de gemeente Terneuzen.

2.3 Veehouderij:

Onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt door het houden van landbouwhuisdieren.

Artikel 3 Toepassingsbereik

3.1 Verhouding ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel

De besluiten op grond van artikel 22.1 onder a van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, zoals bedoeld in het derde lid.

3.2 Verhouding regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat)

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3, zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

3.3 Geometrische afbakening reikwijdte TAM-omgevingsplan

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Paulinaweg 12, Biervliet, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.TAMBG92-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde van artikel 4.1 t/m 4.15, bepalingen onderstaand ontleend aan bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen.

4.1 de afstand tot de bouwvlakgrens:

tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

4.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:

tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

4.3 de bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

4.4 de oppervlakte van een bouwvlak/functievlak:

de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/functievlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer functievlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die functievlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één functievlak respectievelijk één bouwvlak.

4.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

4.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.9 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:

buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

4.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.12 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.

4.13 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

4.14 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:

de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).

4.15 Overschrijding van de bouwvlak-, c.q. functiegrenzen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwvlak-, c.q. functiegrenzen maximaal 1 meter bedraagt.?

Artikel 5 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.

Artikel 6 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.?

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Agrarisch

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Agrarisch.

7.2 Gebruiksregels

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;

met de daarbij behorende:

  • b. aan de functie ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. bij deze functie behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

7.3 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de functie en indien noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering worden gebouwd en gelden de volgende beoordelingsregels:

7.3.1 Binnen het bouwvlak
  • a. tenzij anders is aangeduid, mogen binnen bouwvlakken worden gebouwd:
    • 1. gebouwen, kassen, teeltondersteunende voorzieningen, een paardenbak en/of een stapmolen en voorzieningen voor opslag;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan tenzij met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' of 'bedrijfswoning uitgesloten' anders is aangeduid;
  • c. de goothoogten, bouwhoogte, oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen per bouwvlak ten hoogste:
    bouwwerk   goot-hoogte   bouwhoogte   Oppervlakte/inhoud  
    bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)   6 m   10 m   1.500 m³  
    bijgebouwen bij een bedrijfswoning, inclusief overkappingen   3 m   6 m    
    kassen, boog- en gaaskassen ten behoeve van glastuinbouw als neventak   6 m   8 m   het bepaalde in 7.4.5 is van toepassing  
    het bepaalde in gebouwen ten behoeve van intensieve kwekerijen in gebouwen als neventak   7 m   11 m   het bepaalde in 7.4.5 is van toepassing  
    gebouwen ten behoeve van aquacultuur   7 m   11 m   2.000 m2  
    wateropslagruimten als zelfstandig bouwwerk     3 m    
    voedersilo's     11 m    
    sleufsilo's     3 m    
    mestopslagruimten als zelfstandig bouwwerk en mestopslag, geen bouwwerk zijnde     11 m   2.500 m³  
    silo's en vergistingsinstallaties voor het opwekken van duurzame energie     11 m   aard, schaal en omvang passend bij het betreffende agrarische bedrijf  
    gebouwen en overkappingen ten behoeve van een minicamping       ten hoogste één bestaand gebouw  
    overige bedrijfsgebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak   7 m   11 m    
    windturbines     20 m; in afwijking van het bepaalde in 2.8 wordt de bouwhoogte van deze windturbines gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand   3 per bouwvlak  
    paardenbak en/of stapmolen     2 m   één per bouwvlak  
    erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevel     1 m    
    erf- of terreinafscheidingen elders     2 m    
    overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3 m    
  • d. de afstand van kassen, gebouwen en voorzieningen voor opslag - voor zover aan te merken als bouwwerk, geen gebouw zijnde - tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m;
  • e. indien gebouwen en overkappingen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtsbijgelegen) hoofdrijbaan met de functie Verkeer bedraagt ten minste 40 m bij de volgende wegen:
    • 1. N252;
    • 2. N258;
    • 3. N290;
    • 4. N682;
    • 5. N683;
    • 6. N686;
    • 7. N61;
    • 8. N62;
  • g. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtstbijgelegen) hoofdrijbaan met de functie Verkeer van de overige wegen bedraagt ten minste 20 m;
  • h. op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin' zijn uitsluitend één mestbassin met bijbehorende voorzieningen en erfafscheidingen toegestaan;
  • i. de rotoren van windturbines zijn ook toegestaan boven gronden zonder de aanduiding 'windturbine';
  • j. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn uitsluitend één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen), bijgebouwen bij een bedrijfswoning, inclusief overkappingen en erf- of terreinafscheidingen toegestaan.

7.3.2 Buiten het bouwvlak
  • a. buiten bouwvlakken zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens, schokgolf generatoren en voorzieningen voor opslag;

met dien verstande dat:

  • b. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 is per bouwvlak ten hoogste 50 m² aan bedrijfsgebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan met dien verstande dat de bouw noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden ten minste 100 m bedraagt; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies van de agrarisch deskundige met betrekking tot de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 sleufsilo's - tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m - uitsluitend aansluitend aan het bouwvlak zijn toegestaan;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 wateropslag buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van fruitteeltbedrijven waarbij de bouwhoogte en de inhoud per wateropslag ten hoogste 3 m respectievelijk 200 m3 mag bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van de bebouwing als bedoeld onder b bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 8 m;
  • f. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;
  • g. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

7.4 Vergunningplicht voor afwijken van de bouwactiviteiten

7.4.1 Bouwen nabij de functie Verkeer

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1. onder f en lid 7.3.1. onder g voor het bouwen van een gebouw of overkapping binnen de genoemde afstanden, met in achtneming van het volgende beoordelingsregels:

  • a. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot een verkeersonveilige situatie;
  • b. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot aantasting van de verkeersplanologische functie van de weg; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de wegbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen;
  • c. advies van de wegbeheerder is niet noodzakelijk indien binnen het bouwvlak bestaande bebouwing reeds op kortere afstand is gebouwd.

7.4.2 Overkappingconstructies als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.2. voor het bouwen van overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening buiten een bouwvlak, met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van regenkappen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 3 ha per bouwvlak;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van hagelnetten buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 5 ha per bouwvlak, tenzij sprake is van fruitgaarden die voor meer dan 80% aangrenzend aan de fruitgaard zijn omgeven door windsingels; fruitgaarden die voor meer dan 80 % aangrenzend aan de fruitgaard zijn omgeven door windsingels mogen geheel voorzien worden van hagelnetten;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van overige overkappingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;
  • e. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • f. de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • g. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • h. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • i. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf;
  • j. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.4.3 Stellingen als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.2. ten behoeve van de bouw van stellingen als teeltondersteunende voorziening buiten een bouwvlak, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de stellingen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  • c. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • d. de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • e. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • f. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • g. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf;
  • h. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.4.4 Boog- en gaaskassen als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.2. ten behoeve van de bouw van boog- en gaaskassen als teeltondersteunende voorziening buiten een bouwvlak, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor boog- en gaaskassen grenzend aan het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de boog- en gaaskassen buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • d. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • e. de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • f. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • g. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • h. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf;
  • i. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • j. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.

7.4.5 Niet - grondgebonden neventakken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2. voor het bouwen ten behoeve van een niet - grondgebonden neventak ter plaatse van een bouwvlak, met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de totale oppervlakte aan kassen, permanente tunnels of boogkassen bedraagt ten hoogste 2.000 m² per bouwvlak;
  • b. de totale oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van een intensieve kwekerij bedraagt ten hoogste 2.000 m² per bouwvlak;
  • c. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • d. indien de afstand tot woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien er nagenoeg geen hinder voor de naastgelegen woonkernen of verblijfsrecreatieve terreinen optreedt;
  • e. omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wordt niet verleend voor gronden met de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied';
  • f. de ontwikkeling is milieuhygiënisch inpasbaar;
  • g. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • h. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • i. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit en van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • j. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige.

7.4.6 Overschrijding grenzen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2. voor het overschrijden van de grenzen van een bouwvlak met gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend indien de uitbreiding van het bouwvlak ten hoogste 15% van de oppervlakte van het op de kaart aangegeven bouwvlak bedraagt, en de overschrijding van de bouwvlakgrenzen ten hoogste 15 m bedraagt met inachtneming van het bepaalde onder b;
  • b. de afwijkingsbevoegdheid wordt per bouwvlak slechts éénmaal toegepast;
  • c. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • d. omgevingsvergunning kan worden verleend voor een mestsilo of mestzak maar wordt niet verleend voor de aanleg van een mestbassin buiten het bouwvlak;
  • e. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • f. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • g. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf en indien noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • h. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; binnen een zone van 100 m van woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen leidt verlening van de omgevingsvergunning niet tot hinder of nagenoeg geen hinder voor de naastgelegen woonkernen of verblijfsrecreatieve terreinen;
  • i. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.

7.4.7 Toelaatbare hoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1. onder c voor het bouwen van een gebouw met een goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk 8 m en 12 m onder de voorwaarden dat de omgevingsvergunning slechts wordt verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig bedrijf en indien verlening van de omgevingsvergunning noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.

7.4.8 Bouwen tot perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1. onder d voor de bouw van een gebouw op een kleinere afstand tot of in de perceelsgrens, mits verlening van de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.4.9 Sanitair en/of recreatieruimte op een minicamping

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1 voor het nieuw bouwen van sanitaire voorzieningen en/of een recreatieruimte ten behoeve van een minicamping binnen een bouwvlak met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de bouwhoogte van het sanitairgebouw en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. het oppervlak van het sanitairgebouw en/of recreatieruimte bedraagt ten hoogste 250 m²;
  • c. verlening van de omgevingsvergunning is noodzakelijk omdat de bestaande bebouwing niet geschikt is om te dienen als sanitaire voorziening of als recreatieruimte;
  • d. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.4.10 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3, ten behoeve van het bouwen van een paardenbak en/of stapmolen buiten een bouwvlak, met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend voor de gronden aansluitend aan het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van de paardenbak en/of stapmolen bedraagt ten hoogste 3 m en de oppervlakte bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend binnen een afstand van 50 m ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
  • d. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • e. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.4.11 Schokgolfgeneratoren

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.2 onder a ten behoeve van een schokgolf generator buiten het bouwvlak, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor de plaatsing van schokgolf generatoren in fruitteeltpercelen en percelen met bijzondere teelten die kwetsbaar zijn voor hagelschade;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend voor gronden in of binnen een afstand van 1.000 m van het Natura 2000 gebied 'Westerschelde & Saeftinghe', 'Krekengebied Assenede', Polders', 'Bossen en heiden van zandig Vlaanderen' of 'Canisvliet' of gronden met de functie Natuur;
  • c. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien voorzien wordt in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing waartoe ook bestaande windschermen worden gerekend;
  • d. de bouwhoogte van een schokgolf generator bedraagt ten hoogste 10 m;
  • e. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de afstand ten minste bedraagt:
    • 1. tot een enkele woning of een weg: 350 m;
    • 2. tot een woonkern: 700 m;
    • 3. tot een andere schokgolf generator: 3.600 m.

7.4.12 Grotere mestopslagruimte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.3.1. voor het vergroten van de maximale inhoud van een mestopslagruimte als zelfstandig bouwwerk, binnen een bouwvlak, met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de totale inhoud van mestopslagruimten als zelfstandig bouwwerk, op het betreffende bouwvlak bedraagt ten hoogste 5.000 m³;
  • b. verlening van de omgevingsvergunning is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • c. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • d. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • e. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.4.13 Nieuwbouw Nieuwe Economische Dragers (NED)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van één NED waarbij de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 % van aanwezige gebouwen met een maximum van ten hoogste 250 m²;
  • b. nieuwe gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in lid 7.5.1.

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.5.1 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. bij een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;
  • b. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in permanente tunnel- of boogkassen is niet toegestaan;
  • c. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting, in kassen waarvan gevel en dak aan de binnenzijde niet volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling, is niet toegestaan;
  • d. het gebruik van meer dan 200 m² brutovloeroppervlakte ten behoeve van horeca is ter plaatse van de aanduiding 'manege' niet toegestaan;
  • e. het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
  • f. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder i;
  • g. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan met uitzondering van mestzakken aansluitend aan het bouwvlak en wateropslag;
  • h. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;
  • i. de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;
  • j. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;
  • k. de opslag van kuilvoer is uitsluitend op en direct aansluitend aan het bouwvlak toegestaan;
  • l. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan met inachtname van het bepaalde onder m;
  • m. het gebruik van meer dan 130 m2 aan zelfstandige woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - huisvesting seizoensarbeiders' is niet toegestaan;
  • n. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;
  • o. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
  • p. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;
  • q. het gebruik van meer dan 20 % van de standplaatsen ter plaatse van een minicamping als permanente standplaats is niet toegestaan;
  • r. detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van het gebruik van ten hoogste 150 m² brutovloeroppervlakte voor de verkoop van boerderij- of streekproducten;
  • s. het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroepen met een oppervlak van meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • t. het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 20 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • u. het aanbieden van meer dan 50 % van de oppervlakte van de bedrijfswoning ten behoeve van logies met ontbijt is niet toegestaan;
  • v. het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;
  • w. Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.
  • x. een bedrijf in hoofdzaak gericht op veehouderij activiteiten ter plaatse van de functieaanduiding "specifiek vorm van agrarisch uitgesloten - veehouderij".

7.5.2 Veehouderijen

Het houden van landbouwhuisdieren in dierenverblijven als zijnde een veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - veehouderij' is uitgesloten met uitzondering van:

    • 1. Het houden van paarden binnen een paardenhouderij (gebruiksgericht);
    • 2. Het hobbymatig houden van dieren;

7.6 Vergunningplicht voor afwijken van de gebruiksactiviteiten

7.6.1 Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend voor:
    • 1. een NED die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 1;
    • 2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in bijlage 1;
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 1 genoemde omvang;
  • c. de NED vindt plaats in ten hoogste één bestaand gebouw op een bouwvlak tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in 7.4.13;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de ruimtelijke uitstraling;
    • 2. de verkeersaantrekkende werking, waarbij verlening van de omgevingsvergunning niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 3. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat:
      • de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
      • de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 3 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort, mits is aangetoond dat daardoor geen milieuhinder voor aangrenzende percelen ontstaat; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
    • 4. de omvang van verblijfsrecreatie waarbij geldt dat maximaal 10 verblijfseenheden (appartementen, hotelkamers) binnen het gebouw gerealiseerd mogen worden;
    • 5. de omvang van paardrijactiviteiten waarbij geldt dat maximaal één gebouw binnen een bouwvlak hiervoor benut mag worden en (groeps)lessen en horecamatige activiteiten niet zijn toegestaan;
  • e. het gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie (appartementen, hotelkamers) uitsluitend is toegestaan indien op het bouwperceel tevens wordt gewoond;
  • f. NED's niet worden toegestaan op gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten';
  • g. op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • h. de verkeersveiligheid wordt niet negatief beïnvloed;
  • i. inzicht wordt gegeven en rekening wordt gehouden met de externe veiligheidsaspecten van nabijgelegen leidingen waarbij nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten binnen 10 -6 risico-contouren niet zijn toegestaan;
  • j. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • k. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;
  • l. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • m. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • n. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

7.6.2 Kleinschalig kamperen (minicamping)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2. ten behoeve van het toestaan of uitbreiden van kleinschalig kamperen (minicamping) op en in aansluiting op een agrarisch bouwvlak, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor ten hoogste 25 standplaatsen per bouwvlak waarvan ten hoogste 20 % permanente standplaatsen met een maximum van 5; de overige standplaatsen zijn seizoensgebonden standplaatsen;
  • b. plaatsing van kampeermiddelen is uitsluitend toegestaan op en/of in aansluiting aan een agrarisch bouwvlak van een functionerend agrarisch bedrijf met dien verstande dat de afstand van een kampeermiddel tot de grens van het betreffende bouwvlak niet meer dan 50 m mag bedragen;
  • c. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt mogen standplaatsen uitsluitend worden ingericht indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaats vindt;
  • d. het kleinschalig kamperen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein;
  • f. de afstand tussen het terrein voor kleinschalig kamperen en de meest nabij gelegen woning van derden bedraagt ten minste 50 m;
  • g. ter plaatse van de standplaatsen mag de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai niet groter zijn dan 48 dB;
  • h. inzicht wordt gegeven en rekening wordt gehouden met de externe veiligheidsaspecten van nabijgelegen leidingen waarbij nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten binnen 10 -6 risico-contouren niet zijn toegestaan;
  • i. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein;
  • j. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • k. ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • l. een omgevingsvergunning die tot gevolg heeft dat op of aansluitend aan een bouwvlak meer dan 15 standplaatsen zijn toegestaan, wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf;
  • m. medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.

7.6.3 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 onder l voor het tijdelijk huisvesten van, aan het betreffende agrarisch bedrijf verbonden, seizoensarbeiders, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ter plaatse van bouwvlakken;
  • b. de omgevingsvergunning kan worden verleend voor:
    • 1. plaatsing van kampeermiddelen;
    • 2. realisatie van wooneenheden in bestaande gebouwen;
  • c. per bouwvlak zijn ten hoogste 25 kampeermiddelen toegestaan voor tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
  • d. de plaatsing van kampeermiddelen geschiedt voor ten hoogste één aaneengesloten periode van ten hoogste 15 weken per kalenderjaar;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein;
  • f. tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige alvorens de omgevingsvergunning te verlenen;
  • g. inzicht wordt gegeven en rekening wordt gehouden met de externe veiligheidsaspecten van nabijgelegen leidingen waarbij nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten binnen 10 -6 risico-contouren niet zijn toegestaan;
  • h. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • i. de omgevingsvergunning voor kampeermiddelen wordt verleend indien ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van ten minste 5 m;
  • j. medewerking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

7.6.4 Containervelden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 onder o voor het gebruik van gronden als containervelden, met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de containervelden buiten het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;
  • b. de omgevingsvergunning wordt verleend voor gronden aansluitend op een bouwvlak;
  • c. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • d. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • e. verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.

7.6.5 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 onder e voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:

  • a. afwijking wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;
  • c. afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is;
  • d. per woning mag ten hoogste één bijgebouw worden gebruikt als ruimte voor mantelzorg;
  • e. per woning mag ten hoogste 90 m² aan bijgebouwen als ruimte voor mantelzorg worden gebruikt;
  • f. in samenhang met de afwijking voor het gebruik is bouwen toegestaan mits in overeenstemming met het bepaalde in 7.3;
  • g. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.6.6 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 voor het toestaan van het gebruik van een bedrijfswoning voor bewoning door personen die geen binding hebben met het ter plaatse gevestigde bedrijf, met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. afwijking wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;
  • b. afwijking wordt slechts verleend indien op het bouwvlak sprake is van een agrarisch bedrijf;
  • c. in samenhang met de afwijking voor het gebruik is bouwen toegestaan mits in overeenstemming met het bepaalde in 7.3;
  • d. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.7.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de functie Agrarisch en de aanduiding 'natuur- en landschapswaarden' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting met uitzondering van het rooien van boomgaarden;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;
  • d. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het afbranden van de vegetatie.

7.7.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.7.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden op bouwvlakken;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de functie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het omgevingsplan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

7.7.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.7.1. zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische en/of landschapswaarden zoals bedoeld in 7.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

7.7.4 Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.7.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 7.7.3 wordt voldaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde functiegrenzen, mogen in afwijking van het omgevingsplan worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

9.2 Dakkapellen en dakopbouwen

De goothoogte van (bedrijfs)woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:

  • a. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  • c. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het gebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  • d. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het gebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;

met dien verstande dat een dakopbouw bij (bedrijfs)woningen niet is toegestaan.

9.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in artikel 14 niet van toepassing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels luiden als volgt:

  • a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven functie, de gebruiksregels en de overige regels.
  • b. het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (een deel van) gebouwen en verblijfsmiddelen als seksinrichting.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - dijk

11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende functies - mede aangeduid voor bescherming van de primaire waterkering en waterstaatkundige voorzieningen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  • c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de functie gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.2 Bassins voor aquacultuur

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van gronden als bassins voor aquacultuur, op de gronden met de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied', met in achtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. uitsluitend gronden met een agrarische functie zoals bedoeld in artikel 7, komen voor de omgevingsvergunning in aanmerking;
  • b. ten behoeve van bassins voor aquacultuur mag een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 3 ha per bouwvlak worden benut;
  • c. bassins ten behoeve van aquacultuur worden omgeven met grasbegroeide aarden wallen met een hoogte die ten minste gelijk of hoger is dan de hoogte van de bassins;
  • d. de omgevingsvergunning wordt verleend voor gronden aansluitend op een bouwvlak;
  • e. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor teelten die afhankelijk zijn van zout water en/of indien sprake is van een directe binding met zout water;
  • f. de verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; binnen een zone van 100 m van woonkernen en verblijfsrecreatieve terreinen leidt verlening van de omgevingsvergunning niet tot hinder of nagenoeg geen hinder voor de naastgelegen woonkernen of verblijfsrecreatieve terreinen;
  • g. indien de afstand tot gronden met de functie Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt medewerking uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;
  • h. wijziging leidt niet tot negatieve effecten op de waterhuishouding; burgemeester en wethouders vragen hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen.

Artikel 13 Overige regels

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.