| Plan: | Buitengebied, Paulinaweg 6-10, Biervliet |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | omgevingsvergunning |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.OMGBG37-VG01 |
De eigenaar van het perceel Paulinaweg 6-10 in het buitengebied van Biervliet is voornemens om ter plaatse van dit perceel het bestaande bedrijfsperceel aan de noordwestkant uit te breiden met circa 2.774 m² ten behoeve van de bouw van een loods en extra opslagruimte .
De realisatie van het bedrijventerrein op deze locatie en de bouw van het gewenste bedrijfsgebouw past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen heeft echter besloten om in principe medewerking te verlenen aan deze ontwikkeling, omdat verplaatsing van het bedrijf geen reële optie is en de uitbreiding van het bedrijventerrein direct weer wordt ingevuld door het bedrijf zelf en zodoende niet drukt op de regionale nog uit te geven voorraad bedrijventerreinen.
De provincie Zeeland heeft aangegeven een positieve grondhouding ten opzichte van de uitbreidingsplannen te hebben en is ook van mening dat verplaatsen geen reële mogelijkheid is. De provincie heeft aangegeven medewerking te verlenen.
De uitbreiding van het bedrijf kan mogelijk gemaakt worden door middel van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Ten behoeve van deze procedure is een ruimtelijke onderbouwing (hierna RO) noodzakelijk ter verantwoording van de omgevingsvergunning.
Figuur 1.1 Plangebied met de bedrijfslocatie binnen de rode cirkel (bron: luchtfoto kadaster Nederland)
Het plangebied ligt aan de Paulinaweg 6 -10 in het buitengebied van Biervliet, in het noordwesten van de gemeente Terneuzen, dicht bij de Westerscheldekust. Het perceel waarop de bedrijfsuitbreiding is geprojecteerd is kadastraal bekend als Terneuzen sectie BB, perceelsnummers 931 en 721.
Ingevolge artikel 2.10 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de realisatie van een project op grond van artikel 2.12 eerste lid sub a, onder 3° van de Wabo afwijken van het bestemmingsplan. Bij toepassing van dit artikel is als voorwaarde opgenomen dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening en dient de motivering van het besluit van een goede ruimtelijke onderbouwing te zijn voorzien. De ruimtelijke onderbouwing moet een visie bevatten op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd en de ruimtelijke effecten op de omgeving. Ook dient een planologische toets plaats te vinden, op basis waarvan een belangenafweging is gemaakt.
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Buitengebied Terneuzen', d.d. 25 juni 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Terneuzen. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse van beoogde ontwikkeling deels de bestemming Bedrijf en deels de bestemming Agrarisch (zie figuur 1.2). Op de gronden met bestemming Agrarisch zijn onder andere grondgebonden agrarische bedrijven en een bedrijfswoning toegestaan.
Figuur 1.2 Fragment verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen.
De ontwikkeling betreft geen agrarisch bedrijf maar een constructiewerkplaats / constructie-mechanisatiebedrijf. De uitbreiding past dus niet binnen de bestemming Agrarisch van het geldende plan.
Voor de bestemming Bedrijf met de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats geldt dat tevens een constructiewerkplaats/landbouwmechanisatiebedrijf behorende tot categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Het maximaal bebouwbare oppervlak van het perceel is 6.456 m², dit is gelijk aan het huidig bebouwd oppervlak. Daarnaast geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. Het gewenste nieuwe bedrijfsgebouw past niet binnen deze maximale maten.
Voor de realisatie van de uitbreiding van het bedrijf zal dan ook een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan moeten worden verleend. Hiervoor dient de procedure voor een buitenplanse afwijkingsmogelijkheid te worden doorlopen conform Wabo artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3. Onderhavige RO betreft de verantwoording van die afwijking.
Deze RO bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit drie hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt een omschrijving van het project weergegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de resultaten van de sectorale toetsen beschreven. In hoofdstuk 5 wordt kort ingegaan op de juridische regeling en tot slot komt in hoofdstuk 6 de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Het oppervlak bedrijventerrein in de huidige situatie is 1,38 hectare. Op dit bedrijventerrein staan een bedrijfswoning en een aantal bedrijfsgebouwen. Ook zijn er 40 parkeerplaatsen en ruimte voor opslag in de buitenlucht. De gronden die beoogd zijn voor de bedrijfsuitbreiding zijn momenteel in gebruik voor agrarische doeleinden.
Figuur 2.1 Plangebied (bron: luchtfoto kadaster Nederland)
In de gewenste situatie zal er een bedrijfsuitbreiding van 2.774 m² plaatsvinden in de noordwestelijke hoek van het huidige bedrijf. De totale bedrijfsoppervlakte zal 1,65 hectare worden. Daarnaast zal aansluitend aan de bestaande bebouwing een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd worden (zie figuur 2.2). Voor de bedrijfsvoering is een hoogte van 10 meter nodig, hierdoor is het mogelijk om de benodigde kraanbaan te laten functioneren.
Figuur 2.2 Beoogde situatie (bron: RoosRos Architecten)
De uitbreiding van het bedrijventerrein zal gepaard gaan met een landschappelijke inpassing. Hiervoor is door Stichting Landschapsbeheer Zeeland een ontwerp gemaakt (bijlage 2). In een goede landschappelijke inpassing wordt voorzien door middel van een Zeeuwse haag. De Zeeuwse haag bestaat uit diverse (doornige) struiken. De haag kan ongeveer 3-4 m hoog worden. Door bij de aanplant de soorten te mengen ontstaat in de loop der jaren een afwisselend beeld. Voorgesteld is om 2 rijen struiken aan te planten met een plantverband tussen de rijen van 1 meter en in de rij 1,5 m. De 2 rijen planten worden verspringend ten opzichte van elkaar geplant.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte uit 2004. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig
Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het een taak voor zichzelf ziet weggelegd om Nederland concurrerend, bereikbaar, veilig en leefbaar te houden. In de SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor Biervliet geformuleerd.
Doelstelling voor de steden en regio's in Zeeland is het conform het Omgevingsplan kunnen aanbieden van voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige bedrijventerreinen. Voor een gezonde ontwikkeling van de Zeeuwse economie is voldoende ruimte voor economische functies een belangrijke voorwaarde. In 2018 moet er voldoende aanbod zijn aan goed ontsloten bedrijventerrein om de economische dynamiek optimaal te dienen. Er is geen structureel overaanbod en door herstructurering sluit de kwaliteit van bedrijventerreinen goed aan bij de wensen en kansen uit de markt.
De Zeeuws-Vlaamse gemeenten en de provincie Zeeland hechten in dat kader belang aan een gezonde, toekomstbestendige bedrijventerreinenmarkt. Dit komt enerzijds neer op het vraaggericht ontwikkelen van voldoende ruimte (kwantitatief) voor nieuwvestiging, uit/verplaatsing of uitbreiding van bedrijven. Anderzijds dient het aanbod aan terreinen niet te ruim te zijn. Verder dient deze ruimte voor bedrijvigheid in kwalitatief opzicht in orde te zijn, dat wil zeggen dat het profiel en de locatie van deze terreinen moeten beantwoorden aan de eisen die het bedrijfsleven daar aan stelt. In het Omgevingsplan 2012-2018 wordt de werkwijze van regionale bedrijventerreinenprogramma's gecontinueerd.
In de Verordening Ruimte van de provincie zeeland wordt uitbreiding van kleinschalige bedrijventerreinen niet toegelaten tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een beperkte afronding waarbij de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbeterd.
Het provinciale belang is gelegen in een zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling en concentratie alsmede het voorkomen van een onnodige inbreuk op de kwaliteit / openheid van het buitengebied. Tevens streeft de provincie naar herstructurering van bestaande terreinen. Onder een beperkte afronding wordt verstaan een netto afronding of uitbreiding van ten hoogste 20% of maximaal 0,5 ha.
Onder een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt in ieder geval niet verstaan het verwezenlijken van een gebruikelijke landschappelijke inpassing. Die maakt immers deel uit van de reguliere eisen die aan dergelijke ontwikkelingen mogen worden gesteld.
Toetsing
Het plan voorziet in een uitbreiding van netto 2.774 m2, een uitbreiding van 20 %. Hiermee wordt voldaan aan de eis van een maximale afronding van 20%. Voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit is in opdracht van de initiatiefnemer door Stichting Landschapsbeheer Zeeland een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. Dit plan is als bijlage aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd (bijlage 2).
Het omgevingsplan gaat uit van samenwerking tussen de provincie, andere overheden en maatschappelijke organisaties, maar een aantal uitgangspunten uit het plan vindt de provincie van zo’n groot belang dat ze zijn opgenomen in een verordening die bindend is voor gemeenten, de ‘Verordening ruimte provincie Zeeland’. Ook deze verordening is in maart 2016 gewijzigd. Hierin zijn onder andere regels voor uitbreiding van bedrijventerreinen en woonwijken, bescherming van natuurgebieden en regionale waterkeringen opgenomen. Op grond van de Wro dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van de Verordening ruimte in acht te nemen. Voor wat betreft dit project zijn er geen specifieke regels van belang.
Toetsing
Regionale waterkering
De Verordening ruimte schrijft in artikel 2.11 voor dat in een bestemmingsplan aan de aangegeven kernzones van de regionale waterkeringen de (dubbel)bestemming 'Waterstaat – Waterkering' wordt toegewezen. De projectlocatie is niet gelegen in of nabij een regionale waterkering. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op het aspect water.
Bestaande natuur en natuurontwikkeling
Zoals eerder in deze paragraaf aangeduid, ligt de projectlocatie buiten de vastgestelde grenzen van het Natuurnetwerk Zeeland. De locatie is niet gelegen in een natuurontwikkelingsgebied zoals beschreven in artikel 2.14 in de Verordening Ruimte.
Kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie
De Verordening ruimte bevat in artikel 2.17 een regeling met een cultuurhistorische overzichtskaart waarop geen specifieke waarden voor het plangebied zijn opgenomen. In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen landschappelijke of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De aspecten landschap en cultuurhistorische elementen vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Duurzaamheidsladder
Op grond van zowel het rijksbeleid (het Bro), als het provinciaal beleid (het Omgevingsplan en de Verordening ruimte) dient bij een stedelijke ontwikkeling uitgegaan te worden van de duurzaamheidsladder. Het doel hiervan is een zorgvuldig ruimtegebruik, de herstructurering van bebouwde terreinen/gebieden en de bundeling van functies.
Het beleid ten aanzien van de bedrijventerreinen voor de regio Zeeuws-Vlaanderen is opgenomen in het “regionale bedrijventerreinenprogramma Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025”. Dit programma is in november 2016 vastgesteld en bekrachtigd door de Provincie Zeeland. Onderhavige bedrijfsuitbreiding zal, zoals reeds besproken met de Provincie Zeeland, bij de eerstvolgende actualisering van de regionale programmering van de regio Zeeuws-Vlaanderen worden opgenomen.
Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen
In de Verordening Ruimte staat dat uitbreiding van bestaande kleinschalige bedrijventerreinen niet toegelaten wordt, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een beperkte afronding waarbij de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbeterd. Onder een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt in ieder geval niet verstaan het verwezenlijken van een gebruikelijke landschappelijke inpassing (groenstrook van 5 tot 10 meter breed).
De ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaand bedrijf, om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (zie bijlage 2).
De structuurvisie Terneuzen 2025 (februari 2010) is een visiedocument voor de ontwikkeling van de gemeente Terneuzen voor de lange termijn. De structuurvisie fungeert voor het gemeentebestuur als (ruimtelijk) afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. De structuurvisie vormt daarmee een belangrijk kader voor bestemmingsplannen.
De structuurvisie schetst een te verwachten toekomstbeeld anno 2025, rekening houdende met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit (wonen, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, natuur en water).
Het buitengebied van de gemeente bestaat voor een groot deel uit agrarisch gebied. De agrarische sector draagt voor een groot deel zorg voor het onderhoud en het beeld van het landschap. Het agrarische gebied functioneert goed en ook de uitstraling volstaat. Grote ruimtelijke ingrepen worden de komende jaren niet verwacht. Voor zover ontwikkelingen plaatsvinden binnen het buitengebied, die niet zijn gericht op de agrarische functie (bijvoorbeeld door de toevoeging van Nieuwe Economische Dragers), geldt dat deze ontwikkelingen de agrarische bedrijfsvoering niet in de weg mogen staan. In paragraaf 4.6 is gemotiveerd dat dit inderdaad niet het geval is.
Het beleid ten aanzien van bedrijventerreinen voor de regio Zeeuws-Vlaanderen is opgenomen in het “regionale bedrijventerreinenprogramma Zeeuws Vlaanderen 2016-2025”. Dit programma is november 2016 vastgesteld in de regio Zeeuws Vlaanderen en bekrachtigd door de Provincie Zeeland.
Het huidige bedrijf aan de Paulinaweg 6-10 te Biervliet is in dit programma opgenomen als een kleinschalig bedrijventerrein (waarop 1 solitair bedrijf is gevestigd) in het buitengebied. Dit bedrijf is opgenomen met een oppervlakte aan bedrijventerrein van 1,39 ha. De gewenste uitbreiding betreft een uitbreiding van bedrijventerrein met ca 0,28 ha. Deze uitbreiding van bedrijventerrein wordt direct weer ingevuld door het bedrijf zelf met de uitbreidingswens die ze hebben en drukt niet op de regionale nog uit te geven voorraad aan bedrijventerrein.
Onderhavige bedrijfsuitbreiding zal bij de eerstvolgende actualisering van de regionale programmering van de regio Zeeuws Vlaanderen worden opgenomen.
De uitwerking en beschrijving van het gebruik en bouwmogelijkheden van de locatie waarop het initiatief zich bevindt, zijn beschreven en toegelicht in paragraaf 1.4 .
In de toelichting op het bestemmingsplan 'Buitengebied' is een beleidsnotitie voor het agrarisch gebied opgenomen. Het uitgangspunt voor ontwikkelingen in het buitengebied is dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling wordt verbeterd. Aan dit uitgangspunt wordt voldaan. Er komt een uitbreiding van het bedrijventerrein van het aanwezige bedrijf, daarvoor wordt een landschappelijke inpassing verzorgd in overeenstemming met het ontwerp opgenomen in bijlage 2.
Verder geldt dat er geen belemmeringen mogen optreden voor de agrarische bedrijven in de omgeving. Uit de toetsing in paragraaf 4.6 blijkt dat hier aan voldaan wordt.
Conclusie ten aanzien van beoogd plan is de uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de beleidskaders van de gemeente Terneuzen. Binnen de kaders van de geldende regelgeving staan zowel het provinciaal als het gemeentelijk beleid de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, wordt dan ook onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing en conclusie
In de te realiseren loods zal in hoofdzaak opslag plaatsvinden waarin structureel niet meer dan 2 uur/dag dezelfde mensen verblijven. Een bedrijf is geen milieugevoelige functie, in het kader van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit hoeft er dan ook geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde, het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de Westerschelde en zijn meerdere risicovolle inrichtingen aanwezig.
Transport gevaarlijke stoffen over de Westerschelde
Ten noorden van het plangebied ligt de Westerschelde. De risico's van transport gevaarlijke stoffen over de Westerschelde zijn in beeld gebracht door Actualisatstudie 2011 DNV rapportnummer 1237G9Y-13. Conform het Basisnet water betreft dit een rode vaarweg, wat betekent dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de oevergrens komt. De plaatsgebonden risicocontour (10-6) ligt buiten de oevers van de kern Terneuzen en is daarom niet van invloed op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Het invloedgebied kan worden gedefinieerd als het gebied waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen door een ongeval met een gevaarlijke stof. Meer specifiek wordt het invloedsgebied afgebakend door de 1%-letaliteitsgrens. De planlocatie ligt volgens de actualisatiestudie binnen het invloedsgebied van de Westerschelde, het Bevt schrijft voor dat binnen de invloedsfeer van een transportroute aandacht moet worden geschonken aan mogelijkheden tot voorbereiding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid ten aanzien van de nog niet gerealiseerde (beperkt)kwetsbare objecten. Ter hoogte van de gemeente Terneuzen is het groepsrisico relatief laag en bedraagt minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde waardoor kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Figuur 4.1 Invloedsgebied groepsrisico Actualisatiestudie 2011
Figuur 4.2 Groepsrisico Terneuzen Vaarroute Westerschelde
Risicovolle inrichtingen
Volgens de professionele risicokaart zijn er op grotere afstand van het plangebied risicovolle inrichtingen gelegen. Ten noordwesten van de locatie is aan de Paulinaweg 12 is een propaantank aanwezig. De PR-6 contour van deze inrichting betreft 40 meter. De planlocatie ligt op meer dan 200 meter en vormt daarom geen veiligheidsprobleem.
Dow Mosselbanken Logistic Park
Ten noordoosten van de locatie is het terrein van Dow Mosselbanken Logistic Park aanwezig. Voor dit bedrijventerrein is een veiligheidscontour vastgesteld (zie figuur 4.3). De risicovolle inrichtingen met een 10-6 contour ligt buiten de inrichtingsgrens maar binnen deze veiligheidscontour zijn DOW, Katoen Natie Westerschelde, Maschem, Bertschi en Oiltanking Terneuzen. Op dit moment (januari 2017) is een aantal percelen op industriegebied van de Mosselbanken braakliggend. Aangezien het gebied is gereserveerd voor zwaardere industrie, is hier de ruimte gereserveerd binnen de veiligheidscontour. Binnen deze contour zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan die geen functionele binding hebben met het bedrijventerrein.
Figuur 4.3 Veiligheidscontour Dow Mosselbanken Logistiek Park (bron: Besluit vaststelling Veiligheidscontour (industrie)gebied Dow, Mosselbanken en Logistiek park gelegen in gemeente Terneuzen.
Figuur 4.4 Uitsnede Risicokaart
De ontwikkeling vindt niet plaats binnen de plaatsgebonden risicocontour van de inrichtingen. Er wordt voldaan aan de normen vanuit het Bevi. De ontwikkeling leidt niet tot toename van aanwezige personen in het invloedsgebied en heeft hierdoor geen invloed op het groepsrisico. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van Katoennatie Westerschelde Containerterminal. Daarom dient, ondanks de grote afstand tot de inrichting en het feit dat de ontwikkeling geen significant effect heeft op het groepsrisico, op grond van artikel 13 van het Bevi het groepsrisico te worden verantwoord. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 1.
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot toename van personen en heeft hierdoor geen invloed op het groepsrisico. Het groepsrisico is verantwoord. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
4.2.1 Verantwoording groepsrisico vervoer gevaarlijke stoffen over de Westerschelde
Omdat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de vaarroute Westerschelde, is op grond van het Bevt artikel 7 een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruikt gemaakt van een stappenplan.
Stappenplan verantwoording
Stap 1: Ligt het plan binnen het invloedsgebied?
Uitkomst toets: Ja, dit is het geval.
Stap 2: Is het groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico?
Uitkomst toets: Het groepsrisico ter hoogte van Terneuzen bedraagt minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde.
Stap 3: Neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe? Ga na of ten gevolge van het ontwikkelingsplan, en eventuele andere ontwikkelingsplannen in het gebied, de bevolkingsdichtheid in het gebied met meer dan 10% toeneemt. Zo ja: een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is vereist.
Uitkomst toets: gezien de uitkomst van stap 2 is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
Stap 4 Ga na welke risicoreducerende maatregelen kunnen worden toegepast. Gebruik hiervoor de checklist uit het rapport. In het rapport is een overzicht gegeven van mogelijke risicoreducerende maatregelen.
Stap 5 Is één van de volgende motieven voor een acceptatie van een hoger risico van toepassing?
Uitwerking van deze stap zal door de gemeente moeten worden gedaan.
Naast de hoogte van het groepsrisico maken ook de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. Op deze aspecten wordt hierna ingegaan.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit deze handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied wordt in verschillende windrichtingen ontsloten en is goed bereikbaar voor de hulpverlening. De mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten zijn echter beperkt bij een toxische wolk en zijn vooral gericht op detectie en alarmering van bewoners “ramen, deuren en ventilatie openingen sluiten”.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen zelfredzaam zal zijn. Verwacht wordt dat minder zelfredzame personen worden begeleid door ouders en/of verzorgers. Er worden geen specifieke functies mogelijk gemaakt voor minder zelfredzame personen.
Restrisico
De risicobron Westerschelde kan in voorziene situatie leiden tot incidenten met effecten of slachtoffers binnen het plangebied. De genoemde maatregelen kunnen de omvang van mogelijke incidenten reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor hulpverleningsdiensten. Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura-2000 gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
• overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland
In de provincie Zeeland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en het voor op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 315 meter.
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe is wel gevoelig voor stikstofdepositie. De ontwikkeling leidt niet tot toename van verkeersbewegingen en de bebouwing wordt niet verwarmd, toename van stikstofemissies zijn hierdoor uitgesloten.
Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zeeland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijfsgebouw en opslagterrein. De beoogde uitbreiding vindt plaats op agrarische gronden. De volgende werkzaamheden zijn beoogd:
De huidige waarden van de planlocatie zijn vastgesteld aan de hand van ecologische kennis en verspreidingsgegevens. Door het intensieve gebruik van de agrarische gronden is het terrein weinig geschikt voor beschermde soorten. Roofvogels als buizerd maken mogelijk gebruik van het terrein als jachtgebied, in de omgeving is voldoende alternatief en kwalitatief gelijkwaardig jachtgebied aanwezig waardoor effecten op de soortgroep kunnen worden uitgesloten. Mogelijk is het terrein verder geschikt voor akkervogels als fazant en patrijs. Weidevogels worden op deze korte afstand van bebouwing niet verwacht. Verder kan het gebied van betekenis zijn voor algemene zoogdiersoorten als konijn en veldmuis. De beschermde veldspitsmuis is daarnaast aanwezig in natuurgebied Braakman, de open agrarische landen vormen geen geschikt leefgebied voor deze soort. Ditzelfde geldt voor de bosmuis en rosse woelmuis. Beschermde amfibieën en reptielen worden op grond van verspreidingsgegevens niet verwacht, mogelijk zijn gewone pad en bruine kikker aanwezig. Het uitbreidingsgebied is niet geschikt voor vleermuizen door ontbreken van opgaande vegetatie en bebouwing. Door de jarenlange bemesting van de gronden en intensieve beheer kan aanwezigheid beschermde flora eveneens worden uitgesloten.
Bij beoogde werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het volgende:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
| Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
| stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
| fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
| 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
| fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het plan maakt de realisatie van een bedrijfsuitbreiding met een oppervlakte van 2.774 m² mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van een bruto vloeroppervlak, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkeling leidt niet tot toename van verkeer. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N61, ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 18,4 µg/m³ voor NO2, 15,7 µg/m³ voor PM10 en 8,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Figuur: Uitsnede NSL-monitoringstool, globale ligging plangebied rode cirkel)
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een milieuhinderlijke functie. Gezien de ligging in het buiten gebied en de aanwezigheid van bedrijvigheid kan het gebied getypeerd worden als rustig buitengebied.
Conform de VNG-publicatie kan een constructiewerkplaats geschaald worden onder milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 100 meter voor geluid in rustig buitengebied (SBI 251/331). In de nabije omgeving op 190 meter is een woning gelegen. Aan de genoemde richtafstand wordt dan ook voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de dichtstbij gelegen woning ook in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
De ontwikkeling betreft een beperkte afronding van het bedrijventerrein en de bouw van een loods. De loods zal vooral gebruikt worden als opslag locatie voor materiaal dat nu noodgedwongen buiten staat. Er zal geen uitbreiding van personeel plaatsvinden. Een toename van verkeer en parkeerbehoefte zal daarmee ook niet aan de orde zijn.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden als er sprake is van een geluidgevoelige functie.
De ontwikkeling betreft geen geluidgevoelige functie, akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Waterparagraaf
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Waterbeleid en toegekende waterhuishoudkundige functies
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)
In het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten zijn onder meer overeengekomen dat: het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden; voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden, hierin dienen de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven te worden.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 bevat beleid voor grondwater, oppervlaktewater en waterveiligheid. Vooral de waterfunctiekaart is een belangrijk hulpmiddel bij het beoordelen van nieuwe initiatieven.
Doelstellingen zijn:
In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt in het Omgevingsplan onder meer gestreefd naar het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied. Bij de uitvoering geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt. Bij nieuwe bebouwing wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem. Op de waterkansenkaart is dat globaal inzichtelijk gemaakt. Indien nodig wordt een nadere toetsing op locatieniveau door het waterschap uitgevoerd. Deze kaarten zijn een hulpmiddel bij de watertoets.
Waterbeheerplan 2016 - 2021
De visie van het waterschap is: 'Doelmatig beheer van watersystemen en afvalwaterketen. Deze zijn robuust en toekomstbestendig ingericht'. De volgende doelen zijn daarbij gesteld: Het watersysteem en de afvalwaterketen in het beheergebied zijn in 2027 op orde, ook voor de klimaatomstandigheden die worden verwacht.
Overleg waterbeheerder
Overleg met het waterschap Scheldestromen heeft tijdens het planproces plaatsgevonden. Het waterschap Scheldestromen heeft in relatie met de beoogde bedrijfsuitbreiding inmiddels een watervergunning voor het deel dempen en het vergroten (verbreden) van en waterloop en een ontheffing wegen. De overige relevante aspecten met betrekking tot de waterhuishouding zijn opgenomen in onderstaande tabel. Van het Waterschap Scheldestromen is een positief wateradvies d.d. 12 maart 2018 ontvangen.
| Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
| Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een waterkering. |
| Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
huidige na situatie realisatie dakoppervlak 6456 8856 dichte bodemverharding x x doorlatende bodemverharding 1600 2000 wateroppervlak 80 240 |
| Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie wordt het huishoudelijk en bedrijfsafvalwater opgevangen in een opvangtank en periodiek per vrachtwagen afgevoerd naar RWZI. Het hemelwater wordt opgevangen en afgevoerd op het oppervlaktewater. Ten behoeve van de beoogde bedrijfsuitbreiding wordt een bestaande sloot deels verlegd en vergroot op eigen terrein. |
| Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
| Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
Er wordt geen grondwater onttrokken. |
| Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
De grondwaterkwaliteit wordt niet aangetast. Alleen het hemelwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. |
| Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Zowel tijdens de bouwfase als tijdens de gebruiksfase worden geen uitloogbare materialen gebruikt. |
| Volksgezondheid Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
N.v.t. |
| Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
De polderpeilen worden niet aangetast. Bodemdaling zal niet optreden. Er worden geen zettingen verwacht. |
| Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
De op eigen terrein uit te breiden sloot wordt voorzien van een natuurvriendelijke oever. |
| Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Zoals in de bestaande situatie zal ook in de nieuwe situatie de onderhoudswerkzaamheden op reguliere wijze plaatsvinden. |
| Andere belangen waterbeheer | |
| Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Er bevinden zich in de nabijheid van de beoogde bedrijfsuitbreiding geen objecten waarvan de werking belemmerd kan worden. |
| Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
Voor de aan te leggen nieuwe ontsluiting op de Paulinaweg is door het Waterschap Scheldestromen een ontheffing verleend. |
In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in of op de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de Provincie Zeeland wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Toetsing en conclusie
In het bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen zijn verschillende dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische waarden te beschermen. Voor het plangebied is een dergelijke dubbelbestemming niet opgenomen, omdat er geen archeologische waarden worden verwacht. Nader onderzoek naar het aspect is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
• Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
• Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een bedrijf met een oppervlakte van 2.774 m2. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 30 januari 2018 is bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen vastgesteld dat geen MER nodig is. De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
De omgevingsvergunning voorziet in de bouw van een nieuwe loods en een kleinschalige uitbreiding van de bestemming bedrijf. Op het plangebied blijft voorts de juridische regeling zoals beschreven in de bestemming 'Bedrijf', de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats' en de gebiedsaanduiding 'wro - zone -ontheffingsgebied' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Terneuzen' (vastgesteld d.d. 25 juni 2013), van toepassing.
Er is sprake van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), zodat sprake is van verplicht kostenverhaal. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst is gesloten waarin onder andere de kosten van de planologische procedure verhaald worden op de initiatiefnemer.
In het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen van 8 februari tot en met 21 maart 2018. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen ontvangen. Van het Waterschap Scheldestromen is d.d. 12 maart 2018 bericht (wateradvies) ontvangen dat zij geen opmerkingen hebben. Eerder is door dit waterschap aan initiatiefnemer een watervergunning en ontheffing wegen voor het dempen en verbreden van een waterloop aan de Paulinaweg te Biervliet.