direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Terneuzen Midden, Lievenspolder B
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Woningstichting Clavis wil een deel van de wijk Lievenspolder herstructureren. Dit vindt plaats door de sloop van 117 woningen en het bouwen van 95 huurwoningen in het sociale segment. De sloop van deze woningen is noodzakelijk, omdat deze niet meer voldoen aan de hedendaagse eisen. Met deze herstructurering ontstaat ook de kans om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren. In het gebied wordt eveneens meer openbare ruimte gerealiseerd die benut kan worden door de toekomstige bewoners.

De gemeente Terneuzen wenst medewerking te verlenen aan deze herstructurering. Om deze herstructurering mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. De voorziene ontwikkelingen zijn namelijk niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, 'Terneuzen Midden' (vastgesteld op 17 december 2009). Het onderhavige bestemmingsplan maakt de beoogde herstructurering juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied en de wijk Lievenspolder liggen centraal aan de westzijde van Terneuzen. Het plangebied bestaat uit meerdere deelgebieden. Om de begrenzing van de verschillende deelgebieden weer te geven, wordt aangesloten bij de bouwfasering zoals deze nu wordt beoogd. De kans is echter aanwezig dat dit wijzigt. Voor het bestemmingsplan is dit echter niet relevant.

De herstructurering van Lievenspolder bestaat uit verschillende deelgebieden die allen nader beschreven zijn in de toelichting. Dit bestemmingsplan heeft evenwel enkel betrekking op het deelgebied 'Kerkhoflaan 55 te Terneuzen'. Alle overige deelgebieden zijn eerder in procedure gebracht. Dit betekent dat de overige gebieden nog wel worden beschreven in de toelichting maar geen deel uitmaken van de regels en van de verbeelding.  

Deelgebied 1 wordt begrensd door de Rozenstraat aan de westzijde, de Kerkhoflaan aan de noordzijde, de woningen aan de Azaleastraat aan de oostzijde en woonbebouwing die haaks op de Rozen- en Azaleastraat staat aan de zuidzijde.

Deelgebied 2 en 3 betreffen ruimtelijk het grootste gebied. Dit grenst aan de westzijde aan de Meester F.J. Haarmanweg die over gaat in de Kennedylaan. Dit deel van het plangebied wordt ook aan de noordzijde begrensd door de Kerkhoflaan. De Rozenstraat vormt de begrenzing aan de oostzijde en de Meidoornstraat vormt de zuidelijke begrenzing. De Baandijk vormt de begrenzing aan de westzijde.

De locatie Kerkhoflaan 55 maakt ook deel uit van deelgebied 2. Dit pand, dat in gebruik was als meubelwinkel, staat sinds geruime tijd leeg. Deze locatie bevindt zich aan de noordzijde van de Kerkhoflaan. Aan de westzijde grenst de Van der Peijlstraat. Aan de oostzijde de Van Cantfortstraat en aan de noordzijde ligt reeds aanwezige woonbebouwing.

Deelgebied 4 wordt begrensd door de Crocusstraat die overgaat in de Narcisstraat aan de westzijde. De noordelijkste woningen van deze deelgebied staan langs de Narcisstraat. De woningen aan de Leliestraat vormen de zuidelijke grens. De bestaande garage behorend bij een woning aan de Geraniumstraat vormt de begrenzing aan de oostzijde.

In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied met de verschillende deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied en verschillende deelgebieden

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling geldt het bestemmingsplan 'Terneuzen Midden'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de plankaart van 'Terneuzen Midden' opgenomen.

De locaties waar deze herontwikkeling voorzien is, hebben in dit bestemmingsplan de volgende bestemmingen: Wonen, Groen, Maatschappelijk, Bedrijf en Verkeer.

De locaties van de nieuwe woningen en van de nieuwe groenzones komen niet overeen met de huidige bestemmingen. Op basis van deze bestemmingen is de beoogde ontwikkeling niet mogelijk.

De 6 nieuwe woningen aan de Crocusstraat passen in het bestemmingsplan Terneuzen Midden. Hierdoor is ervoor gekozen om deze woningen niet mee te nemen in het voorliggende bestemmingsplan Terneuzen Midden, Lievenspolder B. In totaal worden in het nieuwe bestemmingsplan 89 woningen mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0002.png"

Figuur 1.2. Uitsnede bestemmingsplan 'Terneuzen midden'.

1.4 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:

  • In hoofdstuk 2 wordt het plangebied, de directie omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling en de ruimtelijke- en milieu aspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (plankaart en regels).
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Terneuzen Midden, waar Lievenspolder deel van uitmaakt, bestaat voornamelijk uit woningen. Hierin zijn in Terneuzen Midden verschillende woonmilieus te onderscheiden. Lievenspolder betreft één van de woonwijken die voornamelijk is opgebouwd uit geschakelde/aaneengebouwde woningen in een relatief hoge bebouwingsdichtheid. Deze wijk wordt gekenmerkt door een rationele stedenbouwkundige structuur, waarbij de verschillende buurten van de wijk een eigen verschijningsvorm hebben. In het gebied bevond zich ook een kerk. Deze is echter al geruime tijd geleden gesloopt.

De groenstructuur in het plangebied wordt gekenmerkt door de Baandijk aan de westzijde. Ook de speelterreinen bij de Azaleastraat en bij de Rozenstraat vormen een groen element.

De wegenstructuur wordt eveneens door de rationele verkaveling van de woonblokken gekenmerkt. Deze grenzen namelijk direct aan de woonblokken. De noordzuidassen zijn hierin het meest kenmerkend.

De bebouwing in Lievenspolder stamt uit de periode van 1950 tot 1960. Deze bebouwing heeft twee bouwlagen en een kap. De ligging van het plangebied is globaal in figuur 2.1 aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Ligging plangebied

2.2 Planbeschrijving

Met het bouwplan wil woningstichting Clavis een deel van de wijk Lievenspolder herstructureren. De herstructurering betreft in totaal de sloop van 117 woningen. Hiervoor worden 95 woningen teruggebouwd. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt slechts de bouw van 89 woningen mogelijk gemaakt. De 6 nieuwe woningen aan de Crocusstraat passen in het geldende bestemmingsplan Terneuzen Midden. De nieuwe woningen betreffen zowel eensgezinswoningen als ook levensloopbestendige woningen.

Doordat er minder woningen worden gebouwd dan er worden gesloopt, komt er meer openbare ruimte in dit nieuwe deel van Lievenspolder. De kwaliteit van de openbare ruimte zal, doordat deze beter wordt afgestemd op de wensen van de toekomstige bewoners, eveneens verbeteren. In figuur 2.3. is een overzichtstekening opgenomen van de beoogde invulling.

Deelgebied 1

Deelgebied 1 van de ontwikkeling betreft de realisatie van twee rijen met woningen, waarvan er een wordt georiënteerd op de Kerkhoflaan en een op de Rozenstraat. Aan de zijde van de Kerkhoflaan is een rij met woningen beoogd. Dit betreft woningen in twee bouwlagen met een kap. Deze woningen zijn beoogd als gezinswoning.

De nieuwe woningen aan de Rozenstraat worden gerealiseerd in één bouwlaag met een kap. Dit betreft levensloopbestendige woningen.

Deelgebieden 2 en 3

Het tweede en derde deelgebied bestaan elk uit een parkeerhofje met daar rondom woningen die met de achtertuinen op het omliggend groen zijn georiënteerd. Tussen deze twee deelgebieden wordt openbare ruimte gerealiseerd. Deze deelgebieden bevatten zowel gezinswoningen als ook levensloopbestendige woningen. Deze levensloopbestendige woningen worden overwegend plat afgedekt met op de hoeken een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2. Sfeerimpressie van deelgebied 2

Ook de locatie Freijser maakt deel uit van het voorliggende plan. Deze locatie wordt ingevuld met twee rijen met woningen. Een rij van 6 woningen wordt georiënteerd op de Kerkhoflaan. De overige woningen in dit deelgebied worden georiënteerd op de van der Peijlstraat.

Deelgebied 4

Het vierde deelgebied betreft uitsluitend levensloopbestendige woningen. Deze woningen worden georiënteerd op de aangrenzende straten. Om voldoende parkeergelegenheid te creëeren wordt op het achterterrein langs de Azaleastraat een parkeerhof gerealiseerd.

Om de nodige flexibiliteit te houden tussen het te realiseren programma en de exacte locatie van de typen woningen, wordt ervoor gekozen om op de verbeelding overal een goot- en bouwhoogte op te nemen van 7 en 11 meter. Hierdoor kan ten alle tijde per deelgebied beslist worden of een ander type woning gewenst is.

Openbare ruimte

In de toekomstige situatie is sprake van meer openbare ruimte dan in de huidige situatie. Deze openbare ruimte wordt zodanig aangelegd dat deze beter kan worden benut. Dit komt doordat de bestaande openbare ruimte versnipperd is en minder goed toegankelijk. In de nieuwe situatie zorgt de afstand tussen deelgebied 2 en deelgebied 3 ervoor dat er een ruime openbare ruimte ontstaat die een meerwaarde heeft voor de gehele wijk. Dit doel wordt bereikt door het realiseren van enkele voetpaden door het gebied, het plaatsen van speelvoorzieningen en het realiseren van een wadi. Deze wadi wordt zodanig ingericht dat deze kindvriendelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.3. Beoogde invulling Lievenspolder

Aansluiting op omliggend gebied

Met de herstructurering van de wijk Lievenspolder wordt tevens de kans aangegrepen om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren. Daarbij zal ook aandacht besteed worden aan de implementatie van dit gebied in de directe omgeving. Zo zal getracht worden om het aanzicht van de gevels aan de aangrenzende Geraniumstraat te verbeteren. Ook de aansluiting van de wijk op de groene kwaliteit van de Baandijk en de aldaar aanwezige horecavoorziening wordt versterkt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie rijksdoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Toetsing

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de nationale belangen, zoals verwoord in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren en militaire terreinen. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Besluit ruimtelijke ordening

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst bekijken of er in de regio vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens bekijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing

Met de herstructurering van Lievenspolder, wordt door Clavis ingespeeld op het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er wordt zorgvuldig ruimtegebruik gepleegd en de nieuwe woningen zijn geschikt voor de toekomstige sociale huurmarkt. Daarnaast is door realisatie van dit bestemmingsplan sprake van een afname van het aantal woningen van 117 naar 95 woningen. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats in het bestaand stedelijk gebied. Hierdoor wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018

Algemeen

Het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 geeft de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Zeeland. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De Provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De Provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied.

Woningbouw

Voor woningbouw zijn de volgende beleidslijnen relevant.

  • Een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt in steden, dorpen en op het platteland en met voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Ruimtelijk staan bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik voorop.
  • De Provincie Zeeland stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren; dynamisch zijn, met voldoende nieuwbouw, doorstroming en verandering en van de bestaande woningvoorraad.
  • Als gevolg van financieel-economische en demografische veranderingen zijn regionale woningmarktafspraken nodig op basis van nieuw realisme, regionale samenwerking, afstemming en sturing.
  • Woningbouw vindt voornamelijk plaats in het bestaand bebouwd gebied, zoals dat op kaarten is begrensd.
  • Gemeenten hebben ook een opgave in verbetering van de bestaande woningvoorraad. Verbeteren, veranderen, vernieuwen, vervangen en verminderen (5V's) zijn daarbij de sleutelwoorden.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland

In de verordening is ten aanzien van woningbouw aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.

De locatie ligt binnen het gebied dat is aangeduid als bestaand stedelijk gebied en het betreft een afname van het aantal woningen.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

Structuurvisie Terneuzen 2025

In de Structuurvisie Terneuzen 2025 wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. De structuurvisie steunt op diverse beleidsdocumenten zoals de Gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone en een aantal sectorale notities zoals de Structuurvisie Detailhandel, het wegencategoriseringsplan, het actieplan Economie en de notitie 'Op pad' van de provincie Zeeland, die als bouwstenen hebben gediend.

Bij het opstellen van de structuurvisie is gebruik gemaakt van de zogenaamde lagenbenadering, die de kwaliteiten in een gebied met elkaar in verband brengt. De lagenbenadering wordt gezien als een zorgvuldige methode om ruimtelijke keuzes te onderbouwen.

Voor het bestemmingsplan is met name het thema wonen van belang.

Wonen

De toekomstige woningbehoefte hangt samen met demografische ontwikkelingen. In kwantitatieve zin zal de vraag naar woningen beperkt zijn, omdat het aantal huishoudens in de structuurvisieperiode nauwelijks meer groeit. In kwalitatieve zin is sprake van een enorme discrepantie tussen de bestaande voorraad (vooral grondgebonden (rij)woningen) en de vraag naar woningen die een meerwaarde hebben.

Regionale woonvisie 2014

In de regionale woonvisie wordt een visie, ambitie en missie gepresenteerd voor de woningbouw in de regio. Voor wat betreft de visie gaat het om een gezondere balans tussen de veranderende woningvraag en aanbod waarbij alle partijen vanuit hun kernopgave en rol denken en handelen.

De ambitie betreft onder andere:

  • behoud aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de regio Zeeuws-Vlaanderen;
  • voldoende, passend woningaanbod met toekomstwaarde, voor eigen bewoners en vestigers van buiten (in het bijzonder: vanuit België);
  • anticiperen op de gevolgen van de demografische ontwikkelingen.

Hiervoor zijn vijf kernthema's geformuleerd. Van deze kernthema's is het thema "herstructurering van woning en woonomgeving" van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan. De nieuwe woningen worden namelijk levensloopbestendig gebouwd, waarbij ook een kwalitatief betere openbare ruimte wordt gerealiseerd.

In bijlage 2 van deze regionale woonvisie zijn ook de regionale woningmarktafspraken opgenomen. Het project Lievenspolder maakt deel uit van de locatie Terneuzen Overig. Hiervoor zijn 277 woningen in de planning opgenomen. Hiermee past het project in de regionale woningmarktafspraken.

Toetsing

De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied en er is gezekerde afzet. Dit biedt kansen voor het toetsingskader nieuwe woningbouwinitiatieven.

3.4 Toetsing en conclusie

Ten aanzien van het plangebied kunnen uit het relevante beleid de volgende conclusies getrokken worden. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een woningbouwplan waarbij sprake is van een afname van het aantal woningen. De woningen worden gebouwd in bestaand stedelijk gebied. Hierdoor is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Gezien de bovenstaande conclusies is de herontwikkeling van Lievenspolder in Terneuzen beleidsmatig gewenst.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Water

Beleid

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een bestemmingsplan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in de waterparagraaf.

Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de ontwikkeling Lievenspolder. Deze is ook kortgesloten met het waterschap. Het waterschapsadvies is opgenomen in bijlage 3 bij dit bestemmingsplan.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op de waterveiligheid ter plaatse.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m2 verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van 89 woningen ter plaatse van 117 bestaande woningen, en wordt voorzien in meer openbaar groen en oppervlaktewater. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de verharding dan ook af met 8737m² en wordt extra oppervlaktewater gerealiseerd. Watercompenserende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast
en -tekort. Rekening houden met de gevolgen
van klimaatverandering. Beschermen van
infiltratiegebieden en benutten van infiltratie-mogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Tevens beschikt de ontwikkellocatie vrijwel niet over infiltratiemogelijkheden. Daarom is infiltratie ook niet mogelijk. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen (negatief) effect optreden.  
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering. Hierbij zal het hemelwater afgekoppeld worden zodat apart van het vuilwater kan worden afgevoerd.  
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. Het nieuwe oppervlaktewater wordt kindvriendelijke met flauwe oevers gerealiseerd zodat de kans op verdrinking geminimaliseerd wordt.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
De ontwikkellocatie is weinig zettingsgevoelig. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwdeelgebied.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede
oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de
veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.
Het plan voorziet niet in de realisatie van bebouwing op 5 m of minder van oppervlaktewater. Beplanting wordt op minimaal 1 m van het oppervlaktewater gerealiseerd.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede
grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor de onderhoudsstroken ten gevolge van het onderhouden van het oppervlaktewater.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering)
van de waterbeheerder niet belemmeren.  
De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf.  

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Deze gebieden liggen op meer dan 700 m afstand. Aangezien het plangebied om relatief grote afstand van deze gebieden ligt en er minder woningen in het plangebied terug komen, kunnen significant negatieve gevolgen worden uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0006.png"

Figuur 4.1 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natuurnetwerk Zeeland (bron: Geoloket Zeeland)

Soortenbescherming

De ecologische waarden in het plangebied zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 1).

Uit het veldbezoek blijkt dat het plangebied, de te slopen woningen en het te kappen groen, mogelijk een functie heeft voor vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Daarnaast komen algemene broedvogels en licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor de licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet.

Ten aanzien van de broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen dienen te worden gestart of dat wordt gewerkt op een zodanige manier dat broedvogels niet tot broeden komen.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.

Naar het gebiedsgebruik door vleermuizen, gierzwaluw en huismus is nader veldonderzoek noodzakelijk. Aangezien de ontwikkeling gefaseerd plaatsvindt, mag worden aangenomen dat, indien deze soorten inderdaad aanwezig zijn in het plangebied, er voldoende maatregelen kunnen worden getroffen om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen.

Voor het slopen van 117 woningen is door Sagro Zeeuws Vlaanderen B.V., namens Stichting Clavis, een sloopmelding ingediend. Bij brief van 24 november 2015 heeft de gemeente Terneuzen deze melding als volledig aangemerkt en geaccepteerd. In genoemde brief is er expliciet op gewezen dat de sloopwerkzaamheden mogelijk een strijdigheid opleveren met de Flora- en Faunawet en/of de Natuurbeschermingswet. De sloper is zelf verantwoordelijk voor het vragen van een eventuele ontheffing van deze wetgeving. Het uitvoeren van een nader veldonderzoek is derhalve evident en dient voorafgaand aan het slopen plaats te vinden.

Ten tijde van het zomerseizoen (maart t/m augustus), wanneer deze diersoorten mogelijk in de wijk Lievenspolder verblijven, zal nader veldonderzoek worden uitgevoerd.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

In bijlage 4 bij dit bestemmingsplan is het aspect archeologie uitgewerkt. Uit de toetsing aan het gemeentelijk beleidskader volgt dat voor een deel van het plangebied een kans bestaat op het aantreffen van archeologische vondsten. Voor dit deel van het plangebied geldt dat bij bodemverstoringen dieper van 50 centimeter en voor een oppervlakte van groter dan 100 m² archeologisch onderzoek dient plaats te vinden danwel archeologische begeleiding.

Dit is in het bestemmingsplan geborgd met een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hiermee zijn potentiële archeologische waarden veiliggesteld en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de planvorming.

Cultuurhistorie

In de directe omgeving van het plangebied zijn, behalve de historische Baandijk, geen cultuurhistorisch waardevolle monumenten aanwezig.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet voor delen van het plangebied in een functiewijziging. De bestemming wonen blijft voor grote delen gehandhaafd. Omdat de functie voor deze delen niet wijzigt, is bodemonderzoek op basis van het Besluit ruimtelijke ordening niet noodzakelijk. Voor de bestaande wegenstructuur (Goudsbloemstraat, Tulpstraat, Anjerstraat en Begoniastraat) wijzigt de functie. Voor deze delen van het plangebied wordt dan ook verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

De volgende bodemonderzoeken zijn uitgevoerd in het plangebied:

  • Historisch onderzoek 1-6-2007 (MDB205-100/stra/048), uitgevoerd door Witteveen en Bos.(Omgeving Rozenstraat/Azaleastraat)
  • Verkennend bodemonderzoek 25-4-2006 (869004), uitgevoerd door SMA. (omgeving terrein ten westen van de Rozenstraat)
  • Verkennend bodemonderzoek 21-4-2006 (869003), uitgevoerd door SMA (omgeving Geraniumstraat)
  • Verkennend bodemonderzoek Kerkhoflaan 55 te Terneuzen, opgesteld door Witteveen&Bos, projectnummer TNZ56-1 van 7 november 2006.
  • Eindrapport verkennend bodemonderzoek Kennedylaan te Terneuzen, opgesteld door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V, projectnummer 23120019 van 20 april 2012.
  • Rapport 'Eindrapport nader bodemonderzoek Kerkhoflaan 55 te Terneuzen', door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V., projectnummer. 23120099, van 4 september 2012.

Daarnaast is het verkennend bodemonderzoek plangebied Lievenspolder te Terneuzen, projectnummer 15114330, van 31 december 2015 uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

De kwaliteit van de bodem en het grondwater is voldoende in beeld gebracht voor het bestemmingsplan. De bovengrond in het plangebied is maximaal licht verontreinigd met zware metalen en PAK. Ondergrond is plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie en PAK. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met arseen.

Dit met uitzondering van Kerhoflaan 55 te Terneuzen. Hier zit tot maximaal 1,5 meter onder het maaiveld veel puin. Tussen de bebouwing en de Van der Peijlstraat zitten in de grond matige tot sterke verontreinigingen met PAK. De verontreiniging wordt aangetroffen vanaf circa 30 cm tot circa 120 cm onder het maaiveld. De omvang bedraagt 40 m3 waarvan 15 m3 sterk verontreinigd. Onder het pand zit een matige verontreiniging met PAK. De verontreiniging zit op een diepte van 70 cm tot 120 cm onder het maaiveld. De verontreinigingen zijn gerelateerd aan de bijmengingen van puin en houtskool. Er wordt niet uitgesloten dan na sloop nog andere spots aan het licht komen.

De bodemkwaliteitskaart van Zeeuws-Vlaanderen is geraadpleegd. Deze kaart is op basis van het zogenoemde generieke (= landelijke) beleid vastgesteld. De delen van het plangebied aan de west- en oostzijde van de Rozenstraat, zijn milieuhygiënisch in principe ingedeeld voor de kwaliteit achtergrondwaarde. De overige delen zijn ingedeeld voor de kwaliteit wonen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt, na ontgraving van de verontreinigde grond (Kerkhoflaan 55), dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied bestaat uit vier gebieden. De locaties van deze gebieden liggen verspreid in het westelijke deel van de woonwijk Lievenspolder in Terneuzen. Dit deel van de wijk wordt omringd door de Kerkhoflaan/Julianastraat, Axelsestraat en Dokweg/Zuidlandstraat. Deze wegen hebben een gebiedsontsluitende functie waarop 50 km/uur gereden mag worden. Deze ring van wegen sluit aan op de westelijk gelegen Kennedylaan/Meester F.J. Haarmanweg en de oostelijk gelegen Willem de Zwijgerlaan. Beide wegen zijn tevens vormgegeven als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50km/uur en maken onderdeel uit van het stedelijke hoofdwegennetwerk. Met het raamwerk gebiedsontsluitingswegen is de wijk voorzien van een goede verkeersontsluiting.

Langzaam verkeer

Op de omliggende gebiedsontsluitingswegen zijn vanwege het smalle wegprofiel geen aparte fietsvoorzieningen aanwezig. Wel zijn op deze wegen fietssuggestiestroken aanwezig. Het langzaam verkeer zal zich met name via de Kennedylaan/Meester F.J. Haarmanweg en Axelsestraat richting het noorden, naar het centrum van Terneuzen verplaatsen. De Axelsestraat beschikt over een brede middenberm en fietssuggestiestroken. In zuidelijke richting, ter hoogte van het

kruispunt met de Geraniumstraat, verandert dit wegprofiel naar een rijloper met fietssuggestiestroken zonder middenberm.

Op de Kennedylaan zijn in de huidige situatie smalle fietssuggestiestroken aanwezig. In noordelijke richting sluiten deze fietssuggestiestroken ter hoogte van het kruispunt met de Schuttershofweg aan op vrijliggende fietspaden. Vanaf hier kan middels een fietsdoorsteek gemakkelijk het centrum worden bereikt. In zuidelijke richting wordt ter hoogte van de rotonde met de Dokweg aangesloten op vrijliggende fietsvoorzieningen. Het voornemen bestaat om de Kennedylaan her in te richten. Zo zal de weg worden voorzien van een middenberm en van vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg. Zo ontstaat voor fietsers een sluitende ontsluitingsstructuur in de noord-zuid richting.

Openbaar vervoer

In de directe omgeving liggen verschillende bushaltes zowel aan de Axelsestraat als het Schuttershof en aan de Willem de Zwijgerlaan. De halte is op circa 600 meter van plangebied deelgebied 4 gelegen en circa 900 meter vanaf deelgebied 2. Deze halte wordt 2 keer per uur bediend door bussen richting het centrum van Terneuzen en richting Goes waar overgestapt kan worden om het treinnetwerk. Richting het zuiden worden de omliggende dorpskernen zoals Axel en Hulst bediend.

Verkeersgeneratie

In de planontwikkeling worden 117 woningen en een wooninterieurwinkel geamoveerd. Op deze locaties worden totaal 95 nieuwe woningen van hetzelfde type teruggeplaatst. Dit betekent een afname van het totaal aantal woningen. Aangenomen wordt dat de verkeersdruk op de omliggende wegen vermindert ten opzichte van de huidige situatie. Naar verwachting zal de planontwikkeling niet tot afwikkelingsproblemen leiden.

Parkeren

In de gemeentelijk parkeernota 2015 – 2020 wordt onderscheid gemaakt tussen de wooncategorieën duur, midden en goedkoop. De nieuwe woningen worden gerealiseerd voor de sociale verhuur en vallen onder de categorie 'goedkoop'. In de parkeernota 2015 -2020 van de gemeente Terneuzen wordt de norm 1,55 parkeerplaats (waarvan 0,3 parkeerplaats bezoekers) per woning gehanteerd. De planontwikkeling is enigszins verspreid in de wijk gelegen. In deze paragraaf wordt daarom per deelgebied ingegaan op de parkeerbehoefte. In figuur 4.2 is de indeling van de deelgebieden weergegeven. tabel 4.1 is een overzicht van de parkeerbehoefte en beschikbare parkeerplaatsen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0007.png"

Figuur 4.2: Overzicht indeling deelgebieden parkeerbehoefte

  Deelgebied 1 (blok 1A - 1B)
 
Deelgebied 2 (blok 2A - 2B)
 
Deelgebied 2 (blok 2C - 2F)
 
Deelgebied 3 (blok 3A - 3D)
 
Deelgebied 4 (blok 4A - 4B)   Woningen Rozenstraat  
Parkeerbehoefte
(166 ppl.)
 
25   22   36   36   29   18  
Totaal parkeerplaatsen beschikbaar (178 ppl.)
 
28   26   40   37   > 29   18  
Parkeerterrein deelgebied 1
(24 ppl.)  
24   0   0   0   0   0  
Parkeerterrein deelgebied 2
Van Cantfortstraat
(22 ppl.)  
0   22   0   0   0   0  
Parkeerterrein deelgebied 2
Rozenstraat
(30 ppl.)  
0   0   30   0   0   0  
Parkeerterrein deelgebied 3
(30 ppl.)
 
0   0   0   30   0   0  
langsparkeren
Van der Peijlstraat
(4 ppl.)  
0   4   0   0   0   0  
langsparkeren
Kerkhoflaan
(14 ppl.)  
4   0   10   0   0   0  
langsparkeren
Rozenstraat Noord
(16 ppl.)  
0   0   0   7   0   9  
Eenzijdig langsparkeren
Rozenstraat Zuid
(9 ppl.)  
0   0   0   0   0   9  
Parkeerterrein deelgebied 4 (20 ppl.)   0   0   0   0   20   0  
Eenzijdig langsparkeren
Crocusstraat en Leliestraat (> 9 ppl.)  
0   0   0   0   > 9   0  

Tabel 4.1: Overzicht parkeerbehoefte en beschikbare parkeerplaatsen

Deelgebied 1

In deelgebied 1 worden 16 woningen op een braakliggend terrein gerealiseerd. De parkeerbehoefte voor deze ontwikkeling bedraagt 25 parkeerplaatsen. Het plangebied voorziet een openbaar parkeerterrein van 24 parkeerplaatsen. De loopafstand tussen de meest ver gelegen woning uit het plangebied naar de toegang van het parkeerterrein is 100 meter. Deze afstand valt binnen de acceptabele loopafstand zoals in de gemeentelijk parkeernota 2015 – 2020 is vastgesteld. De parkeerbehoefte voor de overige parkeerplaats is voorzien aan de Kerkhoflaan. Op de Kerkhoflaan, ter hoogte van de planontwikkeling, wordt worden langsparkeerplaatsen gehandhaafd dan wel teruggebracht. Hier zijn 4 parkeerplaatsen toegeschreven aan deelgebied 1.

Deelgebied 2

In deelgebied 2 worden 14 woningen ter hoogte van de Van der Peijlstraat gerealiseerd en 23 woningen ter hoogte van de Rozenstraat.

De 14 woningen aan de Van der Peijlstraat hebben samen een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen. In het plangebied worden 22 openbare parkeerplaatsen aan de zijde van de Van Cantfortstraat gerealiseerd. Tevens worden in de Van der Peijlstraat nog 4 parkeerplaatsen gerealiseerd.

Ten westen van de Rozenstraat worden binnen deelgebied 2, 23 woningen gerealiseerd. Deze woningen hebben samen een parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen. 30 parkeerplaatsen worden op een openbaar parkeerterrein in het plangebied gerealiseerd. Langs de Kerkhoflaan zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar om de resterende parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen te voorzien.

Deelgebied 3

Deelgebied 3 bestaat uit 23 woningen met een totale parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen. 30 parkeerplaatsen worden op een openbaar parkeerterrein binnen het plangebied gerealiseerd. De overgebleven parkeerbehoefte van 6 parkeerplaatsen voor deelgebied 3 worden langs de Rozenstraat voorzien. Langs de Rozenstraat worden 16 langsparkeerplaatsen teruggebracht.

Omdat de parkeervoorziening voor de bestaande woningbouw in het zuidelijke deel van de Rozenstraat wijzigt, worden deze woningen ook in de onderbouwing meegenomen. Het betreft 11 woningen uit de categorie 'goedkoop' met een gezamenlijke parkeerbehoefte van 18 parkeerplaatsen. In het zuidelijke deel van de Rozenstraat, direct voor de woningen, is eenzijdig langsparkeren mogelijk. Hier worden 9 parkeerplaatsen gehandhaafd dan wel teruggebracht. In het noordelijke deel van de Rozenstraat zijn 9 parkeerplaatsen binnen de acceptabele loopafstand van 100 meter beschikbaar die aan deze woningen toegeschreven kunnen worden.

Deelgebied 4

Deelgebied 4 is een separaat gelegen plangebied binnen de wijk Lievenspolder. De parkeeropgave heeft daarom geen direct verband met de overige deelgebieden. In dit plangebied worden 26 woningen geamoveerd en 19 nieuwe woningen worden gerealiseerd. De parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen bedraagt 29 parkeerplaatsen. In het plangebied wordt een openbaar parkeerterrein van 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het huidige aantal parkeerplaatsen aan de Crocusstraat en Leliestraat blijft in de nieuwe situatie gelijk. Deze parkeerplaatsen voorzien ook de parkeerbehoefte van de te amoveren woningen uit het plangebied. Hier ontstaat ruim voldoende plaats om de overige parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen op te vangen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor verschillende modaliteiten goed. De huidige infrastructuur zal het verkeer ten behoeve van het voorliggende plan kunnen afwikkelen. Het aantal parkeerplaatsen die toe te schrijven zijn aan de planontwikkeling ligt hoger dan de parkeerbehoefte die de nieuwe woningen gezamenlijk hebben. De overcapaciteit is echter beperkt en zal niet tot structurele leegstand leiden.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
Fijn stof (PM2.5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   Vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Wet milieubeheer

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 89 woningen ter plaatse van 117 bestaande woningen. Ten opzichte van de huidige situatie nemen de woningen dan ook af met 22 woningen. Ten gevolge daarvan zal de verkeersgeneratie dan ook afnemen. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.2.

Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2030 bedraagt 17,4 µg/m³, voor fijnstof PM10 bedraagt dit maximaal 20,3 µg/m³, en voor fijnstof PM2,5 maximaal 12,0 µg/m³. Het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uurs gemiddelde voor fijnstof bedraagt 9 dagen. In afbeelding 4.3 zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2015 weergegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0008.png"

Figuur 4.3: Luchtkwaliteit 2030 o.b.v. NSL-monitoringstool.

Direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.7 Geluidhinder

4.7.1 Wegverkeerslawaai

Beleid en normstelling

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder van de weg moet worden getoetst. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De zonebreedte van wegen is afhankelijk van een binnen- of buitenstedelijke ligging en het aantal rijstroken en wordt gemeten uit de kant van de weg.

Onderzoek

Het plangebied wordt opnieuw bestemd en maakt plaats voor 95 nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van diverse gezoneerde wegen. Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Lievenspolder' (Rho Adviseurs voor leefruimte 2015). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 2.

In het onderzoek is de geluidsbelasting per bouwblok onderzocht volgens de indeling uit figuur 4.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0009.png"

Figuur 4.4: Indeling deelgebieden en bouwblokken akoestisch onderzoek.

Resultaten en conclusie

Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB in de deelgebieden 1, 2 en 3 overschreden wordt als gevolg van het verkeer op de gezoneerde wegen Kennedylaan en Kerkhoflaan. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden. In de deelgebieden 2 en 4 wordt de richtwaarde van 48 dB als gevolg van het verkeer Van Cantfortstraat, Geraniumstraat en Narcisstraat/Crocusstraat overschreden. Bij deze niet- gezoneerde wegen is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het treffen van maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van de beoogde ontwikkeling te reduceren stuit op overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, stedenbouwkundige, of financiële aard.

Bij gecumuleerde geluidsbelasting van de gezoneerde wegen Kennedylaan en Kerkhoflaan op de waarneempunten 41, 42, 43, 44 en 58 ter hoogte van respectievelijk de bouwblokken deelgebieden 2 blok B en C, blijkt een marginale toename kleiner dan 1 dB. Een dergelijke toename is voor het menselijke gehoor niet hoorbaar. Derhalve kan worden gesteld dat de gecumuleerde geluidsbelasting het verlenen van hogere grenswaarden niet in de weg staat.

In dit akoestisch onderzoek zijn twee scenario's berekend. Het basisscenario gaat uit dat alle bouwblokken volgens de maximale bouwhoogte uit de plankaart gerealiseerd worden. De maximale bouwhoogte is niet de verplichte bouwhoogte. De bouwblokken 2C, 2D en 2E vormen een afscherming voor de bouwblokken 1A, 1B en 2F ten aanzien van de Kennedylaan. Dit geldt ook voor de bouwblokken 3A, 3B en 3C die een afscherming vormen voor bouwblok 3D. Ten aanzien van de Kerhoflaan biedt bouwblok 2B een afscherming voor bouwblok 2A. Indien ter plaatse van de bouwblokken 2B, 2C, 2D, 2E, 3A, 3B en 3C woningen van 4 meter hoogte gerealiseerd worden neemt de geluidsbelasting op de achterliggende bouwblokken toe. Dit scenario is tevens berekend. Omdat het plan beide scenario's mogelijk maakt is de hoogst berekende geluidsbelasting maatgevend voor dit akoestisch onderzoek.

Ten aanzien van de gezoneerde wegen Kennedylaan en Kerkhoflaan dient daarom voor de woningen een hogere waarde verleend te worden zoals respectievelijk weergegeven in figuur 4.5 en 4.6. De hogere waarden zijn tevens in tabel 4.3 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0010.png"

Figuur 4.5: Weergave hogere waarden ten gevolge van de Kennedylaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD11-VG01_0011.png"

Figuur 4.5: Weergave hogere waarden ten gevolge van de Kerkhoflaan.

In tabel 4.3 is per bouwblok opgenomen welke hogere waarde nodig is.

Bouwblok   Scenario   Aantal woningen   Bron   Lden  
deelgebied 2 blok B   Maximale bouwhoogte   6   Kennedylaan   49 dB  
deelgebied 2 blok C   Maximale bouwhoogte   9   Kennedylaan   57 dB  
deelgebied 2 blok D   Maximale bouwhoogte   5   Kennedylaan   56 dB  
deelgebied 2 blok E   Maximale bouwhoogte   5   Kennedylaan   55 dB  
deelgebied 2 blok F   Hoogte eerste bebouwingslijn 4 meter   4   Kennedylaan   51 dB  
deelgebied 3 blok A   Maximale bouwhoogte   9   Kennedylaan   55 dB  
deelgebied 3 blok B   Maximale bouwhoogte   5   Kennedylaan   55 dB  
deelgebied 3 blok C   Maximale bouwhoogte   5   Kennedylaan   54 dB  
deelgebied 3 blok D   Hoogte eerste bebouwingslijn 4 meter   4   Kennedylaan   51 dB  
deelgebied 1 blok A   Maximale bouwhoogte   7   Kerkhoflaan   54 dB  
deelgebied 2 blok B   Maximale bouwhoogte   6   Kerkhoflaan   54 dB  
deelgebied 2 blok C   Maximale bouwhoogte   9   Kerkhoflaan   52 dB  

Tabel 4.3: Hogere waarden planlocatie Lievenspolder

4.7.2 Industrielawaai

Het voorliggende plangebied ligt in de geluidzone van het industrieterrein Oostelijke Kanaaloever. Voor het industrieterrein geldt een beheersverordening waarin de bedrijfsactiviteiten en milieuruimte zijn opgenomen. Gelet op de toegestane bedrijvigheid op het industrieterrein en rekeninghoudend met de gevestigde milieurechten van bestaande bedrijven die in een hogere milieucategorie vallen dan in de beheersverordening in beginsel toestaat, de overgangssituaties moet bij woningbouwplannen aangegeven worden of dit beperkingen oplevert voor bedrijfsontwikkelingen op het industrieterrein.

In de voorliggende situatie gaat het om vervangende nieuwbouw waarbij de terug te bouwen woningen op iets grotere afstand van het industrieterrein komen te liggen dan de te slopen woningen. Hiermee kan worden gesteld dat er geen sprake is van bedrijfsbeperkingen door het voorliggende bestemmingplan.

4.7.3 Spoorweglawaai

Het geluidproductieplafond langs het spoor ter hoogte van het plangebied is 52dB. Een spoor met een geluidproductieplafond van 52 dB heeft een geluidszone van 100 meter vanuit de buitenste spoorstaaf. Het plangebied is buiten deze zone gelegen. Akoestisch onderzoek ten gevolge van de spoorweg is daarom niet noodzakelijk.

4.7.4 Cumulatie

Ten gevolge van de industrie en de wegen Kerkhoflaan en Kennedylaan is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Voor het vaststellen van hogere waarden voor één bouwblok dan wel woning hanteert de gemeente Terneuzen een criterium. Om aan te tonen dat de hogere waarden acceptabel zijn dient de geluidsbelasting van de bronnen waar overschrijding plaats vindt gecumuleerd te worden. Conform de regels voor cumulatie zijn de correcties uit artikel 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 niet toegepast. De gecumuleerde geluidswaarden ten gevolge van de bronnen Kennedylaan en Kerkhoflaan liggen daardoor 5 dB hoger. Conform het beleid van de gemeente Terneuzen wordt uitgegaan van de normering en maximale ontheffingswaarde van de maatgevende geluidsbron. In het onderhavige plan zijn alle maatgevende geluidsbronnen wegverkeer. Dit betekent dat getoetst wordt aan de maximale ontheffingswaarde wegverkeerslawaai, inclusief aftrek conform artikel 3.4 Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012.

In tabel 4.4 is het beleid van de gemeente Terneuzen toegepast. De maximale ontheffingswaarde van de betreffende maatgevende bron wordt bij cumulatie van de verschillende geluidsbronnen niet overschreden. Derhalve zijn de hogere waarden acceptabel.

Bouwblok   Letm industrie   Lden Kerkhoflaan (afgerond en exclusief aftrek artikel 3.4 RMG 2012)   Lden Kennedylaan
(afgerond en exclusief aftrek artikel 3.4 RMG 2012)  
Lcum (afgerond en exclusief aftrek artikel 3.4 RMG 2012)   Type maatgevende bron en maximale ontheffingswaarde   Lcum (afgerond en inclusief aftrek artikel 3.4 RMG 2012)  
deelgebied 1 blok A   55   59     61   Wegverkeer (63 dB)   56  
deelgebied 2 blok B   55   59   54   62   Wegverkeer (63 dB)   57  
deelgebied 2 blok C   55   57   62   64   Wegverkeer (63 dB)   59  
deelgebied 2 blok D   55     61   62   Wegverkeer (63 dB)   57  
deelgebied 2 blok E   55     60   61   Wegverkeer (63 dB)   56  
deelgebied 2 blok F   55     56   59   Wegverkeer (63 dB)   54  
deelgebied 3 blok A   55     60   61   Wegverkeer (63 dB)   56  
deelgebied 3 blok B   55     60   61   Wegverkeer (63 dB)   56  
deelgebied 3 blok C   55     59   61   Wegverkeer (63 dB)   56  
deelgebied 3 blok D   55     56   59   Wegverkeer (63 dB)   54  

Tabel 4.4: Cumulatie geluidbelasting industrie en wegen.

4.8 Milieuhinder bedrijven

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 89 woningen ter plaatse van 117 bestaande woningen. In de directe omgeving van het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en 2 horeca gelegenheden aanwezig. Voor de detailhandel, de horeca en de maatschappelijke voorzieningen geldt dat de activiteiten ter plaatse overeenkomen met activiteiten behorende bij milieucategorie 1. Hierbij hoort een richtafstand van 10 meter. Uitzondering hierop betreft de horeca 't Keldertje. Hiervoor geldt in overeenstemming met de VNG-brochure een richtafstand van 30 meter. Aan zowel de richtafstand van 10 als de richtafstand van 30 meter wordt voldaan. Daarbij dient opgemerkt te worden dat ten opzichte van de huidige situatie de woningen op grotere afstand worden gerealiseerd. Ten gevolge van de huidige situatie neemt de eventuele milieuhinder dan ook af. Dit zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Ter plaatse van de woningen is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat, en de omliggende bedrijven worden niet belemmerd in de bedrijfsvoering.

4.9 Externe veiligheid

Beleid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid Terneuzen 2005

De gemeente Terneuzen beschikt zelf over beleid wat toegespitst is op het aspect externe veiligheid. De gemeente wil enerzijds de kwaliteit van de woonomgeving verbeteren en anderzijds de (economische) vitaliteit versterken. Omdat bij veel activiteiten gevaarlijke stoffen worden gebruikt, is de combinatie van wonen en werken alleen mogelijk als een bepaald risiconiveau wordt geaccepteerd. Welk risiconiveau aanvaardbaar is verschilt per situatie en vraagt om een zorgvuldige afweging. Het doel van het externe veiligheidsbeleid is het beperken van de risico's waaraan burgers worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum. Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit drie sporen:

  • Brongericht beleid: daarmee worden de oorzaken van risico's aangepakt door vergunningverlening en handhaving.
  • Omgevingsgericht beleid: door ruimtelijke inrichtingsmaatregelen zorgt de gemeente Terneuzen voor een zo veilig mogelijke leefsituatie.
  • Rampenbestrijding: hierbij gaat het om de voorbereiding op (de bestrijding van) calamiteiten.

Uitgangspunt voor het externe veiligheidsbeleid is dat altijd eerst brongerichte maatregelen worden onderzocht en daarna pas maatregelen in het kader van omgevingsgericht beleid en rampenbestrijding, voor zover nodig.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van één inrichting en van twee vaarwegen. Het plangebied ligt in geen geval binnen de contouren van het plaatsgebonden risico van een bron.

Inrichting

Aan de Savoyaardweg 1 is de Katoennatie Westerschelde Containerterminal gevestigd. Hier vinden laad-, los en overslagactiviteiten plaats ten behoeve van zeeschepen. Ten gevolge hiervan beschikt de inrichting over een invloedsgebied van 7,6 kilometer. De ontwikkeling ligt op circa 3 km afstand en valt daarom binnen dit invloedsgebied. Het maatgevende scenario betreft het toxische scenario. In de huidige situatie wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden.

De ontwikkeling zorgt voor een afname van het aantal woningen en daarmee voor een afname van het groepsrisico. De ontwikkeling heeft dan ook een gunstig effect op de hoogte van het groepsrisico. Omdat het aantal personen binnen het plangebied en daarmee ook het groepsrisico afneemt, en de relatief kleine ontwikkeling op grote afstand van de inrichting ligt, kan volstaan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico. Deze is opgenomen in bijlage 6.

In de nabijheid van het plangebied zijn verder de inrichtingen van Den Bosch Scheldorado B.v., DECO-plan van DOW en de kerncentrale van Borssele gelegen. Het plangebied ligt binnen de het invloedsgebied 'gewond' van deze inrichtingen. Het maatgevende scenario voor deze inrichting betreft het toxische scenario. Dit scenario is in het kader van een goede ruimtelijke ordening tevens meegenomen in de verantwoording van het groepsrisico zoals opgenomen in bijlage 6.

Transportroutes

Ten noorden en westen van het plangebied vind vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water. Dit betreft de Westerschelde op circa 1500 meter en het kanaal van Gent naar Terneuzen op circa 700 meter vanaf het plangebied. Beide vaarwegen zijn opgenomen in het Basisnet Water, dit maakt onderdeel uit van het Besluit externe veiligheid transportroutes. In dit besluit is opgenomen dat voor ontwikkelingen op een afstand van meer dan 200 meter geen ruimtelijke beperkingen worden gesteld. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Wel geldt dat de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en ontvluchting opgenomen moeten worden in de afweging. Dit is opgenomen in de verantwoording van het groepsrisico zoals opgenomen in bijlage 6.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan. Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.

Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep 'Standaard Vergelijkbaarheid' in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest.

Daarnaast is in het nieuwe Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

5.2 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals W voor 'Wonen'.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Aanduidingen

Kleine letters tussen rechte haken, cursief weergegeven W[aeg] geven een bouwaanduiding aan, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. W[aeg]staat voor de bestemming Wonen waarbij de woningen uitsluitend aaneengebouwd mogen worden gerealiseerd.

Ten slotte worden maatvoeringsaanduidingen op de kaart aangegeven waarin de maximaal toegestane hoogtemaat (goothoogte en bouwhoogte) wordt aangegeven.

Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels) wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • aanlegvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Artikel 3 Groen

De bestemming Groen is toegekend aan de groene zones die meegenomen worden in het gebied.

Artikel 4 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de wegen en de parkeerhoven die worden gerealiseerd. Op basis van deze bestemming mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Artikel 5 Wonen

De bestemming Wonen is meegenomen voor gebouwen ten behoeve van wonen en bijbehorende erven, de achtertuinen en ontsluitingspaden. Door middel van een bouwvlak is aangegeven waar woningen mogen worden gebouwd. De goot- en bouwhoogte is aangegeven met een aanduiding. Door middel van een aanduiding erf is aangegeven waar erfbebouwing mag worden gebouwd. In de regels is eveneens vastgelegd hoeveel woningen mogen worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Handhaving

Tegen activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan zal het gemeentebestuur, administratiefrechtelijk optreden, op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid wordt in de eerste plaats gestreefd naar een voldoende draagvlak. Een bestemmingsplan met weinig draagvlak houdt immers het risico in dat het slecht wordt nageleefd en is dan weinig zinvol.


In verband hiermee is het bestemmingsplan zodanig opgezet dat het voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling bevat.

Verder wordt informatie verstrekt omtrent de inhoud van het bestemmingsplan. Hiermee wordt onder andere beoogd het begrip bij de burger te vergroten. Het geven van voorlichting vormt daarmee ook een belangrijke schakel in de handhavingactiviteiten. Van gemeentewege worden hiertoe de nodige activiteiten ondernomen, waaronder een inspraakbijeenkomst.

Daarnaast worden de voorschriften in de praktijk toegepast en gehandhaafd. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Handhavingsactiviteiten worden zoveel mogelijk onderling afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd. Dit is van belang om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt.

De gemeente is van mening dat er geen belemmeringen zijn aangaande de financiële uitvoerbaarheid. Deze ontwikkelingen worden geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De door de initiatiefnemer aan de gemeente overgelegde gegevens tonen afdoende aan dat deze de benodigde investeringen financieel kan dragen. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk aangezien met een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente in het kostenverhaal is voorzien.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Informatiebijeenkomsten

Op 4 november 2015 heeft een informatieavond plaatsgevonden. Tijdens deze avond heeft woningbouwvereniging Clavis aan de huidige bewoners van de te slopen woningen in de woonwijk Lievenspolder de beoogde plannen kenbaar gemaakt.

Op 10 november 2015 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor omwonenden van het plangebied.

Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. De overlegpartners hadden de navolgende opmerkingen.

Het waterschap Scheldestromen en de provincie Zeeland hadden geen inhoudelijke opmerkingen. Mede naar aanleiding van de reactie van de veiligheidsregio Zeeland is de paragraaf externe veiligheid en de verantwoording groepsrisico uitgebreid.

Bestemmingsplanprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan Terneuzen Midden, Lievenspolder B heeft ter inzage gelegen van 30 juni tot en met 10 augustus 2016. Een binnen genoemde termijn ontvangen zienswijze is nadien ingetrokken.