Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Terneuzen Centrum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPTCT01-VG99

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten, waarbij bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.1 Afstanden

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

  1. bij zadel- en schilddaken en platte daken: Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
  2. bij lessenaarsdaken: Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 De (bouw)hoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De hoogte van een windmolen

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.

2.7 De hoogte van een kleine windturbine

Vanaf het peil tot aan het hoogst mogelijke punt van de rotor. Verder moet een kleine windturbine voldoen aan de volgende maten:
  1. hoogte van ten hoogste 15 meter;
  2. voor een windturbine met een verticale as geldt voorts een maximale hoogte van de rotor van 5 meter;
  3. voor niet-wiekturbines geldt een maximale rotordiameter van 2 meter.