Plan: | Spui, Pootersdijk 16 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0715.BPSPU03-VG01 |
De locatie Pootersdijk 16 te Spui betreft een tuin waar voorheen een boomgaard aanwezig was. Het voornemen is om op deze locatie een woning te realiseren. In het geldende bestemmingsplan 'Spui' is vermeld dat het aantal woningen binnen het bestemmingsplan niet mag toenemen. Daarnaast heeft het perceel een woonbestemming, maar geen bouwvlak. Het toevoegen van deze woning is om deze redenen niet rechtstreeks mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De gemeente Terneuzen heeft in het principebesluit (d.d. 26 januari 2021) aangeven in principe medewerking te willen verlenen op de voorwaarde dat er een bouwtitel aanwezig is en de locatie landschappelijk ingepast wordt. Verder stelt de gemeente dat het plan moet voldaan aan de ruimte-voor-ruimte regeling. Daarbij staat voorop dat invulling van een compensatielocatie niet mag leiden tot een ongewenste aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Dit bestemmingsplan voorziet in de motivering om op deze locatie een woning planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Het plangebied ligt op de locatie Pootersdijk 16 te Spui. De locatie ligt aan de zuidzijde van het dorp Spui. Het plangebied bestaat uit een deel van het kadastrale perceel TNZ00, sectie P, nummer 2735 en heeft een totale oppervlakte van 6.232 m2. Het perceel wordt kadastraal gesplitst zodat de schuur, na afsplitsing, toebehoort aan het kadastrale perceel TNZoo, sectie P, nummer 2528. Hiermee heeft het kadastrale perceel nummer 2735 en daarmee het plangebied, na afsplitsing, een oppervlakte van ca. 5470 m2.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking Juust B.V.)
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Het plangebied bestaat uit een voormalige boomgaard met opstallen (twee overkappingen en een container) en is, nadat de fruitbomen gerooid zijn, in gebruik genomen als tuin (afbeelding 1). De boomgaard behoorde bij de locatie Pootersdijk 18. De randen van het plangebied zijn voorzien van royale groengordels, hiermee is het plangebied landschappelijk ingepast (afbeelding 2).
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Colsen)
Het plangebied is, uitgezonderd de zuidoostzijde, geheel onverhard. Het plangebied wordt aan de noordwest- en noordoostzijde omgrensd door sportvelden. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de locatie Pootersdijk 14 en de locatie Pootersdijk 18 waar de oorspronkelijke woning met schuur gesitueerd is. Aan de zuidwestzijde wordt het plangebied begrensd door de achtertuin van de locatie Pootersdijk 20. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is op een afstand van 11 meter een boomgaard aanwezig. Het plangebied wordt ontsloten op de Pootersdijk (afbeelding 3).
Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied bezien vanaf de Pootersdijk (bron: Google Street View)
Binnen plangebied wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. In het bouwplan heeft de woning een lengte van 25 meter, een breedte van 10 meter en een oppervlakte van ca. 250 m2 (afbeelding 4). De gewenste bouwhoogte betreft 8,5 meter. Om een woning te realiseren die past in de omgeving is gekozen voor een schuurwoning. De schuurwoning wordt op dezelfde wijze als de meeste schuren in de omgeving gesitueerd op de kavel (afbeelding 6). De nokrichting van de woning is noordwest-zui doost georiënteerd. Naast de woning wordt een bijgebouw geplaatst met een oppervlakte van 60 m2 dat losstaat van het hoofdgebouw (afbeelding 6). Het bijgebouw heeft een nokhoogte van ca. 7,5 meter en krijgt dezelfde nokrichting als het hoofdgebouw.
Afbeelding 4 | Plattegrond toekomstige woning - mogelijke uitwerking (bron: PUUR Architectuur)
Afbeelding 5 | 3D-impressie toekomstige woning - mogelijke uitwerking (bron: PUUR Architectuur)
De groengordels aan de randen van het plangebied blijft behouden. Tevens wordt er een groene zone van 3 meter breed toegevoegd aan de zuidzijde van het perceel waarmee een ruimtelijke erfafscheiding wordt gerealiseerd tussen de nieuw te realiseren woning op de locatie Pootersdijk 16 en de schuur met oorspronkelijke woning op de locatie Pootersdijk 18 (afbeelding 6). De ingang van de bestaande schuur wordt verplaatst van de noordoostgevel naar de zuidwestgevel. Het voornemen is om voor de locatie Pootersdijk 16 en de locatie Pootersdijk 18 een gezamenlijke ontsluiting te realiseren naar de Pootersdijk (afbeelding 6). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting. Deze ontsluiting loopt gedeeltelijk over het perceel van de locatie Pootersdijk 14.
Afbeelding 6 | Toekomstige situatie plangebied (bron: PUUR Architectuur)
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Spui' van de gemeente Terneuzen. Dit bestemmingsplan is op 20 september 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen'. Aangezien er geen bouwvlak is een woning op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Daarnaast ligt er aan de randen van het plangebied de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten'. Verder ligt er over het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Daarnaast geldt voor dit perceel ook het facetbestemmingsplan 'Parkeren Terneuzen' dat van toepassing is bij wijziging van gebruik, verbouw en nieuwbouw.
Afbeelding 7 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
Het plangebied behoudt de functie 'Wonen'. Voor de nieuw te bouwen woning is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning gerealiseerd mag worden. De goothoogte van de woning mag maximaal 6 meter bedragen. De bouwhoogte van de woning (hoofdgebouw) mag niet meer dan 4 meter hoger zijn dan de toegestane goothoogte. Daarnaast wordt de bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Voor het bijgebouw is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Spui' de maximale bouwhoogte gewijzigd van 6 meter naar 7,5 meter. In de regels onder de functie 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor landschappelijke inpassing van het plangebied. Aan de noordwestzijde, noordoostzijde en zuidwestzijde van het perceel is de bestemming 'Groen' opgenomen om de bestaande groensingel planologisch vast te leggen. Verder is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' overgenomen.
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Wonen
De regels voor de bestemming 'Wonen' zijn afgeleid uit het bestemmingsplan 'Spui'. Daarin is de omvang en hoogte van de woning en eventuele bijgebouwen geregeld.
Groen
De regels voor de bestemming 'Groen' regelen het behoud van het bestaande groen en sluiten uit dat ter plaatse van deze gronden gebouwd wordt.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van één woning en daarmee is het dus niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven. Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Nationale Omgevingsvisie
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI kent ondermeer de volgende vier prioriteiten:
Het beleid uit de NOVI bevat geen specifieke zaken die betrekking hebben op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Omgevingsplan Zeeland 2018
Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan geeft de provinciale visie en provinciale belangen op Zeeland weer, waar de Provincie Zeeland een (groot) belang aan hecht. Alle hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Zowel op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, maar ook economie, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Binnen bestaand bebouwd gebied heeft de gemeente grote vrijheid bij de regie van ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van het thema 'Wonen' is het provinciaal belang dat de regionale woningmarkten goed functioneren. Gestreefd moet worden naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. Om die reden is regionale afstemming nodig over woningbouwplannen. Dit is vormgegeven door vaststelling van de regionale woningmarktafspraken (zie onder Regionaal beleid). In de woningmarkt is er steeds meer vraag naar stedelijk wonen. Door aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt gebouwd waar de markt om vraagt en wordt draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Het plan past binnen het Omgevingsplan Zeeland.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. Met betrekking tot wonen zijn er voorwaarden opgenomen voor nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn niet van toepassing op de ontwikkellocatie omdat het plangebied gelegen is binnen stedelijk gebied, namelijk de bebouwde kom van Spui. De voorgenomen ontwikkeling maakt gebruik van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Door het inzetten van een bouwtitel kan de 'compensatie' locatie in gebruik genomen worden. Verder zijn er in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plan raken. Het plan past binnen de Omgevingsverordening Zeeland.
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
Woningmarktafspraken Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025
De Zeeuws-Vlaamse gemeenten hebben met elkaar spelregels vastgesteld waarbinnen woningbouw kan plaatsvinden. Belangrijk thema daarin is te komen tot een realistische woningbouwproductie. Het is noodzakelijk de plancapaciteit terug te dringen omdat de bestaande harde plancapaciteit en de plannen in de pijplijn leiden tot een overschot. Via een provinciale planmonitor (dashboard ladderruimte) is inzichtelijk gemaakt wat de marktruimte per gemeente is. Dit is de basis voor de behoefte-onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladderruimte op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan is voor de gemeente Terneuzen negatief. Dat wil zeggen dat puur gekeken naar woningaantallen er geen ruimte is om nieuwe woninginitiatieven toe te staan. Er is sprake van een overschot aan plancapaciteit.
Ondanks het plancapaciteitsoverschot is het mogelijk om de woning te realiseren omdat er gebruik gemaakt wordt van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Door het inzetten van een bouwtitel van locatie Sint Janstraat 6 in Zuiddorpe kan de woning gerealiseerd worden op een 'compensatie' locatie (zie gemeentelijk beleid). Het plan wijkt niet af van de woningmarktafspraken.
Structuurvisie Terneuzen 2025
De structuurvisie Terneuzen 2025 geeft de visie voor ontwikkeling van de gemeente Terneuzen op lange termijn. Het vormt een afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. In de structuurvisie wordt een toekomstbeeld anno 2025 geschetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit. De gemeente wil een veelzijdigheid aan woonmilieus binnen de gemeentegrenzen. De focus ligt daarbij op herstructureren van bestaande woongebieden.
De locatie Pootersdijk 16 is gelegen binnen het gebied aangeduid als 'verbreden'. In de strategie van verbreden worden functies toegevoegd aan gebieden waarvan de hoofdfunctie in principe goed functioneert maar waar men ontevreden is over de huidige monofunctionaliteit. De variëteit aan functies in deze gebieden wordt als het ware verbreed. Nieuwe functies in combinatie met kwaliteitsverbetering worden gefaciliteerd. Voor deze strategie komen de gebieden in aanmerking die door hun belevingswaarde of ligging een verruiming van het gebruik kunnen gebruiken.
De ontwikkeling voegt geen nieuwe functie toe aan de omgeving, aangezien de functie 'Wonen' reeds is toegestaan. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, maar voorziet het juist in het mogelijk maken van een woning op een bestaand woonperceel. Dit project past binnen de bovenstaande uitgangspunten zoals benoemd in de strategie 'verbreden'. Het plan doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het plangebied en omgeving.
Afbeelding 8 | Uitsnede Structuurvisie 2025, strategie versterken (bron: Structuurvisie 2025)
Beleidsregel ruimte voor ruimte
De gemeente Terneuzen heeft eigen beleid ten aanzien van de ruimte voor ruimte regeling. Dit beleid is vastgelegd in de beleidsregels 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling' en vastgesteld op 18 oktober 2016. Deze beleidsregel is van toepassing bij de afweging of in het kader de ruimte voor ruimte regeling meegewerkt kan worden door de gemeente aan de realisering van een nieuwe woning ter compensatie van de sloop van onbruikbare, detonerende of niet-waardevolle bebouwing. In deze beleidsregel zijn nieuwe voorwaarden opgenomen voor het kunnen toepassen van deze regeling.
In deze beleidsregel is opgenomen dat:
Daarnaast moet de nieuwe functie landschappelijk worden ingepast. Ook moet de financiële noodzaak worden aangetoond doormiddel van een kostenraming.
Voor het realiseren van een woning op de locatie Pootersdijk 16 wordt gebruik gemaakt van een bouwtitel. De bouwtitel is afkomstig van de locatie Sint Janstraat 6 in Zuiddorpe waar bedrijfsgebouwen gesaneerd worden. Deze locatie is gelegen binnen de grenzen van de bebouwde kom. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning met een oppervlakte van 250 m2 . Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 60 m². Het geheel wordt landschappelijk ingepast door middel van een groensingel aan de noordwestzijde, noordoostzijde en zuidwestzijde van het plangebied. Om de financiële noodzaak aan te tonen heeft de initiatiefnemer een kostenraming met de gemeente overlegd. Het plan past binnen de beleidsregel 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling'.
De invulling van een compensatielocatie mag niet leiden tot een ongewenste aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. De woning wordt gebouwd in het uiterlijk van een schuurwoning en komt haaks te staan op de Pootersdijk. Het beeld van een schuurtype haaks op de dijk past goed in de landelijke omgeving. Het plan draagt bij aan een goede ruimtelijke kwaliteit. Het plan hindert de omgeving niet, sluit goed aan op de omgeving en voldoet aan de regelgeving vanuit overige beleidsvelden (zie hoofdstuk 4). De ontwikkeling past binnen dit beleid.
Het gewenste plan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit
verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het
bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet
vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de
Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie
welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Er is geen dubbelbestemming archeologie aanwezig op het perceel. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is op basis daarvan niet nodig. De gemeente Terneuzen eist echter wel dat er een volledige toets aan het interimbeleid archeologie 'De onderste steen boven?!' ,(waarvan de vrijstellingenkaart ook deel uitmaakt) plaatsvindt. Naast het interimbeleid archeologie wordt ook getoetst aan de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen. Deze hangen samen met de door de raad vastgestelde Erfgoedverordening. Archeologie Op basis van het gemeentelijk (interim) archeologiebeleid 'De onderste steen boven?' dient er een toetsing in de vorm van 6 stappen plaats te vinden. Daarbij wordt het stroomschema gevolgd zoals vastgelegd in het interimbeleid.
1. Toetsing aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK):
Het plangebied ligt niet in een waardevol gebied op basis van de Archeologische Monumentenkaart
Afbeelding 9 | Uitsnede Archeologische Monumentenkaart (bron: www.archeologieinnederland.nl)
2. Toetsing aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW):
Het plangebied ligt in een gebied met lage trefkans.
Afbeelding 10 | Uitsnede Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (bron:www.archeologieinnederland.nl)
3. Toetsing aan Archis:
Binnen het plangebied zijn geen onderzoeksmeldingen of vondstlocaties bekend. Het plangebied maakt wel deel uit van drie grote bureauonderzoeken:
Ten noordoosten van het plangebied is één vondstlocatie bekend (2915396100). Het betreft de locatie van de schans 't Spui uit de Nieuwe tijd.
Afbeelding 11 | vondstmeldingen Archis (bron: Artefact!)
4. Toetsing aan het archief van het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD):
Er is geen aanvullende informatie bekend.
5. Toetsing aan de bodemkaart van Van Rummelen:
Op de geologische kaart is het plangebied gesitueerd in een gebied met code Do.3a. Dit betekent dat binnen het plangebied Duinkerke IIIa afzettingen voorkomen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren. Ter plaatse van de locatie van de molen Eben Haëzer kunnen de kreekafzettingen Duinkerke III een eroderende werking gehad hebben op de oudere afzettingen van Duinkerke, Hollandveen en Pleistoceen.
Afbeelding 12 | uitsnede Van Rummelen 1977
6. Toetsing aan de vrijstellingenkaart 2017 (project verruiming vrijstellingsdiepte):
Het plangebied is gesitueerd in een gebied waarbij onderzoek vrijgesteld is tot meer dan 4 meter beneden maaiveld.
Afbeelding 13 | uitsnede Vrijstellingenkaart 2017 (bron: gemeente Terneuzen)
Op basis van voorgaande toetsing is het niet noodzakelijk om een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden op te nemen. In de fase van de omgevingsvergunning voor het bouwen is geen archeologische onderzoek benodigd.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes
wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet
1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van
een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige
cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden. v
Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen beschikbaar. Daarin zijn ruimtelijke strategieën voor het grondgebied van Terneuzen aangegeven. In de cultuurhistorische waardenkaart wordt uitgegaan van 3 strategieën: Behoud (behoud en bescherming), Behoud door ontwikkeling (versterken, verbreden, verbinden) en Vernieuwing mogelijk (transformeren, ontwikkelen, herstructureren).
Op de kaart 'Behoud' ligt het plangebied niet binnen een relevant cultuurhistorische zone (zie afbeelding 14). Een aantal gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten zijn gelegen op grote afstand van het plangebied.
Afbeelding 14 | Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart - behoud (bron: gemeente Terneuzen)
Op de kaart 'Behoud door ontwikkeling' is het plangebied gelegen binnen de strategie 'Verbinden' en 'Verbreden' (zie afbeelding 15). Het plangebied ligt op de verbinding 'Terneuzen-Axel-Hulst'. De zone tussen Axel, Zaamslag en Terneuzen heeft de strategie verbreden meegekregen. Daarnaast ligt het plangebied binnen een molenbiotoop. Het plangebied ligt niet binnen de strategie 'vernieuwing mogelijk'.
Afbeelding 15 | Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart - behoud door ontwikkeling
Het plangebied ligt binnen de molenbeschermingszone van de 'Eben Haëzer'. Eben Haëzer is een ronde stenen beltmolen aan de Pootersdijk in Spui. De molen is gebouwd in 1807 en is tot 1952 in gebruik geweest als korenmolen. Om binnen de vrijwaringszone van de molenbiotoop vrije windvang te garanderen en het zicht op de betrokken molen veilig te stellen, geldt – tenzij vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds is beperkt – het volgende:
De askophoogte van de molen is gelegen op 11 meter boven de belt. Het plangebied ligt op ongeveer 240 meter afstand van de molen. Dit betekent dat het gebouw een maximale bouwhoogte van 7 meter mag hebben. Het plangebied is, volgens de AHN-viewer, gelegen op 1,3 meter boven NAP, terwijl de molen gelegen is op 4,5 meter boven NAP. Dit is een verschil van 3,2 meter. Hierdoor is een maximale bouwhoogte van 10,2 meter acceptabel, aangezien de maximale bouwhoogte en de askophoogte beide bepaald moeten worden ten opzichte van hetzelfde peil. De gewenste woning heeft een bouwhoogte van 8,5 meter. Het plan past binnen de voorwaarden van de molenbeschermingszone en schaadt hiermee niet het belang van de molen. De molenbeschermingszone is overgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor de volledigheid vermelden we dat ten aanzien van de groensingel geen wijzigingen optreden ten opzichte van de huidige situatie. Deze blijft gehandhaafd.
Verder zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, niet aanwezig. Op basis van het bovenstaande vormen de aspecten 'Archeologie' en 'Cultuurhistorie' geen belemmering voor het gewenste plan.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
Bij nieuwbouw van woningen dient onderbouwd te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied grenst zowel aan de noordwestzijde als aan de noordoostzijde aan sportvelden. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan een boomgaard. De locatie Pootersdijk 16 heeft reeds een woonbestemming, maar geen bouwvlak op de locatie van de nieuw te bouwen woning. Beoordeeld moet worden of voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'. Het plangebied is, gezien de woonbestemmingen en de agrarische bestemmingen in de omgeving, gelegen binnen het omgevingstype 'rustig woongebied'.
De richtafstand van een veldsportcomplex met verlichting (SBI2008 931, milieucategorie 3.1) betreft 50 meter tot het omgevingstype 'rustig woongebied'. Hierbij is het aspect geluid maatgevend. Het plangebied ligt binnen de zone van 50 meter, aangezien de afstand tussen het bestemmingsvlak van de functie 'Sport' en het toekomstige bouwvlak ruim 16 meter betreft. Hierdoor wordt niet voldaan aan de richtafstand. Echter, een groot deel van de activiteiten en daarmee het geluid komt van het clubgebouw (kantine en de kleedkamers) welke op een afstand van ruim 100 meter van de nieuw te bouwen woning zijn gelegen. De lichtmasten zijn geplaatst aan de noordoostzijde van het plangebied en liggen daarmee op ruim 130 meter afstand van de woning. De groensingel rondom het plangebied bestaat uit verschillende hoge bomen die een groot deel van de verlichting tegengaan. Daarnaast is VV Spui een kleine vereniging met weinig teams (2 jeugdteams en 3 seniorenteams) Hierdoor is het sportveld niet altijd in gebruik en is eventuele hinder beperkt tot vaste tijdstippen. Verder zijn in de omgeving van het plangebied meerdere bestaande woningen (Pootersdijk 10A, 12 en 14/Sparksstraat 16, 22 en 24) gelegen op korte afstand van de sportvelden. Hierdoor is de verwachting dat de activiteiten op de sportvelden het woon- en leefklimaat niet nadelig beïnvloeden
De richtafstand tot een boomgaard (SBI2008 011, milieucategorie 2) betreft 30 meter tot het omgevingstype 'rustig woongebied'. Daarnaast hanteert de Raad van State een indicatieve afstand van 50 meter tussen percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet en gevoelige (woon)functies om daarmee zoveel mogelijk drift uit te kunnen sluiten. De afstand van het bestemmingsvlak van de boomgaard tot het toekomstige bouwvlak betreft circa 60 meter. Hiermee wordt zowel voldaan aan de richtafstand volgend uit de VNG-brochure 'Bedrijven- en Milieuzonering' als aan de afstand van de spuitzone. Bovendien is het plangebied voorzien van een robuuste groensingel.
Het aspect 'bedrijven- en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
De ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een woning op een bestaand woonperceel. Aangezien het plangebied reeds de functie 'Wonen' heeft en wonen daarmee toegestaan is, is een bodemonderzoek ten behoeve van de planologische procedure niet benodigd. Omdat er sprake is van een voormalige boomgaard, is een verkennend bodemonderzoek benodigd. Op 12 maart 2021 is door Colsen een verkennend bodemonderzoek NEN5740 uitgevoerd (Bijlage 1) . Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de bodem tot een diepte van 0,50 m-mv hoofdzakelijk bestaat uit zandige klei en plaatselijk uit matig fijn zand met een kleiige toevoeging. Vervolgens bestaat de bodem tot een diepte van 1,00 à 1,30 m-mv afwisselend uit matig fijn zand met een kleiige toevoeging en uit zandige klei. De diepere ondergrond bestaat tot de maximaal geboorde diepte van 3,10 m-mv uit matig fijn zand met een siltige of kleiige toevoeging. In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met baksteen en/of koolas aangetroffen. De grondwaterstand is tijdens het uitvoeren van de veldwerkzaamheden bepaald op een diepte van 1,40 à 1,60 m-mv.
In de bovengrond ter plaatse van het westelijk gedeelte van de onderzoekslocatie zijn, ter controle van de voormalige boomgaard, licht verhoogde gehaltes aan DDE en DDD boven de achtergrondwaarden aangetroffen. De bovengrond van het oostelijk gedeelte van de onderzoekslocatie bevat geen verhoogde gehaltes aan OCB boven de achtergrondwaarden. Verder zijn in zowel de boven- als de ondergrond geen verhoogde gehaltes aangetroffen boven de achtergrondwaarden. In het opgeboorde materiaal zijn bijmengingen met baksteen en koolas aangetroffen. Conform de NEN 5725 blijft de aanname 'onverdacht' ten aanzien van asbest zoals gesteld in het vooronderzoek van kracht, omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten en geen asbesthoudend materiaal aanwezig is. In het grondwatermonster GW106 (peilbuis (P)106; filtertraject 2,10-3,10 m-mv) is een licht verhoogde concentratie aan nikkel boven de streefwaarde aangetoond.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, aangezien de gemeten gehalten/concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De aangetoonde verontreinigingen zijn dermate gering dat deze, ons inziens, geen belemmering vormt voor eventuele bebouwing en/of andere activiteiten. Er zijn met de voorgenomen activiteiten geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig. Het onderliggende onderzoek is in beginsel niet geschikt voor de beoordeling van af te voeren grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
Kwetsbare objecten (woningen) moeten bij ruimtelijke planvorming beschermd worden tegen de externe veiligheidsrisico's. Binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig. Ten westen van het plangebied ligt de N62 met een PR-plafond van 10 meter (afbeelding 14). Het plangebied ligt op ruim 700 meter afstand en valt daarmee niet binnen het invloedsgebied van deze weg. Verder zijn er aan de westzijde van de N62 twee buisleidingen van de GasUnie gelegen. De buisleidingen vormen, gezien de grote afstand, geen onaanvaardbaar risico voor de gebruikers van het woonperceel. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 14 | Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl, bewerking: Juust B.V.)
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). De locatie is niet gelegen in een zone industrielawaai, of in de nabijheid van spoorwegen. Nader onderzoek naar industrie- en spoorweglawaai is voor deze ontwikkeling daarom niet noodzakelijk. Het plangebied is gelegen aan de Pootersdijk, hier geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Aan de oostzijde van het plangebied is de straat Spui gelegen waarbij ook maximale snelheid van 30 km/uur geldt. Dit soort wegen zijn op basis van de Wgh uitgesloten van akoestisch onderzoek. Hierdoor is geen akoestisch onderzoek benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De Pootersdijk is een erftoegangsweg met een geringe verkeersintensiteit wat ervoor zorgt dat de geluidsbelasting ter plaatse laag is. Daarnaast is de nieuw te bouwen woning gesitueerd op een afstand van ca. 37 meter tot de Pootersdijk. Verder wordt de woning gerealiseerd conform de actuele eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Dit betekent dat voorzien wordt in goede isolatie met een minimale geluidswering van 20 dB. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Het aspect kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van deze ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderhavig plan maakt de bouw van één woning mogelijk en blijft daarmee ruim onder de NIBM-grens. Het project draagt daardoor niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Beoordeeld moet worden of er negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden of beschermde flora en fauna.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van circa:
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de AERIUS Calculator (2020) moet en kan voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. Voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 2). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning
Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). Het plangebied betreft een voormalige boomgaard dat inmiddels, nadat de (fruit)bomen zijn gerooid, in gebruik is genomen als tuin. De tuin wordt onderhouden en het gras wordt kort gehouden. Er zijn geen sloopwerkzaamheden voorzien en er worden geen bomen en struiken gerooid. Om deze reden is een quickscan Wet natuurbescherming niet benodigd.
In de Tweede Wereldoorlog is in Zeeland veel gevochten. Doordat tijdens de gevechten niet alle munitie is ontploft zijn er tot op de dag van vandaag blindgangers in de bodem te vinden. De Provincie Zeeland heeft een kaart ontwikkeld waarop te zien is waar gevochten is en waar een grote kans is om blindgangers in de bodem aan te treffen. Als er op verdachte locaties werkzaamheden gepland staan, moet men eerst op zoek naar de mogelijke explosieven.
Gemeente Terneuzen hanteert voor de paragraaf Niet-gesprongen explosieven (NGE) het Historisch Vooronderzoek en NGE-Risicokaart van REASeuro, kenmerk RO180093 van 24 oktober 2018. De locatie aan de Pootersdijk 16 in Spui valt in relatie tot NGE door oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog in een aangemerkt risicogebied (afbeelding 15). Binnen dit NGE-risicogebied kan NGE van geschutmunitie van de kalibers 5 cm t/m 10,5 cm worden aangetroffen. Deze kalibers geschutmunitie zijn het kleinste (5 cm) en grootste kaliber (10,5 cm) die binnen dit NGE-Risicogebied door de EOD zijn aangetroffen.
Afbeelding 15 | Uitsnede NGE-risicogebieden Terneuzen (bron: gemeente Terneuzen)
Tijdens de bevrijding hebben in september 1944 hevige grondgevechten en artilleriebeschietingen plaatsgevonden, namelijk bij het verdrijven van Duitse soldaten uit Axel in de opmars richting Terneuzen en Zaamslag door Poolse eenheden. In het gebied dient rekening te worden gehouden met achtergebleven geschutmunitie, afkomstig van grondartillerie. De NGE-risicokaart gaat in beginsel uit van een aanwijsbaar risicogebied. Sinds de Tweede Wereldoorlog is er geen of weinig grondroering/-verzet geweest. De trefkans van munitie is daardoor redelijkerwijs nog (vrijwel) hetzelfde.
Het uitvoeren van een projectgebonden risicoanalyse is vereist. Deze behoeft niet uitgevoerd te worden om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, maar wel voordat de uitvoering plaatsvindt.
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Parkeren
De parkeernorm wordt bepaald aan de hand van de door de gemeenteraad van Terneuzen vastgestelde geactualiseerde parkeernormen (september 2019), zoals opgenomen in de parkeernota 2015-2020, en het facetbestemmingsplan 'Parkeren Terneuzen'. De locatie Pootersdijk 16 valt binnen het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en heeft een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. Voor een vrijstaande woning geldt een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen en een maximale parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen. Voor de vrijstaande woning geldt hiermee een gemiddelde parkeernorm van 2,3 (afgerond 3) parkeerplaatsen. Op het terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie wordt bepaald aan de hand van de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren'. De stedelijkheidsgraad van de gemeente Terneuzen is 'weinig stedelijk'. De minimale verkeersgeneratie bedraagt in een gebied getypeerd als 'rest bebouwde kom' 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie bedraagt 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie voor de vrijstaande woning bedraagt hiermee 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Ontsluiting
De verkeersbewegingen van de vrijstaande woning worden afgewikkeld via de Pootersdijk. Deze weg is toereikend voor de invulling van het perceel met de woonfunctie. Gezien deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, heeft de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de infrastructuur aan de Pootersdijk. Het voornemen is om een gecombineerde oprit te realiseren voor zowel de locatie Pootersdijk 16 als de locatie Pootersdijk 18. Dit wordt ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning kadastraal uitgewerkt.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied ligt niet nabij een waterkering en heeft hiervoor geen gevolgen. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
![]() Voor de huidige dak- en terreinverharding wijzigt er niets en blijft de huidige afwateringssituatie in stand. Voor de nieuwe situatie wordt een solitaire voorziening gemaakt waarin het hemelwater van daken en terreinverharding via infiltratie in de bodem wordt afgevoerd. De voorziening kan een vijver (zonder folie) of een lager gelegen terreindeel zijn. Aangezien de infiltratiecapaciteit van de bodem onbekend is, is het raadzaam om de voorziening te dimensioneren op de volledige tiendaagse T=100 neerslaggebeurtenis van 147 mm/mm2 verhard oppervlak dat hierop aangesloten wordt en dit boven de op de locatie bekende (hoogste) grondwaterstanden. Deze moeten bepaald worden voordat de omvang en de diepte van de vijver bepaald kunnen worden. Uitgangspunt is dat niet op de (bestaande) riolering geloosd mag worden. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het hemelwater wordt tijdelijk geborgen en via infiltratie afgevoerd. Afvalwater kan middels een nieuwe aansluiting afgevoerd worden via het gemeentelijke riool dat gelegen is in de smalle strook achterlangs de woningen aan de Pootersdijk. Hemelwater wordt niet afgevoerd via het gemeentelijk riool, maar dient op het terrein in de bodem te infiltreren. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. |
Door te infiltreren heeft dit een positieve invloed op het grondwater. Het plangebied valt binnen de begrenzing van een zoetwatervoorkomen en binnen de bufferzone rond een natuurgebied. |
Grondwaterkwaliteit
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Door bij de bouw geen gebruik te maken van uitlogende materialen, zoals zink en lood, maar enkel door gebruik te maken van duurzame niet-uitloogbare bouwmaterialen, zal de ontwikkeling geen gevolgen hebben voor de grondwaterkwaliteit. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. |
Bij de bouw wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater infiltreert in de bodem op het terrein. Het afvalwater wordt middels een nieuwe aansluiting afgevoerd via het gemeentelijk riool. |
Volksgezondheid
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
De ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op de volksgezondheid |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Niet van toepassing |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied. |
Anderer belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
Niet van toepassing |
Wegen in beheer bij het waterschap
(alleen invullen voor zover van toepassing) * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? *na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). |
Niet van toepassing |
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkeling. In onderhavig plan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Het project wordt, gezien de aard en omvang, niet aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Tevens zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten, omdat de milieu-effecten zeer beperkt zijn (zie paragraaf 4.2 t/m 4.11). Het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsnotitie is niet nodig.
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Dit plan voorziet in de bouw van 1 woning. De gemeente Terneuzen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere het kostenverhaal is geregeld. De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade wordt op de initiatiefnemer verhaald. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning zullen de gebruikelijke leges in rekening worden gebracht.
Vooroverleg
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb in de Staatscourant en een huis-aan-huis blad te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan de wettelijke overlegpartners.
Ontwerpbestemmingsplan ter inzage
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf van 15 juli 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Wel is er op 9 augustus 2021 één reactie ontvangen van de Provincie Zeeland dat zij geen zienswijze tegen het ontwerp zal indienen.
Vaststelling bestemmingsplan
De ontvangen reactie tijdens de periode van ter inzage legging leidt niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking, tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt ingediend. In dat laatste geval wordt de werking van het vaststellingsbesluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.