Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Philippine Kasteelstraat 20-22
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPPHP11-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan:
het bestemmingsplan Philippine, Kasteelstraat 20-22 met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPPHP11-VG01 van de gemeente Terneuzen.
 
1.2 Verbeelding:
De analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
 
1.3 Aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 Aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aaneengebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;
 
1.6 Aan-huis-gebonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 Aan- of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of een deel van een hoofdgebouw, in functioneel en bouwkundig opzicht zodanige met het hoofdgebouw verbonden dat het daarmee één geheel vormt en dat in bouwkundig opzicht herkenbaar blijft als een afzonderlijke, uiterlijk ondergeschikte, aanvulling op het hoofdgebouw.
 
1.8 Beleidsregel:
Een regel die voorkomt uit het geldend parkeerbeleid (Parkeernota 2015-2020 gemeente Terneuzen).
 
1.9 Bestaand aantal woningen:
woningen zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit bestemmingsplan, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften.
 
1.10 Bestaande bouwwerken:
op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
 
1.11 Bestemmingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
 
1.12 Bestemmingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.13 Bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.14 Bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.
 
1.15 Bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.16 Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.17 Bouwvlak:
een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik en waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.18 Bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.19 Dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
 
1.20 Dakopbouw:
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
 
1.21 Dienstverlening:
Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
 
1.22 Erfafscheiding:
de afscheiding van het erf.
 
1.23 Gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.24 Hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.
 
1.25 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.
 
1.26 Laden en lossen:
Onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
 
1.27 Mantelzorg:
het langdurig en op vrijwillige basis bieden van zorg aan eenieder die door een zorgdeskundige aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, buiten organisatorisch verband.
 
1.28 Overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
 
1.29 Parkeerbehoefte:
Het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied.
 
1.30 Parkeren:
Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
 
1.31 Parkeerplaats:
Een plek waar iemand zijn of haar auto mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn.
 
1.32 Peil:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.33 Woning:
een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.34 Zijdelingse perceelsgrens:
de kadastrale grens van een perceel tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.
 
1.35 Maatschappelijke voorzieningen:
Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, een bejaardencentrum en woonzorgcomplex hierbij inbegrepen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
 
1.36 Stallen:
In een garage of bouwplaats zetten.
 
1.37 Vervoersmiddel:
Een object dat is bedoeld om personen of goederen te vervoeren.
 
1.38 Voertuig:
Vervoersmiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
 
1.39 Wonen:
het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning’.
 
1.40 Woongebouw:
Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
 
1.41 Woonhuis:
Een gebouw, dat een woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en / of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 
  1. afstanden:
    afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
  2. de goothoogte van een bouwwerk:
    1. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de snijlijn van de gevel(s) met het dakvlak ter plaatse van de goot of het boeibord, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
    2. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de snijlijn van de gevel(s) met het dakvlak ter plaatse van de goot, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voorzover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk.
  3. de inhoud van een bouwwerk: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  4. de (bouw)hoogte van een gebouw: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, kleine liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. de (bouw)hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk;
  6. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.00 meter bedraagt.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen
 
3.1. Bestemmingsomschrijving
 
De op de verbeelding voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen met aan-huis-gebonden beroepen;
 
alsmede:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbij behorende: 
  1. tuinen en erven;
  2. waterlopen en waterpartijen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3.2. Bouwregels
 
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
3.2.1 Hoofdgebouwen 
  1. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [vrij] mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  2. de hoofdgebouwen op de gronden met de bouwaanduiding [tae] mogen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;
  3. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  4. de afstand van hoofdgebouwen aan de niet aaneengebouwde zijde van een aaneengebouwde woning tot de perceelsgrens dient tenminste 2.50 meter te bedragen;
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen;
  6. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen;
3.2.2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
 
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en op de gronden met de functieaanduiding (e) worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag ter plaatse van de functieaanduiding erf (e):
    1. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel kleiner dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit bouwvlak bedragen, met een maximum van 60 m²;
    2. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel groter dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit bouwvlak bedragen, met een maximum van 90 m².
met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 15 vierkante meter onbebouwd en onoverdekt dient te blijven en er per bouwperceel ten hoogste twee vrijstaande bijgebouwen zijn toegestaan;
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3.00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag ter plaatse van de functieaanduiding erf (e) niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3.00 meter, met dien verstande dat:
    1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2.00 meter bedragen;
    2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1.00 meter mag bedragen.
3.3. Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van:
  1. het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning met in achtneming van de volgende regels:
    1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, met een maximum van 50 m² en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 m²;
    2. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
    3. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
    4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    5. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;
    6. geen vrijstelling mag worden verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
    7. vrijstelling wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. het bepaalde in lid 3.2.1. onder d en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
 
3.4.Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting bodemkwaliteit
De bodemkwaliteit moet geschikt zijn, of geschikt worden gemaakt, voor de bedoelde gebruiksfunctie ‘wonen met tuin’ met een milieuhygiënische voldoende schone leeflaag van minimaal 1m dik.
 
 
Artikel 4 Maatschappelijk
 
4.1. Bestemmingsomschrijving
 
De op verbeelding voor maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: 
  1. voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
 
met de daarbijbehorende: 
  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. water en groenvoorzieningen;
  4. erven, tuinen en terreinen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. het maximaal toelaatbaar oppervlak aan gebouwen en overkappingen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan het percentage dat op de verbeelding voor het betreffende bouwperceel is aangeduid;
  2. de onderlinge afstand van niet-aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel dient ten minste 1.00 meter te bedragen;
  3. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven maat bedragen;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2.00 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1.00 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3.00 meter bedragen;
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie - 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
5.2 Bouwregels 
  1. op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,50 meter.
5.2.2 Andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 100 m² en waarbij bovendien grond-of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  2. het bepaalde onder artikel 5 lid 2.2 sub a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Algemene afwijking
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo af te wijken van het bepaalde onder artikel lid 2.2 sub a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 100 m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, indien de aanvrager van de vergunning artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld.
 
5.3.2 Voorwaarden
Indien uit het onder artikel 5 lid 3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de vergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
5.3.3 Advies
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 3.1, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologische deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
 
5.4.1 Uitzonderingsregels
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1 sub b Wabo) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  2. het ophogen van de bodem met meer dan 2.00 meter en waartoe wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld bedraagt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  6. het verlagen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  8. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
5.4.2 Uitzonderingsregels
Het in artikel 5 lid 4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 100 m²;
  2. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.4.3 Voorwaarden
  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 5 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden;
  2. voor zover de in artikel 5 lid 4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  3. de vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
5.4.4 Advies
 
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vragen burgemeester en wethouders aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 5 lid 4.3. Bij een negatief advies verzoeken burgemeester en wethouders de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.
 
5.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
 
5.5.1 Omgevingsvergunningsvereiste
 
Het is verboden van bouwwerken die zich op gronden met deze dubbelbestemming bevinden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub g Wabo) de fundering te slopen.
 
5.5.2 Uitzonderingsregel
 
Het verbod als bedoeld in artikel 5 lid 5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub b in acht is genomen;
  2. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 100 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld;
  3. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
5.5.3 Voorwaarden
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen burgemeester en wethouders regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of in gronden op of in gronden op de verbeelding en aangeduid met 'Waarde - Archeologie - 1'.
 
5.5.4 Te verbinden regel
 
Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5 lid 5.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat het werk of de werkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige, indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 100 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden het maaiveld.
 
5.5.5 Melding vondsten van zeer hoge waarde
 
Indien tijdens de begeleiding van het werk of de werkzaamheden volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
 
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde Archeologie - 1', als bedoeld in artikel 5 lid 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indienop basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
 
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bestemmingsplan worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
7.2 Dakkapellen en dakopbouwen
 
De goothoogte van woningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
  1. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het gebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
  4. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het gebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
met dien verstande dat een dakopbouw bij woningen niet is toegestaan.
 
7.3 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
  1. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in artikel 12 lid 1 niet van toepassing.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
De algemene gebruiksregels luiden als volgt:
  1. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
  2. het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd;
  3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 10 Algemene parkeerregels
 
10.1 Algemene parkeerregels
 
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen.
 
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
 
10.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
 
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.
 
10.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
 
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de
gewijzigde regels.
 
10.4 Afwijken van de parkeerregels
 
Burgemeester en Wethouders kunnen doormiddel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 en artikel 10.3 Burgermeester en Wethouders nemen hierbij, conform de beleidsregels, in overweging of:
  1. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. er op andere wijze in de benodigde parkeerbehoefte/stallingbehoefte wordt voorzien;
  3. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.
Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
 
10.5 Specifieke gebruiksregels
 
Ruimte(n) voor het parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient ten allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
 
Artikel 11 Overige regels
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: 
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalige in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
 
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: 
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Philippine, Kasteelstraat 20-22.