Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Axel, Nieuwendijk 95
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0715.BPAXL11-VG01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Axel, Nieuwendijk 95' met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPAXL11-VG01 van de gemeente Terneuzen.

1.2 Verbeelding

de plankaart met daarop aangegeven het plangebied en de bestemmingen, met het identificatienummer NL.IMRO.0715.BPAXL11-VG01 van het bestemmingsplan Axel, Nieuwendijk 95 van de gemeente Terneuzen.  

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan-huis-gebonden beroep

een beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 Aan- of uitbouw

een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of een deel van een hoofdgebouw, in functioneel en bouwkundig opzicht zodanige met het hoofdgebouw verbonden dat het daarmee één geheel vormt en dat in bouwkundig opzicht herkenbaar blijft als een afzonderlijke, uiterlijk ondergeschikte, aanvulling op het hoofdgebouw.

1.7 Achtererf

gedeelte van het erf dat niet behoort tot het voorerf.

1.8 Achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.9 Achterste perceelgrens

de kadastrale grens aan de achterzijde, de van de wegzijde afgekeerde grens, bij een perceel die de zijkanten van een perceel verbindt. Indien meerdere zijden van het perceel van de weg gekeerd zijn, wijzen burgermeester en wethouders een achterste perceelgrens aan.

1.10 Bestaande bouwwerken

op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.11 Bestaand gebruik

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.

1.12 Bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.

1.13 Bestemmingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd, afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden gebouw.

1.15 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 Bouwgrens

een op de kaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.

1.17 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 Bouwvlak

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik en waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Erf

het deel van het bouwperceel dat buiten het bouwvlak valt, uitgezonderd het gedeelte buiten het bouwvlak waarop geen gebouwen en/of overkappingen zijn toegestaan.

1.21 Erfafscheiding

de afscheiding van het erf.

1.22 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.23 Hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwvlak door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

1.24 Hoofdverblijf

De verblijfplaats die het centrum is van het sociale en maatschappelijke leven van een persoon, een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep personen.

1.25 Huishouden

één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid.

1.26 Kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk
te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun
hoofdverblijf elders hebben.

1.27 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.

1.28 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.29 Peil

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.  

1.30 Sanering

het geheel of gedeeltelijk slopen van de op een bouwvlak voorkomende bouwwerken.

1.31 Seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 Verblijfsmiddelen

voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en kampeermiddelen zijnde.

1.33 Voorste perceelgrens

de kadastrale grens aan de wegzijde bij een perceel die de zijkanten van een perceel verbindt. Indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelgrens aan.

1.34 Wonen

het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning’, met als doel daar permanent te verblijven.

1.35 Woning

een gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden als hoofdverblijf.

1.36 Zijdelingse perceelgrens

de kadastrale grens van een perceel tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte en lengte of diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.2 de oppervlakte van een gebouw

tussen de (buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.3 de inhoud van een gebouw

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een gebouw

tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van antennes, kleine liftkokers, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen, en het peil.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het peil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

2.6 de goot (-of boeibord)hoogte van een gebouw

  1. tussen het peil en de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel met de gevel, waarin gemeten wordt;
  2. bij meerdere (hellende) dakvlakken met verschillende goot- en of boeiboordhoogten wordt de goot- en of boeiboordhoogte gemeten bij dat dakvlak, waarvan de verticale projectie meer bedraagt dan 50% van het grondoppervlak van een gebouw;
  3. bij een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak dat loopt over de volledige breedte, lengte of diepte van een gebouw, wordt de goot- en of boeiboordhoogte gemeten op het hoogste snijpunt van het dakvlak met de daaronder gelegen gevel; onder de gevel wordt tevens verstaan het hart van de scheidsmuren met een gebouw op een aangrenzend bouwperceel.

2.7 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De gronden op de verbeelding aangewezen voor 'Wonen' zijn bestemd voor:
  1. het wonen met bijbehorende erven;

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen inclusief aan- en uitbouwen;
  2. bijgebouwen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Bouwen
Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende bepalingen:
  1. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak toegestaan;
  2. de hoofdgebouwen op de gronden met de nadere aanwijzing [vrij] mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  3. op de gronden met de nadere aanwijzing (e) zijn uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
  4. ter plaatse van gronden met de nadere aanwijzing (e) mag:
    1. voor zover deze gronden deel uitmaken van een perceel kleiner dan 500 m2, de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit bebouwingsvlak bedragen, met een maximum van 60 m2;
    2. voor zover deze gronden deel uit maken van een perceel van of groter dan 500 m2, de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van dit bebouwingsvlak bedragen, met een maximum van 90 m2;
met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 15 m2 onbebouwd en onoverdekt dient te blijven.
  1. ter plaatse van gronden met de nadere aanwijzing (bg): een bijgebouw met een oppervlakte van 205 m2.
  2. de voorgevel van het hoofdgebouwen dient in of binnen een afstand van 3.00 m evenwijdig aan de voorste bouwgrens te worden gebouwd;
  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3.00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  4. de afstand van vrijstaande en twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen aan de niet aaneen gebouwde zijde tot de perceelgrens dient ten minste 3.00 m te bedragen;
  5. voor zover bijgebouwen niet in de perceelgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelgrens ten minste 1.00 meter te bedragen;
  6. er zijn ten hoogste twee vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  7. ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal wooneenheden" mag het maximaal aantal wooneenheden niet meer dan het op de verbeelding aangegeven aantal bedragen;
  8. de goot (- of boeibord)hoogte en / of bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken mag ten hoogste bedragen:
     goot (- of boeibord hoogte)bouwhoogte
    1. van hoofdgebouwen6 meter10 meter
    2. van aanbouwen en bijgebouwen3,5 meter6 meter
    3. van erfafscheidingen achter de voorgevel-2 meter
    4. van erfafscheidingen voor de voorgevel-1 meter
    5. van andere bouwwerken achter de voorgevel-
    3 meter
    6. van andere bouwwerken voor de voorgevel-1 meter
 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goot- en boeibordhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien over een lengte van meer dan 2.50 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw, met dien verstande dat:
  1. daardoor de gebruikswaarde van het te bebouwen erf niet onevenredig wordt geschaad;
  2. de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen niet wordt teruggebracht tot minder dan 2.50 m;
  3. geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub d ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

 
3.4.1 Afwijken Bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub a, en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluids- gevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
3.4.2 Afstand aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot voorgevel hoofdgebouw
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub f teneinde een kleinere afstand te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. afwijking dient noodzakelijk te zijn in verband met een doelmatige situering van bebouwing; 
  2. de afstand van de voorgevel van een aan- of uitbouw of bijgebouw aan de zijkant van een hoofdgebouw ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw, dient te minste 1 meter te bedragen; 
  3. afwijking is niet toegestaan, indien daardoor de onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
     

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:
 
  1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van de woning mag bedragen, met een maximum van 50 m2 en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 m2;
  2. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  3. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
  4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  5. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps of bedrijfsmatige activiteiten betreft; 
  6. met een omgevingsvergunning mag van de regels worden afgeweken ten behoeve van het uitoefenen van bedrijvigheid die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt; er wordt afgeweken van de regels indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
      

3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liftschachten, balkons, entreeportalen, veranda's, luifels en afdaken, mits de overschrijding te hoogste 2 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
  1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
  2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
  4. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
  5. voor de volgende leidingen, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:
    1. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
    2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
    3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
    4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
    5. buisleidingen voor transport van afvalwater tussen de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap aan de Frankrijkweg en het lozingspunt in de Westerschelde;
    6. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico’s met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken;
  6. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
  7. het gebruik van woningen als recreatiewoningen, tenzij op de verbeelding of in de bestemmingsomschrijving anders is aangegeven;
  8. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van de opslag van consumentenvuurwerk.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning af te wijken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.  

Artikel 8 Overige regels

8.1 Parkeerregeling

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Parkeernota 2015-2020, zoals in werking getreden op 1 juni 2016, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.

8.2 Niet gesprongen explosieven

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - niet-gesprongen explosieven' geldt dat die gronden, naast de andere aangewezen bestemmingen, tevens bestemd zijn voor de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met de mogelijke aanwezigheid van nietgesprongen explosieven in de bodem.
8.2.1 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden -in aanvulling op het hierover gestelde in de overige bestemmingsregels- de volgende regels:
  1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk waarbij dieper wordt gegraven dan 50 cm, dient de aanvrager een rapport in de vorm van een (beperkte) risicoanalyse te overleggen, waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat de bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in voldoende mate is vastgesteld.
  2. Het rapport als bedoeld onder a. kan bestaan uit informatie over de naoorlogse (graaf)werkzaamheden op de locatie, waaruit blijkt welke grond na de oorlog zodanig geroerd is dat de kans op het alsnog aantreffen van explosieven verwaarloosbaar klein wordt. Deze informatie behoeft niet te zijn verkregen van een gespecialiseerd bedrijf.
  3. Indien uit het onder b genoemde rapport blijkt dat de bescherming van het woon- en leefklimaat niet in voldoende mate is vastgesteld, dient de aanvrager aan te geven op welke wijze de risico's teniet gedaan worden. Dit kan door het indienen van:
    • een Projectgebonden Risicoanalyse, indien nodig gevolgd door
    • detectieonderzoek, en indien nodig gevolgd door een
    • benadering.
  4. Alle onder c genoemde onderzoeken moeten worden uitgevoerd conform de WSCS-OCE.
  5. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die mogen worden opgericht krachtens een reeds verleende vergunning.

Artikel 9 Bestaande maten

  1. Daar waar afstanden op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en / of oppervlakten van bouwwerken, die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dat ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen worden gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalige in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
 

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Axel, Nieuwendijk 95'.