Plan: | Burggraaf naast 22 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0707.BPnabijburggraaf22-VA01 |
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen op het perceel naast Burggraaf 22 te Meerkerk een woning te bouwen. De realisatie van deze woning is echter niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt, op basis van de benodigde onderzoeken, de woning juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied ligt aan de Burggraaf aan de zuidzijde van de kern Meerkerk. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Kernen Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 27 mei 2013. Het aan de weg gelegen deel van het plangebied heeft de bestemming 'Tuin'. Het meest westelijke deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Omdat het plangebied deel uitmaakt van een groter perceel waarop al een woning staat, beschikt het plangebied niet over een bouwvlak. De realisatie van de geplande woning is daarom niet mogelijk.
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' (plangebied rood omlijnd)
In het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.
In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.
Omgeving plangebied
Het plangebied ligt aan de Burggraaf ten zuiden van de kern Meerkerk. De woning ten zuiden van het plangebied (Burggraaf 22) is één van de laatste woningen in het bebouwingslint langs de Burggraaf. Verder naar het zuiden zijn de gronden overwegend agrarisch. De woningen zijn onder een hoek van circa 45 graden op de Burggraaf gepositioneerd. Hiermee wordt de verkavelingsrichting van de polder gevolgd die onder deze hoek aan de Burggraaf aantakt. Ten westen en noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein van Meerkerk. Aan de westzijde grenst het bedrijventerrein aan de A27, circa 370 meter ten westen van het plangebied. Ter hoogte van het plangebied ligt langs de A27 tankstation en parkeerterrein Blommendaal.
Figuur 2.1 Omgeving plangebied
De gronden aan de oostzijde van de Burggraaf bestaan momenteel grotendeels uit braakliggend grasland ten behoeve van veehouderij. Op 25 september 2017 is voor deze gronden het bestemmingsplan 'Sportcomplex De Weide II' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk de sportvelden van SV Meerkerk te verplaatsen naar het braakliggende grasland. De huidige locatie van de sportvelden, aansluitend op de kern, komt dan vrij voor woningbouw. De ontsluiting van het parkeerterrein van het nieuwe sportcomplex blijft gelijk aan de ontsluiting van het huidige parkeerterrein via de Burggraaf, schuin tegenover het plangebied. Het parkeerterrein van het nieuwe sportcomplex is tegenover het plangebied beoogd (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Inrichtingsplan sportcomplex
Plangebied
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland. Het perceel heeft een eigen ingang van de Burggraaf (zie figuur 2.3).
Figuur 2.3 Bestaande situatie plangebied (bron: Google Streetview)
Beschrijving plan
Ten behoeve van de beoogde bouw van een vrijstaande woning, wordt het perceel voorzien van een bouwvlak met een oppervlakte van circa 128 m2 (16 m diep x 8 m breed). De afstand van het bouwvlak tot het bedrijfsperceel aan de noordzijde bedraagt 10 meter. Vanwege de geluidsbelasting op de voorgevel als gevolg van verkeer op de Burggraaf, ligt het bouwvlak 1 meter verder naar achteren dan het bouwvlak van de andere woningen aan de westzijde van de Burggraaf. Op deze manier is voorkomen dat een dove gevel moet worden toegepast (zie paragraaf 4.2). De positie van de beoogde woning volgt eveneens de verkavelingsrichting van de polder (zie figuur 2.4).
Figuur 2.4 Uitsnede verbeelding
Overeenkomstig de bestaande woningen aan de Burggraaf bedraagt de maximum goothoogte van de woning 6 meter en de maximum bouwhoogte 10 meter.
Stedenbouwkundige inpassing
Het braakliggende perceel aan de Burggraaf vormt, mede door het brede erf naast de woning Burggraaf 20, momenteel een onderbreking van het patroon met bebouwing in de straat. De woonfunctie vormt een logische opvulling van een reeds bestaand bebouwingslint. Door opvulling van het braakliggende grasland en het aanhaken op de verkavelingsrichting van de woningen in de directe omgeving, wordt de stedenbouwkundige structuur versterkt.
Het uiteindelijke ontwerp van de woning zal bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen worden getoetst aan de Welstandsnota Zederik (zie paragraaf 3.4).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Toetsing rijksbeleid
De realisatie van een bouwtitel binnen het plangebied raakt geen van de rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR en het Barro. Op basis van jurisprudentie wordt de realisatie van één woning niet gezien als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.
Visie Ruimte en Mobiliteit (geconsolideerde versie juni 2018)
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;
Het plangebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als 'veen(weide)landschap' (Laag van de cultuur- en natuurlandschappen) binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Daarnaast ligt het plangebied net buiten het bestaande stads- of dorpsgebied maar binnen de stads- of dorpsrand van de kern Meerkerk (Laag van de stedelijke occupatie) (zie figuur 3.1).
![]() |
![]() |
Figuur 3.1 Uitsnede kwaliteitskaart Provincie Zuid-Holland
Binnen 'stads- en dorpsranden' wordt aan het volgende richtpunt getoetst:
Verordening ruimte (geconsolideerde versie juni 2018)
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende artikelen zijn relevant voor dit bestemmingsplan:
Artikel 2.1.1 Stedelijke ontwikkelingen
Lid 1 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
Toetsing provinciaal beleid
De beoogde ontwikkeling betreft het bouwen van één woning. De bouw van één woning wordt niet als (stedelijke) ontwikkeling aangemerkt. De woning is stedenbouwkundig inpasbaar door rekening te houden met de ligging in de directe omgeving. De ontwikkeling sluit aan bij de contactkwaliteit binnen de stads- en dorpsrand. Het plangebied ligt tussen bebouwd gebied en landelijk gebied en ligt in een bebouwingslint die een structuur vormt tussen het landelijk en het stedelijk gebied. Door de omliggende bedrijvigheid en de woning aan de zuidzijde is al sprake van een bebouwde dorpsrand waarbinnen een opening van beperkte omvang wordt opgevuld. Op basis van de kwaliteitskaart staat de beoogde ontwikkeling een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.
De ontwikkeling van één woning is geen stedelijke ontwikkeling zodat een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk is. Los daarvan worden solitaire woningen niet regionaal afgestemd. Desalniettemin vormt de ladder wel een bruikbaar instrument ten behoeve van een goede ruimtelijke onderbouwing. Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming blijkt dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Zederik wordt uitgegaan van een behoefte van ruim 600 woningen. Dit plan sluit hierop aan door de bouw van een woning mogelijk te maken direct aansluitend op het bestaande stads- en dorpsgebied.
Met betrekking tot artikel 2.2.1 lid 1 betreft het onderhavige plan een gebiedseigen ontwikkeling (inpassen). Zoals eerder beschreven zijn de richtlijnen van de kwaliteitskaart niet in het geding en is de locatie niet aangemerkt als een gebied met een beschermingscategorie (lid 4). De ontwikkeling past in het ruimtelijke beeld langs de Burggraaf, mede vanwege de ligging van het bouwvlak dat overeenkomt met woonpercelen in de directe omgeving. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling niet in de weg staat.
Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)
In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:
In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.
Toetsing regionaal beleid
Het creëren van de mogelijkheid tot het bouwen van een woning op een braakliggend perceel aansluitend op de kern past binnen het regionale beleid.
Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)
In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.
De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.
Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)
In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen - woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners - en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.
Er zijn vijf wensen geformuleerd:
Welstandsnota Zederik (2013)
Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Het plangebied ligt in het 'polderlint' op de gebiedskaart 'Meerkerk' (zie figuur 3.2). De waarde van de polderlinten is vooral gelegen in de combinatie tussen de oorspronkelijke structuurelementen zoals dijken en polderwegen en afwisselende bebouwing. Het beleid is gericht op het behoud van de structuurelementen en het karakteristieke profiel van de lintwegen en het inperken van grote oppervlakken verharding.
![]() |
![]() |
Figuur 3.2 Gebiedskaart Meerkerk
Conclusie gemeentelijk beleid
Doordat een woning wordt gevoegd en een braakliggend terrein aansluitend op de dorpsbebouwing een zinvolle invulling krijgt, draagt het plan bij aan de doelstelling uit de Toekomstvisie een vitale dorpskern (Meerkerk) te behouden/ verkrijgen. Door het initiatief wordt eveneens het woningbestand vergroot, waar behoefte aan is. Het plan heeft mogelijk een positief effect op de (mogelijkheden) voor doorstroming. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen zal het plan worden getoetst aan de Welstandsnota. De ligging van het bouwvlak is afgestemd op de oorspronkelijke polderstructuur en de positie van bouwvlakken op omliggende percelen.
Het plangebied wordt ontsloten op de Burggraaf via de reeds bestaande inrit. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Meerkerk. Hier geldt een maximum snelheid van 60 km/u. De toevoeging van één woning heeft nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling.
Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de gemeente Zederik. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te parkeren. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt het bouwplan getoetst en beoordeeld aan de hand van de in de Algemene gebruiksregels opgenomen verplichting (artikel 8.2).
Toetsingskader
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek
De woning wordt mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de gezoneerde Burggraaf, de Energieweg en de A27. Hiervoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van de woning noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek zijn de grenzen van de bouwvlakken aangehouden als referentiepunt. Het onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd volgens de normen van de Wgh.
Uit het onderzoek komen de volgende resultaten naar voren:
Als gevolg van het wegverkeer op de Burggraaf en de A27 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Het bouwvlak is 1 meter naar achteren verschoven (vanaf de Burggraaf), zodat de maximale ontheffingswaarde ten gevolge van de Burggraaf niet wordt overschreden. Het verder verschuiven van het bouwvlak stuit op bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard: de rooilijn van de woning wijkt dan te ver af van de rooilijn van naastgelegen woningen. Met het verder verschuiven van het bouwvlak bestaat ook de kans dat de maximale ontheffingswaarde als gevolg van de A27 overschreden zal worden.
Conclusie
Doordat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB door meerdere bronnen wordt overschreden, dient het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zederik een hogere waarde te verlenen voor de woning conform tabel 4.1.
Tabel 4.1 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai
Adres | Ontheffingswaarde | Bron |
Burggraaf 22 | 53 dB | Burggraaf |
Burggraaf 22 | 53 dB | A27 |
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Met dit bestemmingsplan wordt binnen het plangebied de ontwikkeling van een woning mogelijk gemaakt. Dit betreft een milieugevoelige functie. In de directe omgeving van de beoogde woning ligt het bedrijventerrein van Meerkerk (noordzijde) en een beoogd sportcomplex (oostzijde). Door de ligging naast het bedrijventerrein is het gebied aan te merken als omgevingstype 'gemengd gebied' zoals gehanteerd in de VNG-publicatie.
Bedrijventerrein Meerkerk
Door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is op verzoek van de gemeente Zederik advies uitgebracht over de relatie van de beoogde woning tot de nabijgelegen bedrijven op het bedrijventerrein Meerkerk. Op advies van de omgevingsdienst is bij de positionering van het bouwvlak rekening gehouden met een afstand van minimaal 10 meter zodat de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden op het perceel Burggraaf 22 niet worden belemmerd door de nieuwe woning. Voor het overige wordt voldaan aan de richtafstanden zoals deze zijn opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
Sportcomplex
In het bestemmingsplan 'Sportcomplex De Weide II' waarin een sportcomplex aan de overzijde van de Burggraaf wordt mogelijk gemaakt, is onderzoek gedaan naar de effecten van het sportcomplex op de omliggende woningen.
Het sportcomplex is op basis van de VNG-publicatie aan te merken als een activiteit uit milieucategorie 3.1, te weten 'veldsportcomplex (met verlichting)' met een richtafstand van 30 m in gemengd gebied wat betreft de aspecten geluid en licht. De veldverlichting is echter alleen aanwezig op de twee meest noordelijke (kunstgras)velden. Een parkeerterrein valt in milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 10 m in gemengd gebied wat betreft het aspect geluid.
De afstanden van het bouwvlak van de beoogde woning tot bovenstaande activiteiten bedragen:
Alle activiteiten liggen op voldoende afstand van de beoogde woning. Teneinde de mogelijke overlast van het parkeerterrein op de woning aan de Burggraaf 22 te beperken, is reeds afgesproken dat afschermende maatregelen zullen worden genomen, waardoor het inschijnen van koplampen op de gevel van deze woning kan worden beperkt. In de inrichting van het sportcomplex wordt rekening gehouden met de aanwezige woningen door bijvoorbeeld op de juiste plaats struiken of opgaand groen te planten. Ook bekijkt de initiatiefnemer van de beoogde woning op welke wijze lichthinder in huis kan worden voorkomen door de inrichting van de tuin.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, naar aanleiding van advies van Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, voor het sportcomplex een indicatieve berekening uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege stemgeluid op omliggende woningen. Uit de berekening blijkt dat wordt voldaan aan de maximale geluidsbelasting (piekgeluiden) van 70 dB(A) (overdag) en 65 dB(A) (avond) uit het Activiteitenbesluit niet worden overschreden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de bedrijven in de directe omgeving van het plangebied als gevolg van de nieuwe woonfunctie niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek
Uit de risicokaart (zie figuur 4.1) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Het meest nabij gelegen zijn een bedrijf in kunststofproducten voor de bouw aan Energieweg 6 op circa 240 m van het plangebied, een LPG tankstation langs de A27 op een afstand van circa 430 m (afstand gemeten van het vulpunt van het tankstation) en Parc Merwede aan de Grote Kanaaldijk 14 op circa 840 m. Over de A27 vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauw omcirkeld)
Risicovolle inrichtingen
Aan Energieweg 6 worden gevaarlijke stoffen opgeslagen met een plaatsgebonden risicocontour van 85 m en aan de Grote Kanaaldijk 14 bevindt zich een propaantank met een plaatsgebonden risicocontour van 22 m. Het plangebied is in beide situaties ruimschoots buiten de aangegeven contour gelegen.
Voor LPG tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied valt niet binnen het invloedsgebied van deze Bevi inrichting en heeft derhalve geen invloed op de externe veiligheid ter plaatse.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Over de A27 vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Voor de A27 ter hoogte van het plangebied, parkeerterrein Blommendaal, geldt een PR10-6 contour van 16 m en een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Uit het basisnet blijkt dat het groepsrisico van de A27 ter hoogte van het wegvak Z128 kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde. In de toekomstige situatie is sprake van een zeer beperkte toename van het aantal personen. Gezien de zeer beperkte toename en de grote afstand tot de weg kan worden geconcludeerd dat dit geen gevolgen heeft voor het groepsrisico. Door het vervoer van toxische vloeistoffen over de A27 bedraagt het invloedsgebied 880 m. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied is wel een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De verantwoording is hieronder opgenomen. De reactie van de veiligheidsregio is hierin verwerkt.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de A27 dient op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) het groepsrisico te worden verantwoord. Aangezien het groepsrisico van de risicobron niet toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (Brandweer Nederland, november 2012)'.
Het projectgebied wordt zowel in noordelijke als zuidelijke richting ontsloten door de Burggraaf. In noordelijke richting ligt op korte afstand het dorp Meerkerk waar verschillende routes richting het oosten kunnen worden genomen. In zuidelijke richting sluit de Burggraaf aan op de Zijlkade welke zowel in westelijke als in oostelijke richting loopt. Deze routes kunnen gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de risicobron af vluchten. Gelet op voorgaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.
Zelfredzaamheid
De ontwikkeling omvat geen functie voor minder zelfredzame personen. Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten.
Conclusie
Het projectgebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 risicocontouren van de risicobronnen in de omgeving. Gelet op de afstand en het feit dat de personendichtheid ter plaatse niet noemenswaardig toeneemt is de ontwikkeling niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico van de risicobronnen. Daarnaast worden de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid als voldoende beschouwd. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt tussen de Energieweg en parkeerterrein Blommendaal. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016: 24,6 µg/m³ voor NO2, 19,0 µg/m³ voor PM10 en 11,6 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,8 dagen. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
De functiewijziging heeft een zeer geringe invloed op de verkeersgeneratie. Ter plaatse wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed leefklimaat.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
In het vigerende bestemmingsplan is al sprake van een woon- en tuinbestemming. Gelet op de huidige inrichting en de historie van het terrein is verontreiniging niet te verwachten. Dit aspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg. Bodemonderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:
Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.
Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik
Het Stedelijk Waterplan Gemeente Zederik is een gezamenlijk plan van de gemeente Zederik en het Waterschap Rivierenland. Het waterplan verwoordt de visie van gemeente en waterschap op waterbeheer in het stedelijk gebied tot 2025. Het hoofddoel van het waterplan is het creëren van een duurzaam, veilig en robuust watersysteem. Om dit te bereiken wordt de werking van watersysteem en waterketen verbeterd. Kwantitatief betekent dit het vasthouden en bergen van water en het voorkomen van afwenteling aan water naar het landelijk gebied. Het water wordt dus gericht gestuurd om wateroverlast te voorkomen en uitdroging tegen te gaan. Kwalitatief betekent dit het schoon houden, scheiden en zuiveren van water. Het watersysteem heeft een voldoende ecologische kwaliteit en de belevingswaarde van de watergangen is goed.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt ten zuiden van het dorp Meerkerk aan de Burggraaf. Het plangebied betreft braakliggend grasland.
Waterkwantiteit
Rond het plangebied zijn geen waterlopen aanwezig (zie figuur 4.2). Wel is aan de overzijde van de Burggraaf een waterloop met de status A aanwezig (gedeeld onderhoud).
![]() |
![]() |
Figuur 4.2 Uitsnede Legger wateren Waterschap Rivierenland
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit kalkloze poldervaaggrond (zware klei). Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de hoogste grondwaterstand 0,40 m-mv is gelegen. De laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m-mv. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt ligt tussen de 0 m en 1 m-NAP.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het Merwedekanaal is aangeduid als KRW-Waterlichaam. De ecologische kwaliteit van dit waterlichaam is matig en de chemische kwaliteit voldoet niet.
Veiligheid en waterkeringen
Ten oosten van het plangebied, op 400 meter afstand, is een regionale waterkering aanwezig aan beide zijden van het Merwedekanaal.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op het riool.
Toekomstige situatie
Algemeen
Met het bestemmingsplan wordt een bouwvlak voor de realisatie van één woning mogelijk gemaakt.
Waterkwantiteit
In de Beleidsregels van het waterschap is een vuistregel opgenomen voor de compensatie van toename aan verhard oppervlak. Deze vuistregel houdt in dat voor elke hectare nieuw verhard oppervlak 436 m3 waterberging gerealiseerd moet worden (gebaseerd op de T=10+10% bui). In het stedelijk gebied is de toename voor de eerste 500 m2 verhard oppervlak vrijgesteld van watercompensatie en voor het landelijk gebied is dit 1.500 m2.
Het bouwvlak heeft een oppervlak van 128 m2. Uitgaande van het feit dat de tuin voor maximaal 50% wordt verhard, zal het verhard oppervlak niet meer bedragen dan 1.500 m2 waardoor watercompensatie niet noodzakelijk is.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. De ontwikkeling heeft geen invloed op de ecologische- en chemische kwaliteit van de KRW-waterlichamen in de omgeving.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van de regionale waterkering en heeft dan ook geen invloed op de veiligheidssituatie.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied ten westen van het plangebied bedraagt ruim 560 meter (zie figuur 4.3).
![]() |
![]() |
Figuur 4.3 Uitsnede Natuurbeheerplan provincie Zuid-Holland en ligging plangebied (rode cirkel)
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (aan de rand van de kern temidden van lintbebouwing) kunnen ook verstoring, verandering van de waterhuishouding en vermesting/verzuring worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Recentelijk is voor een nabijgelegen ontwikkeling, circa 70 meter ten zuidwesten van het plangebied, een quickscan naar beschermde planten- en diersoorten uitgevoerd. Gezien de huidige situatie van het plangebied (grasland temidden van bedrijven en woningen) welke vergelijkbaar is met het onderzochte aangrenzende perceel aan de Energieweg 17, geeft deze quickscan ook voor onderhavig plangebied de benodigde informatie.
Geconcludeerd wordt dat in de directe omgeving geen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Vleermuizen maken mogelijk gebruik van de locatie tijdens het foerageren en migreren. Mogelijk bevolkt de rugstreeppad de locatie gedurende de werkzaamheden. De locatie en omgeving ervan worden incidenteel betreden door algemene amfibieën en zoogdieren. Op de planlocatie zijn geschikte nestlocaties voor algemene broedvogels aanwezig.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad en algemene broedvogels. Voor deze soortgroepen dienen eventueel de volgende maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen:
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart is door middel van een herziening van het bestemmingplan 'Kernen Zederik' vertaald in het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In deze gebieden is sprake van een hoge verwachting op archeologische waarden (voor prehistorie tot middeleeuwen). Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Op basis van de verwachtingswaarde is op de verbeelding de archeologische dubbelbestemming overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'. Indien de genoemde oppervlakte en diepte wordt overschreden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is echter niet aannemelijk aangezien de oppervlakte van het bouwvlak 128 m2 bedraagt. Woning en bijgebouwen kunnen daarom worden gerealiseerd zonder dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Conclusie
Voor de realisatie van de woning is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk aangezien de oppervlaktemaat van 250 m2 niet wordt overschreden.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In afwijking hiervan bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad geen exploitatieplan hoeft vast te stellen indien:
Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro zal geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien:
Aangezien op grond van bovenstaande voor de gemeente Zederik geen kosten zijn verbonden aan het opstellen en uitvoeren van het bestemmingsplan, is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 31 augustus 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Daarnaast is het ontwerp tegelijkertijd in het kader van artikel 3.1.1 Bro aan alle wettelijke overlegpartners van de gemeente verzonden. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Zederik' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Voor de vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid in de regels is gebruik gemaakt van bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Tuin
Deze bestemming betreft de voortuin. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.
Wonen
Conform het toekomstige gebruik van het perceel is de bestemming 'Wonen' aan het perceel toegekend. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning gebouwd moet worden. Met een aanduiding 'vrijstaand' is geregeld dat er alleen een vrijstaande woning mogelijk is. Daarnaast zijn tevens de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (6 m respectievelijk 10 m).
Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale grootte, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, van 75 m² en bij een maximaal bebouwingspercentage van 50% van het bestemmingsvlak. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.
De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot de uitoefening van een bed and breakfast en het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming met de woonfunctie is.
Om een dove gevel te borgen naar aanleiding van de resultaten uit het akoestisch onderzoek dient de gevel ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' doof te worden uitgevoerd.
Waarde - Archeologie 4 (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is een archeologische dubbelbestemming opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.