direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterwegje Volkstuinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

De Aldi is voornemens haar vestiging in Krabbendijke te sluiten en nieuw te bouwen in Kruiningen op de hoek Sluisweg - Slagveldstraat. De locatie waarop de nieuwbouw is geprojecteerd, is deels in gebruik als volkstuinencomplex.

Het behouden van een discountsupermarkt binnen de gemeente Reimerswaal is belangrijk. De gemeente staat dan ook positief tegenover deze ontwikkeling. Om de ontwikkeling van de te verplaatsen discountsupermarkt juridisch-planologisch mogelijk te maken is inmiddels het bestemmingsplan 'Slagveldstraat Aldi' opgesteld.

De nieuwbouw van de Aldi heeft gevolgen voor de volkstuinen. Deze dienen te worden verplaatst. In dit voorliggende bestemmingsplan 'Achterwegje Volkstuinen' wordt de nieuwe locatie van de volkstuinen juridisch-planologisch vastgelegd.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Kruiningen en ten noord(westen) van het (nieuwe) woongebied Kruseveer. Het plangebied maakt deel uit van de kern Kruiningen. Globaal is de begrenzing van het plangebied als volgt.

  • De noordgrens wordt bepaald door het aangrenzende woonperceel en agrarische gronden.
  • De westgrens bestaat uit het Achterwegje.
  • Aan de zuidzijde ligt een watergang.
  • De sportvelden liggen ten oosten van het plangebied.

Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied voor de toekomstige volkstuinen paars omlijnd. Ook is het huidige (te verplaatsen) volkstuinencomplex aan de Slagveldstraat aangeduid met een paarse ovaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging toekomstig (Achterwegje) en huidig volkstuinencomplex (Slagveldstraat)

1.3 Overzicht van de vigerende bestemmingsregelingen

Momenteel geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Kruiningen', dat is vastgesteld op 23 april 2013. De gronden zijn binnen dit bestemmingsplan voorzien van de volgende bestemmingen.

  • Sport. Binnen deze bestemming is gebruik voor sportvelden, tennisbanen en daarmee vergelijkbaar recreatief gebruik toegestaan, alsmede de bijbehorende voorzieningen.
  • Waarde - Archeologie - 2. Het archeologisch belang is met deze dubbelbestemming veilig gesteld. Bij een verstoring van de gronden tot een oppervlakte van 250 m² en een diepte van 40 cm is geen onderzoek noodzakelijk. Verwezen wordt naar paragraaf 5.1 waarin wordt uitgelegd hoe met deze toetsing is omgegaan.

Het beoogd recreatief gebruik, volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, is niet passend binnen de huidige bestemmingslegging. Voor realisering van de beoogde aanleg van de volkstuinen is daarom het opstellen van een nieuwe juridisch-planologische regeling noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Kruiningen'

1.4 Leeswijzer

De opzet van de toelichting van het plan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan het beleidskader.
  • In hoofdstuk 3 wordt kort de bestaande situatie van het plangebied beschreven.
  • In hoofdstuk 4 wordt de visie op het plangebied beschreven. Achtereenvolgens wordt daarbij kort ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling (beschrijving van het project).
  • In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van de toetsing aan milieu- en andere aspecten vermeld.
  • Hoofdstuk 6 bevat de beschrijving van de juridische regeling.
  • Hoofdstuk 7 beschrijft de economische uitvoerbaarheid.
  • Hoofdstuk 8 gaat in op het maatschappelijk draagvlak en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk is toepasselijk rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en de functionele structuur opgenomen.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Beleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

AMVB Ruimte en Duurzaamheidsladder

AMvB Ruimte

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de (her)ontwikkeling van locaties buiten bestaand stedelijk gebied.

Duurzaamheidsladder

Belangrijk uitgangspunt van de AMvB Ruimte is de toepassing van de zogenaamde duurzaamheidsladder. Het gaat om de voorkeursvolgorde van het (her)ontwikkelingen van bedrijventerreinen zoals die door de Sociaal Economische Raad (SER) wordt gehanteerd.

  • Nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk aansluiten op bestaande bebouwing en infrastructuur.
  • Versterken voorzieningen in directe woonomgeving.
  • Stedelijke ruimte optimaal benutten.

Toetsing en conclusie

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling valt geheel binnen het bestaand bebouwd gebied. Er wordt bijgedragen aan het waarborgen en versterken van voorzieningen in de woonkern Kruiningen c.q. en een sterke voorzieningenstructuur voor de bewoners van Reimerswaal. De beschikbare stedelijke ruimte wordt daarbij zo goed mogelijk benut.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Beleid

Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:

  • Produceren op Land aan Zee;
  • Beleven van Land en Zee;
  • Bloeien op Land en in Zee.

Toetsing

Reimerswaal maakt deel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Hierbij staan de begrippen rust, ruimte en ondernemerschap centraal. Algemeen wordt gestreefd naar een goed woon- en leefklimaat met goede voorzieningen. De realisering van volkstuinen sluit aan op de behoefte en draagt bovendien bij aan een gevarieerd en goed voorzieningenniveau.

Conclusie

Het Omgevingsplan vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2012)

Algemeen

Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ). Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing

In de VRPZ zijn geen specifieke regels omtrent het verplaatsen van volkstuinen opgenomen. Algemeen geldt dat stedelijke ontwikkelingen alleen mogelijk zijn, indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1, algemene regels voor duurzame verstedelijking. In de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven dat sprake is van een verplaatsing van een bestaande recreatieve voorziening van de ene locatie in de kern naar een andere locatie binnen de kern. Zowel de bestaande locatie aan de Slagveldstraat als de nieuwe locatie aan het Achterwegje zijn gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Voorts is van belang dat aan de Slagveldstraat een herstructurering van bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, waarbij het voorzieningenniveau van de gemeente Reimerswaal en de kern Kruiningen in het bijzonder wordt gestimuleerd. Hieraan is aantoonbaar een behoefte. Verwezen wordt naar de afzonderlijke bestemmingsplanprocedure die voor die ontwikkeling van de Aldi-supermarkt wordt doorlopen. De behoefte aan de verplaatsing van de volkstuinen is evident en de gemeente is bereid hierin te faciliteren. Nu beide ontwikkelingen plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied en hieraan een aantoonbare behoefte is, wordt geconcludeerd dat de VRPZ geen belemmering vormt voor dit project.

Conclusie

Het voorliggende plan voldoet aan de verordening.

  • De volkstuinenlocatie ligt binnen het bestaand stedelijk gebied.
  • Voor het overige zijn geen specifieke regels die van toepassing zijn op het verplaatsen van volkstuinen opgenomen in de VRPZ.

De provinciale verordening vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

2.3 Regionaal beleid

Regiovisie Bevelanden

Samenwerkingsverband

De samenwerking tussen de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle, Reimerswaal en Borsele is in 2000 gestart in de vorm van het Bestuurlijk Platform de Bevelanden. Door middel van het opstellen van thematische visies op wonen, werken en recreatie vindt regionale afstemming plaats. De regio kenmerkt zich door een relatief hoge (economische) dynamiek met een groot aantal dorpen en een duidelijk regionaal centrum: Goes.

Toetsing

De realisering van een volkstuinencomplex is niet benoemd. Wel draagt het project bij aan de algemene uitgangspunten om een voor de inwoners aangenaam woon- en leefmilieu te creëren met een goed voorzieningenniveau. Volkstuinen voorzien in een maatschappelijke behoefte. Door de realisatie van de Aldi aan de noordzijde van de kern ter plaatse van het huidige volkstuinencomplex, is verplaatsing van de volkstuinen noodzakelijk. De nieuwe locatie voorziet in een behoefte en past zodoende binnen het beleid.

Conclusie

Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de verplaatsing van de volkstuinen.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen (2012)

Algemeen

De 'Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen' geeft het ruimtelijk beleid weer, maar gaat ook in op de wijze waarop dit beleid wordt gerealiseerd: de strategie om daadwerkelijk tot uitvoering te komen. De uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie vormt de invulling van de wettelijke mogelijkheid van een structuurvisie als basis voor verevening tussen projecten en voorziet daartoe in fondsen.

Wat willen we bereiken

Doelstelling voor het ruimtelijke beleid voor Kruiningen is:

  • het op peil houden en zo mogelijk verbeteren van de kwaliteit van het wonen en leven;

Hoe pakken we het aan: strategie/projecten

  • Inzetten op versterking van het voorzieningenniveau in de kern Kruiningen.

Toetsing

In het bestemmingsplan 'Slagveldstraat Aldi' is reeds de realisering van een discountsupermarkt geregeld. Die ontwikkeling draagt bij aan een breed voorzieningenniveau in de kern en de gemeente. Als gevolg hiervan moeten de huidige volkstuinen worden verplaatst naar een andere locatie. Uitgangspunt van de gemeente is deze nu op de beoogde locatie aan het Achterwegje te realiseren. De volkstuinen dragen ook bij aan het woon- en leefmilieu van de kern. Het behouden van de volkstuinen binnen de kern Kruiningen is daarmee passend in het beleidskader van de structuurvisie.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de doelen van de Structuurvisie.

Missie, visie en strategie (2008)

Algemeen

De missie geeft aan waar de gemeente voor staat en voor gaat. De missie geeft voor burgers, bestuur en ambtenaren de ontwikkelingsrichting van de gemeente aan. De ambitie voor de langere termijn is vastgelegd. De strategie heeft een looptijd van 3 tot 10 jaar. Er zijn drie kernthema's voor de ontwikkelingsrichting geformuleerd.

  • Inspelen op de ligging, waarbij rekening wordt gehouden met rust en ruimte en de goede verbindingen met het achterland.
  • Inspelen op de markt, waarbij ingespeeld wordt op de economische motoren van de gemeente: agrarische productie en schaal- en schelpdieren en de unieke ligging en betekenis daarvan voor wonen en vrije tijd.
  • Versterken van de identiteit. Behouden en versterking van de eigen karakters van de verschillende dorpen.

Welzijn

Gebaseerd op de omvang van de kernen verschilt het voorzieningenniveau per kern. Richtsnoer is de voorgestane kernendifferentiatie.

Kruiningen is daarbij aangewezen als een A-kern. In dergelijke kernen wordt het volgende voorzieningenniveau nagestreefd.

  • een basisschool met kindercentrum;
  • een dorpshuis;
  • een praathuis;
  • een gymzaal;
  • een skatevoorziening;
  • velden voor laagdrempelige volkssporten.

Toetsing

Volkstuinen zijn niet specifiek benoemd. Wel dragen deze bij aan een goed voorzieningenniveau in de kern. De ruimte die op het sportcomplex wordt ingenomen betreft braakliggend terrein; zodoende wordt geen afbreuk gedaan aan de sportmogelijkheden.

Conclusie

Het beleidskader 'Missie, visie en strategie' vormt geen belemmering voor de beoogde verplaatsing van de volkstuinen.

2.5 Conclusie

Vanuit het beleidskader gelden geen beperkingen voor de ontwikkeling en verplaatsing van het volkstuinencomplex. Behoud ervan draagt bij aan het goede voorzieningenniveau van de kern Kruiningen.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie plangebied

In deze hoofdstukken komt de huidige situatie met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur aan de orde. Tevens wordt de visie op het gebied weergegeven.

3.1 Bestaande situatie plangebied

Het perceel waarop de aanleg van het volkstuinencomplex is beoogd, betreft een braakliggend stuk grond dat deel uitmaakt van het sportcomplex 'De Kruse Mat'. Het perceel is aan de noord-, west- en zuidzijde voorzien van een dichte groenstrook met populieren en heesters in de ondergroei. De beplanting is onderdeel van de groene randbeplanting van het gehele sportcomplex. Met name de populieren zijn reeds oud.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0003.jpg"

Figuur 3.1. Plangebied

3.2 Begrenzing en ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied maakt deel uit van een overgangszone tussen de kern en het buitengebied. Het plangebied is in de kwaliteitsatlas die is opgesteld ten behoeve van de realisering van het woongebied Kruseveer, aangemerkt als parkzone. Het plangebied aan het Achterwegje kenmerkt zich dan ook duidelijk door groene kamers (door bomenrijen omzoomde percelen, die daardoor een (half)besloten landschap vormen) en fruitteelt. Juist nabij het plangebied bevinden zich, vooral aan de westzijde van het Achterwegje, enkele particuliere woningen.

3.3 Bedrijvigheid en andere economische aspecten

Het plangebied is bestemmingsplanmatig momenteel aangewezen voor Sport. Nabij de locatie zijn enkele agrarische bedrijven (met name fruitteelt) gesitueerd. Op enige afstand is ten noordoosten van het plangebied Sinke Pluimveeopfok B.V. gevestigd.

3.4 Verkeer en vervoer

3.4 Verkeer en vervoer

Auto-ontsluiting

De locatie is momenteel in noordelijke richting via het Achterwegje verbonden met de kern Kruiningen. Het Achterwegje is een doodlopende weg. Er is geen verbinding met het woongebied Kruseveer.

Parkeren

In de huidige situatie genereert de locatie geen parkeerbehoefte. Het parkeren ten behoeve van het sportcomplex wordt aan de oostzijde van het complex, aan de Blauwhoefseweg, gereguleerd.

Langzaam verkeer

Voor langzaam verkeer zijn in de bestaande situatie geen specifieke voorzieningen aanwezig. Op termijn zal het Achterwegje als langzaamverkeersverbinding van Kruseveer met de kern Kruiningen gaan fungeren door de aanleg van een bruggetje over de sloot.

3.5 Wonen

In het plangebied zijn geen woningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied en ten westen van het plangebied zijn enkele woonpercelen aanwezig. Het gaat om Achterwegje 2 en 3. De woningen Achterwegje 1 en 3a betreffen bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven.

3.6 Ondergrondse infrastructuur

Ten noordoosten van het plangebied lopen twee planologisch relevante leidingen:

  • een hogedrukgasleiding (Gasunie);
  • een propyleenleiding (DOW Chemicals B.V.).

3.7 Waterhuishouding

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er is aan de zuidzijde een watergang gelegen, die zorgdraagt voor de waterberging van het woongebied Kruseveer. Aan de west- en noordzijde van het plangebied liggen bermsloten (al dan niet droogstaand).

Riolering

Het plangebied is niet of nauwelijks verhard. Er is geen riolering aanwezig.

Waterkeringen

Ter plaatse zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied maakt evenmin deel uit van de beschermingszones van nabij het plangebied gelegen waterkeringen.

3.8 Landschap, natuur en ecologie

Behoudens de landschappelijke inpassing van het sportcomplex, is geen sprake van een specifieke landschappelijke of ecologische betekenis van het plangebied. De houtopstand bestaat uit een gemengde heesterlaag van hoofdzakelijk Roos, Liguster, Spaanse Aak en Hazelaar. De heesterlaag is aan de buitenzijde goed gesloten, het hart van de houtopstand is wat uitgehold door schaduw en concurrentie. De bomenlaag bestaat hoofdzakelijk uit witte populieren (Abelen), welke reeds behoorlijk op leeftijd zijn. Hier en daar is een Spaanse Aak uitgegroeid tot kleine boom, ook hebben in de zuidelijke houtopstand diverse esdoorns voet aan de grond gekregen en zijn uitgegroeid tot boom. Op het naastgelegen perceel (Achterwegje 2) staan oude Italiaanse populieren, waarschijnlijk een restant van een voormalig windscherm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0004.jpg"

Figuur 3.2. Impressie plangebied Achterwegje

3.9 Archeologie en cultuurhistorie

In of in nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Op grond van gemeentelijk beleid is aan de locatie in het geldend bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Verwezen wordt verder naar paragraaf 5.1.

3.10 Leefbaarheid en veiligheid

Externe veiligheid

Op het aspect externe veiligheid wordt nader ingegaan in paragraaf 5.8.

Fysieke veiligheid

Binnen het plangebied en omgeving bevinden zich geen bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

Sociale veiligheid

De sociaal-maatschappelijke veiligheid in Kruiningen is goed. Op dit moment is het plangebied een stuk braakliggend terrein, hetgeen de vitaliteit en de leefbaarheid van de kern niet ten goede komt.

Hoofdstuk 4 Visie op het plangebied

4.1 Beoogde ontwikkeling

Op de hoek Sluisweg - Slagveldstraat wordt een herontwikkeling beoogd ter plaatse van de voormalige gronden van Connexxion en de volkstuinvereniging. Deze herontwikkeling wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan 'Slagveldstraat Aldi'. Als gevolg van die ontwikkeling is het noodzakelijk dat de volkstuinvereniging die deels op de locatie waarop die ontwikkeling is geprojecteerd wordt verplaatst.

De gemeente heeft de wens de volkstuinen opnieuw binnen de kern Kruiningen te huisvesten. Hiervoor is een locatie gevonden aan het Achterwegje.

4.2 Locatiekeuze

De volkstuinen worden verplaatst van de locatie aan de Slagveldstraat naar het Achterwegje in Kruiningen. Deze locatie is een 'overhoek' van het sportcomplex 'De Kruse Mat' waar geen sportveld gerealiseerd kan worden vanwege het feit dat de oppervlakte van het gebied niet volstaat voor de  realisering  van een volwaardig sportveld. De beschikbare oppervlakte is wel toereikend om te voorzien in de behoefte aan een volkstuinencomplex.

Naast de locatie aan het Achterwegje is er ook gekeken naar andere locaties in en om de kern Kruiningen. Aan de uiteindelijk keuze voor de locatie aan het Achterwegje liggen de volgende redenen ten grondslag:

  • de locatie maakt deel uit van het bestaand bebouwd gebied, terwijl vrijwel alle onderzochte locaties in het buitengebied zijn gelegen. Het rijksbeleid schrijft middels de duurzaamheidsladder voor dat nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk aansluiten op bestaande bebouwing en infrastructuur en dat stedelijke ruimte optimaal wordt benut. Het getuigt dan ook van een goede ruimtelijke ordening om het volkstuinencomplex op een locatie binnen bestaand bebouwd gebied en niet in het buitengebied te realiseren;
  • de locatie ligt dichtbij de dorpskern en wordt ontsloten door een weg zonder doorgaand verkeer. Het aantal omwonenden is zeer beperkt. Andere onderzochte locaties zijn gelegen op een grotere afstand van de dorpskern en er zijn meer mensen woonachtig nabij deze locaties en langs de ontsluitingswegen;
  • de locatie heeft een geschikte vorm en oppervlakte voor een rationele verkaveling en inrichting van het volkstuinencomplex. Een groene omzoming is reeds aanwezig en kan deels worden benut voor een goede landschappelijke inpassing en afscherming van de volkstuinen;
  • de locatie wordt niet doorsneden door planologisch relevante leidingen die de gebruiksmogelijkheden beperken;
  • de locatie is gelegen op voldoende afstand van fruitboomgaarden. De aanwezigheid van de boomgaard aan het Achterwegje vormt geen belemmering voor de ontwikkeling;
  • de locatie is gemeentelijk eigendom. Er hoeven geen kosten te worden gemaakt voor verwerving. Afhankelijkheid van de bereidheid van eigenaren van andere onderzochte locaties tot verkoop en onzekerheid door onderhandelingen met grondeigenaren worden vermeden. Het is daarmee mogelijk om op zo kort mogelijke termijn de volkstuinen te realiseren.

De geschiktheid van de bodem (bodemverontreiniging) voor de realisatie van een volkstuinencomplex is voor zowel de locatie aan het Achterwegje als voor diverse andere onderzochte locaties een punt van aandacht. Diverse andere locaties zijn gelegen op gronden waar voorheen (gedeeltelijk) een boomgaard was gesitueerd. Door gebruik van bestrijdingsmiddelen in het verleden kan de bodem hier ongeschikt zijn voor gebruik als volkstuin. Sanering is dan noodzakelijk. Op de locatie aan het Achterwegje heeft bodemonderzoek de aanwezigheid van een asbesthoudende puinstort aangetoond. Uit onderzoek (zie paragraaf 5.3 Bodemkwaliteit) is gebleken dat de puinstort aanwezig is tot een diepte van 1 tot 1,2 meter. Voor realisatie van een volkstuinencomplex volstaat een sanering tot onderzijde puinstort. Zowel op wettelijke als op morele gronden acht de gemeente zich verplicht deze sanering uit te voeren, ook wanneer hier geen volkstuinen zouden worden gerealiseerd. Het ligt dan voor de hand de schone gronden na uitvoering van de sanering ook daadwerkelijk te gebruiken door het nieuwe volkstuinencomplex hier aan het Achterwegje te realiseren om daarmee ook verantwoord om te gaan met gemeenschapsgeld.

4.3 Hoofdstructuur

Het nieuwe volkstuinencomplex wordt rationeel aangelegd. Er gelden de volgende uitgangspunten.

  • De omliggende groenstructuur wordt zo veel mogelijk behouden. Dit betekent echter wel dat de verouderde populieren zullen worden verwijderd, deze naderen vanwege hun leeftijd de kaprijpe fase. De heesters in de ondergroei zullen hier en daar worden aangevuld. Het zicht op het volkstuinencomplex voor de omwonenden aan het Achterwegje wordt door de groenomzoming weggenomen. Het groen zal ook juridisch-planologisch worden geregeld. Het Achterwegje kan dan zijn huidige landelijke uitstraling behouden en daarmee ook in de toekomst aantrekkelijk blijven voor recreanten en fietsers van en naar Kruseveer.
  • Ter plaatse van de bestaande ontsluiting over de bermsloot zal de entree van het volkstuinencomplex worden vormgegeven.
  • In de zuidwesthoek van het plangebied, achter de groene afscherming, worden parkeerplaatsen en opstelruimten voor auto's en aanhangwagens gerealiseerd. Hier is de meeste schaduw van de houtopstand in de volkstuinen, waardoor dit gedeelte zich niet leent voor teelt van gewassen, maar wel zeer geschikt is als parkeerplaats.
  • In de zuidwesthoek zal ook het clubgebouw worden gerealiseerd. Dit gebouw zal circa 100 m² groot worden. Dit wordt ook juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
  • De paden, de toegang en de parkeerplaats op het volkstuinencomplex worden voorzien van verharding (betonplaten en/of tegels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0005.png"

Figuur 4.1. Beoogde hoofdstructuur nieuwe volkstuinencomplex Achterwegje

4.4 Verkeer en vervoer

Auto-ontsluiting

Het nieuwe volkstuinencomplex wordt in noordelijke richting via het Achterwegje verbonden met de kern Kruiningen. Er zijn geen nieuwe ontsluitingswegen nodig in verband met de ontwikkeling.

Parkeren

Voor het volkstuinencomplex wordt voorzien in parkeerruimte op eigen terrein. Parkeren in de bermstroken aan het Achterwegje wordt hiermee voorkomen. Op het complex zal ook voldoende ruimte beschikbaar zijn voor het opstellen van aanhangwagens voor de aan- en afvoer van materialen. Verwezen wordt ook naar paragraaf 5.5.

Langzaam verkeer

Het Achterwegje fungeert ook als langzaamverkeerstoegang voor het volkstuinencomplex. Op termijn zal het Achterwegje worden doorgetrokken naar Kruseveer. Deze verbinding is dan alleen toegankelijk voor langzaam verkeer.

4.5 Landschap, natuur en ecologie

Het volkstuinencomplex wordt aan de west- en zuidzijde landschappelijk ingepast door de bestaande groenstrook. De oude populieren dienen gerooid te worden. Vanwege een hoog risico op takbreuk zouden deze een gevaar kunnen vormen voor het verblijf van de tuinders op het nieuwe complex. In de gehele houtopstand echter zitten veel vogels, rooiwerk in het broedseizoen is dus verboden. Buiten het broedseizoen kunnen de populieren uit de houtopstand verwijdert worden, mits er geen vogelnesten in gebruik zijn of er in de populieren holen van bijvoorbeeld uilen of vleermuizen aanwezig zijn. Het heeft de voorkeur om het rooiwerk in de bladloze periode uit te voeren. De beplanting in de groenstrook bestaat na opschoning van verouderde bomen en struiken uit heesters en bomen zoals esdoorn, Spaanse Aak en els. De bomen en struiken blijven na aanleg van het volkstuinencomplex geschikt voor broedvogels.

4.6 Water

De bestaande bermsloten langs het Achterwegje, de perceelsloot langs de noordgrens van het plangebied en de watergang ten zuiden van het plangebied blijven behouden. Er is sprake van een beperkte toename van de verharding door middel van stelconplaten en tegels. Op het terrein wordt geen waterberging gerealiseerd.

De toename van het verhard oppervlak bedraagt circa 2.500 m². Hiervan wordt circa 500 m² afgekoppeld op de watergang ten zuidoosten van het perceel. Het resterende deel van het hemelwater (afkomstig van circa 2.000 m² verharding) zal middels een drainage systeem worden geïnfiltreerd in de bodem.

Hoofdstuk 5 Milieu- en andere aspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Archeologie

Beleid

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie

2006-2012. Het toetsingskader is overgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Het toetsingskader wordt verder bepaald door het volgende:

  • archeologische waarden zijn vastgelegd op de AMK (Archeologische Monumenten Kaart);
  • op de IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) zijn de trefkansen (laag, middelhoog en hoog) opgenomen;
  • Archis2 is de nationale database voor archeologische vindplaatsen;
  • het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) vormt de Zeeuwse database.

Gemeentelijk beleid

Recent is door de 9 gemeenten in Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen archeologiebeleid opgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid voor Reimerswaal is vastgelegd in de nota Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal:

  • deel A: Beleidsnota archeologie;
  • deel B: Toelichting beleidskaart, 30-06-2011;
  • in het beleid vastgelegd (op 22 november 2011) zijn de archeologische verwachting en bekende vindplaatsen en archeologische monumenten.

Toetsing

Op basis van de gemeentelijke maatregelenkaart van Reimerswaal is te zien dat het plangebied in een zone ligt waarvoor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Echter geldt tevens het volgende (zie ook paragraaf 5.3).

Ter plaatse van de ontwikkellocatie is een asbesthoudende puinstort aanwezig met een oppervlakte van 3.200 m². De gehele puinstort zal worden verwijderd waarna het terrein en de bovenlaag geschikt is voor het gebruik als volkstuinen. De onderkant van deze puinstort is gesitueerd op maximaal 1,2 m beneden maaiveld. Uit de hoogtekaart blijkt dat deze diepte ongeveer een NAP hoogte betreft van NAP - 0,6 meter.

Beneden deze diepte is sprake van mogelijk archeologische trefkansen. Dit betekent dat vanaf deze diepte pas de 40 cm archeologieregeling aan de orde is (dus vanaf 1,0 meter onder NAP). De realisering van het clubgebouw heeft geen ingrepen in de bodem op die diepte tot gevolg. Ook de activiteiten voor de aanleg en het onderhoud van de volkstuinen hebben geen effecten op deze grotere diepten. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

De archeologieregeling wordt als gevolg van de puinlaag ter plaatste van de locatie aangepast. De hoogtekaart met de huidige maaiveldhoogte in NAP is opgenomen in bijlage 1.

Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde realisering van een volkstuinencomplex. De gebruikelijke archeologische dubbelbestemmingen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden zijn in aangepaste vorm opgenomen.

5.1.2 Cultuurhistorie

Beleid

Rijksbeleid

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is van kracht:

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het betrekken van cultuurhistorische waarden bij het opstellen van bestemmingsplannen en hierover verantwoording afleggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.

Toetsing

De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Ten aanzien van het plangebied geldt echter dat geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied noch in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Conclusie

Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.2 Milieuhinder

5.2.1 Milieuhinder bedrijvigheid

Beleid

Het beleidskader wordt gevormd door de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25) en jurisprudentie.

Toetsing

Boomgaard en omgevingseffecten

Voor nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van een boomgaard moeten mogelijke schadelijke effecten (bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) in acht worden genomen. De agrarische gronden aan de noordwestzijde van het perceel worden als boomgaard gebruikt. Het Achterwegje vormt de afscheiding tussen deze boomgaard en het toekomstig volkstuinencomplex. Het clubgebouw is een gevoelig object. De beoogde locatie van het clubgebouw ligt echter op ruime afstand (circa 80 meter) van de boomgaard. Vanwege de aanwezigheid van een windsingel om de boomgaard, het feit dat het Achterwegje tussen boomgaard en locatie is gelegen én er een groenvoorziening rondom de volkstuinen is geprojecteerd, vormt de aanwezigheid van de boomgaard geen belemmering voor de ontwikkeling.

Woningen

Het gebruik van de gronden als volkstuin veroorzaakt geen milieueffecten op de nabijgelegen woningen. Dit gebruik is namelijk vergelijkbaar met een bestemming tuin bij woningen.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de ontwikkeling van het volkstuinencomplex niet in de weg. Voor de omliggende woningen blijft sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.2.2 Geurhinder

Het perceel waarop de volkstuinen en het clubgebouw zijn voorzien ligt ruim buiten de geurcontour van Sinke Pluimveeopfok B.V. aan de Blauwhoefseweg 2a. Ter plaatse van de locatie wordt dus voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. De pluimveehouderij wordt door de realisatie van de volkstuinen en het geprojecteerde clubgebouw niet in de bedrijfsvoering beperkt.

5.2.3 Geluid

Beleid

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan weg-, rail- en luchtverkeer maar ook aan industriële activiteiten. De Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit geven normen weer voor de hoogst acceptabele geluidbelasting en de minimale geluidwering bij geluidsgevoelige objecten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties.

Toetsing

Volkstuinen zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen. Voor de realisering van het volkstuinencomplex is daarom geen akoestisch onderzoek vereist. Ook het clubgebouw op het complex is geen geluidsgevoelig object.

Wegverkeerslawaai

De ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op het Achterwegje. Deze verkeerstoename kan leiden tot een significante toename van de geluidsbelasting (>1,5 dB) op de bestaande woningen langs deze weg, het zogenaamde uitstralingseffect van de ontwikkeling. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Als vuistregel wordt gehanteerd dat indien sprake is van een intensiteittoename van 25% of meer ten gevolge van de ontwikkeling, onderzoek naar het uitstralingseffect wordt uitgevoerd. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 25% is er namelijk sprake van een geluidtoename van minder dan 1 dB. Dat is niet hoorbaar voor het menselijk gehoor.

In de CROW publicatie 317 is de verkeersproductie en attractie van onder andere een volkstuincomplex uiteengezet. Dit betekent voor de Kruiningse situatie het volgende.

  • Voor de kern Kruiningen geldt een stedelijkheidsgraad binnen de categorie 'niet stedelijk' (bron: CBS).
  • Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Volgens de publicatie moet gezien de ligging worden gekozen voor de categorie 'rest bebouwde kom'.
  • Voor een volkstuinencomplex geldt een minimale verkeersgeneratie van 1,1 motorvoertuig per 10 volkstuinen.
  • Beoogd worden circa 30-40 volkstuinpercelen.

Op basis van het vorenstaande bedraagt de verkeersproductie circa 5,5 motorvoertuigen (mvt) voor het complex per dag. Dit betekent dat sprake is van een marginale toename van het verkeer.

Gezien de zeer beperkte toename van het verkeer (5 tot 6 mvt per dag) ten opzichte van de autonome groei wordt geconcludeerd dat de toename van de verkeersomvang substantieel lager is dan 25% en daarmee niet leidt tot een uitstralingseffect. Verder akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De ontwikkeling van het volkstuinencomplex leidt niet tot een significante verslechtering van het akoestisch klimaat.

Industrielawaai en spoorweglawaai

De aspecten industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde.

Conclusie

Wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.3 Bodemkwaliteit

Beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Toetsing

Voor de projectlocatie aan het Achterwegje hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden, namelijk:

  • Verkennend asbest- en bodemonderzoek Achterwegje Kruiningen, Oranjewoud, kenmerk 263414, d.d. 13 augustus 2013 (bijlage 2);
  • Nader asbestonderzoek Achterwegje Kruiningen, Oranjewoud, kenmerk 263414, d.d. 29 augustus 2013 (bijlage 3);

Voor de conclusies van de verschillende onderzoeken wordt verwezen naar de betreffende rapportages.

Samenvatting milieuhygiënische bodemsituatie

Uit de bovengenoemde onderzoeken blijkt dat ter plaatse van het perceel een puinstort (grof en fijn slooppuin) aanwezig is die asbesthoudende materialen bevat. De puinstort is aangetroffen over een oppervlakte van circa 3.200 m2 tot een maximale diepte van 1,2 meter minus maaiveld. De gemiddelde dikte van de puinstort is 0,7 meter. Het volume puinstort is geraamd op circa 2.500 m3. Aangetoond is dat in ieder geval 300 m3 stortmateriaal asbesthoudend is. In het resterende deel is vooralsnog geen asbesthoudend materiaal aangetroffen, maar dit kan niet worden uitgesloten.

Opgemerkt wordt dat deze hoeveelheden zijn afgeleid van de inschatting in de verhoudingen van de fracties en dus een indicatief karakter hebben. De verontreiniging met asbest is in noordelijke, oostelijke en zuidelijke richting afgeperkt. In westelijke richting heeft geen totale afperking plaatsgevonden. Het Achterwegje zelf vormt echter de fysieke afperking van de verontreiniging. Door de omwonenden en de gemeente is namelijk aangegeven dat alleen het perceel is gebruikt voor de puinstort. Het asbest is zeer heterogeen aanwezig. Men dient erop bedacht te zijn dat verontreiniging met asbest in de bodem door menselijk handelen is veroorzaakt en dus zeer heterogeen in de bodem kan voorkomen. Hierdoor valt het nooit uit te sluiten dat in het gebied nog meer stortgaten met asbesthoudend materiaal aanwezig kunnen zijn, ondanks de zorgvuldigheid en intensiteit van het onderzoek.

In de bestaande situatie bestaan er geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid. Echter is het terrein niet geschikt voor intensief gebruik en is roering in de grond niet vrij van risico's.

Omdat men voornemens is de locatie in te richten als volkstuinencomplex, zal de asbesthoudende puinlaag moeten worden verwijderd. Ten behoeve van de verwijdering van deze puinlaag, dient het bevoegd gezag aan te geven welke maatregelen hiervoor genomen moeten worden.

Buiten de aangetroffen puinstort zijn in de grond en in het grondwater geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen die een belemmering vormen voor het gebruik als volkstuin. Plaatselijk worden in geringe mate puinresten aangetroffen die een lichte verontreiniging met PAK en lood veroorzaken. De bijmenging en gehalten zijn echter dermate gering dat dit geen belemmering vormt in het gebruik als volkstuin.

Conclusie

Na verwijdering van de asbesthoudende puinlaag bestaan geen belemmeringen voor het beoogd gebruik.

5.4 Luchtkwaliteit

Beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet luchtkwaliteit behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).

Toetsing

De realisering van het volkstuinencomplex draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Deze kleinschalige ontwikkeling past binnen de categorie zoals deze opgenomen is in het Besluit nibm voor de realisatie tot 1.500 woningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse via de monitoringstool van het NSL. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoet aan de grenswaarden conform de Wet Milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0006.png"

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.5 Verkeer en vervoer

Toetsing

De nieuwe ontwikkeling brengt een beperkte parkeerbehoefte en verkeerstoename met zich mee. De parkeerbehoefte wordt berekend op grond van de kengetallen van het CROW, die zijn vastgelegd in publicatie 317.

Voor de kern Kruiningen geldt een stedelijkheidsgraad binnen de categorie 'niet stedelijk' (bron: CBS).

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Volgens de publicatie moet gezien de ligging worden gekozen voor de categorie 'rest bebouwde kom'. Voor een volkstuinencomplex geldt een minimale parkeerbehoefte van 1,2 parkeerplaatsen per 10 volkstuinen en een minimale verkeersgeneratie van 1,1 motorvoertuig per 10 volkstuinen.

Beoogd zijn circa 30 tot 40 volkstuinen. Er worden dan ook 5 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het terrein is overigens ruimte voor beduidend meer parkeerplaatsen. De aanvullende verkeersgeneratie op het Achterwegje blijft beperkt tot circa 5 tot 6 motorvoertuigen per dag (zie paragraaf 5.2.3).

Conclusie

Nu voorzien wordt in voldoende parkeerruimte op eigen terrein en de verkeerstoename marginaal is wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeersoogpunt geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de ontwikkeling.

5.6 Afval

De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen de gemeente worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden.

Ter plaatse van het volkstuinencomplex zal naar verwachting een groot deel van het organisch afval door de particuliere gebruikers worden omgezet in compost. Het resterend afval wordt zoveel mogelijk gescheiden ingezameld en afgevoerd naar de gemeentelijke milieustraat.

5.7 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein, bomen en struiken.

Beoogde ontwikkelingen

Het plan voorziet in de realisatie van een volkstuinencomplex. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • uitdunnen beplanting en bomen;
  • aanplant van groenvoorzieningen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden (alleen clubgebouw).

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de Minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de Minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; 
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1 km ten zuiden van het plangebied is het EHS-gebied Den Inkel, deels tevens Natura 2000, gelegen. Op relatief korte afstand van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe (> 1 km), Oosterschelde (> 2,7 km) en Yerseke en Kapelse Moer (> 4 km).

Verplaatsing van de volkstuinen is niet van invloed op de EHS. Deze ontwikkeling is ook niet van invloed op de Natura 2000-gebieden. De verplaatsing leidt niet tot een toename van de verkeersintensiteiten binnen de gemeente Reimerswaal, noch binnen de kern Kruiningen. Gezien de afstand tot de gebieden en de ligging tegen de kern van Kruiningen en het sportcomplex en nabij wegen leidt de ontwikkeling niet tot een (tijdelijke) verstoring van deze gebieden. Areaalverlies, versnippering en verandering van waterhuishouding kunnen op voorhand uitgesloten worden.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Op 3 oktober 2013 heeft een veldbezoek plaatsgevonden door ir. J.J. van den Berg van Rho adviseurs voor leefruimte. In de te rooien bomen zijn geen nesten van kraaien of eksters waargenomen. Ook zijn er geen natuurlijke holtes als gevolg van takbreuk etc. waargenomen. Hoewel de bomen dik genoeg zijn voor nesten van spechten zijn geen holtes van spechten waargenomen. Door het ontbreken van holtes vervullen bomen ook geen functie voor vleermuizen.

Grondwerkzaamheden kunnen mogelijk leiden tot verstoring en / of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren, amfibieën en broedvogels. De zoogdieren en amfibieën die in het plangebied voorkomen zijn algemene soorten die staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt op grond van de Flora - en faunawet een vrijstelling.

Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Conclusie

Negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Voorafgaand aan de werkzaamheden is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van broedvogels. Voor de vleermuizen geldt dat, gezien de omgeving/beplanting, niet verwacht wordt dat sprake is van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen, foerageergebied of vliegroutes. In het plangebied komen alleen algemene soorten die staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet voor. Voor deze soorten geldt op grond van de Flora - en faunawet een vrijstelling. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid aan verschillende aspecten aandacht te worden besteed:

  • bedrijven in of in de directe omgeving van het plangebied, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Tabel 5.2. Wettelijk kader en beleidsdocumenten

aard van de risicobron   relevante wetgeving en/of beleidskader  
risicovolle bedrijven   Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
Beleidsvisie EV provincie Zeeland (2012-2018)  
transport gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor   Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS)
Basisnet Weg
Basisnet Water  
transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen   Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) 1
Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb)
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS)  
  • 1. Het Bevb treedt gefaseerd in werking. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 alleen het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Voor het transport van andere gevaarlijke stoffen dient vooruitlopend op de aanvulling van het Bevb te worden aangesloten bij de risicobenadering uit de CRVGS.

Wat betreft normstelling, begrippenkader en rekenmethodiek voor het bepalen van de risico's, wordt in het beleidsveld voor externe veiligheid gewerkt met twee begrippen:

  • het plaatsgebonden risico (PR);
  • het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen (10-6) als grenswaarde voor kwetsbare objecten (zoals woningen, afwijken is niet mogelijk). Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijfsgebouwen) geldt deze norm als richtwaarde (afwijken is mogelijk maar alleen na motivering).

Groepsrisico (GR)

Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 of 1.000 personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Het GR kan grafisch worden weergegeven in een curve, de zogenaamde fN-curve. De (f) staat hierbij voor de kans op een ongeval en (N) voor het aantal personen dat komt te overlijden, zie ook figuur 5.1. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Voor het GR geldt de oriënterende waarde als richtlijn. De oriënterende waarde wordt gevormd door een rechte lijn in de fN-curve (figuur 5.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01_0007.png"

Figuur 5.1. Oriënterende waarde van het GR (fN-curve).

Op grond van het wettelijk kader dient het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron te worden verantwoord. Volgens de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018 is bij ruimtelijke plannen echter geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande kwetsbare objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen GR) of,
  • b. het een enkel kwetsbaar object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  • c. het een enkel kwetsbaar object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Hierbij hanteert de provincie de volgende vuistregels:

ad b. Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde vereist de provincie geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico.

ad c. Tot een toename van het groepsrisico van 10% beschouwt de provincie de toename als marginaal.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b, of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de CRVGS geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de CRVGS geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Spoor toegevoegd aan de circulaire.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi en geldt vooralsnog enkel voor de transportleidingen voor aardgas en aardolieproducten. De transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas en aardolieproducten) vallen onder de werking van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

Onderzoek risicocontouren en invloedsgebied

Het plangebied is gelegen in de buurt van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en één Bevi-inrichting:

  • de afstand tot de propaantank (18 m3, valt onder het Bevi) van Pluimveeopfokbedrijf C. Sinke C.V. is circa 350 meter;
  • de afstand tot de Westerschelde bedraagt circa 600 meter;
  • in en nabij het plangebied zijn een propyleenleiding van Dow Benelux Holding N.V. (6 inch) en een gasleiding van de Gasunie (A535, 20 inch) gesitueerd. De kortste afstand tot de gasleiding bedraagt circa 15 meter en de kortste afstand tot de Dow-leiding bedraagt circa 40 meter.

Propaantank Pluimveeopfokbedrijf C. Sinke C.V.

Voor de propaantank met een inhoud van 18 m3 is een risicoanalyse opgesteld door AVIV. Zowel de plaatsgebonden risicocontour 10-6 (circa 30 meter) als het invloedsgebied (305 meter) van de propaantank liggen buiten het plangebied. Er is daarom geen knelpunt met betrekking tot de bestaande propaantank voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

Westerschelde

In de Actualisatiestudie 2011 “Risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030” is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een berekening van de potentiële risico's van het scheepstransport van gevaarlijke scheepsladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Det Norske Veritas, 2011).

Plaatsgebonden risico

Op basis van de risicoberekeningen wordt geconcludeerd dat het PR-contour 10-6 zich langs de vaargeul bevindt en het land niet raakt. Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het PR in het plangebied.

Groepsrisico

Het plangebied ligt in zijn geheel binnen het invloedsgebied van de Westerschelde zoals dat in de actualisatiestudie uit 2011 is weergegeven. Dit betekent dat er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, rekening moet worden gehouden met een verantwoording van een toename van het GR. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een aantal volkstuinen met een gebouw voor de opslag van materialen. Er moet rekening worden gehouden met een zeer geringe toename van het aantal personen in het plangebied, te meer daar het feitelijk een verplaatsing betreft. Uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018 van de provincie blijkt dat de provincie een toename van het GR als marginaal beschouwt tot een toename van 10%. Aangezien de kern Kruiningen binnen het invloedsgebied valt is duidelijk dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van het GR met 10% (of hoger) waardoor een uitgebreide verantwoording van het GR niet nodig is.

Gasleiding Gasunie

Plaatsgebonden risico

Uit onderzoek van de Regionale Milieudienst West-Brabant (QRA hogedruk aardgas buisleidingen Reimerswaal, april 2012) blijkt dat de leiding ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6-risicocontour heeft. Het PR vormt geen knelpunt.

Groepsrisico

Volgens de risicokaart heeft de gasleiding ter hoogte van het plangebied een effectafstand (1% letaliteit) van 270 meter. Binnen dit invloedsgebied zijn de aanwezige personen van belang voor het groepsrisico. Het plangebied is volledig binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding gelegen. In het plangebied worden volkstuinen mogelijk gemaakt. Voor de volkstuinen geldt dat de mensen die hier verblijven kort aanwezig zijn. Het gaat om incidentele bezoeken van hooguit enkele uren in de dagperiode. De verblijftijd is dan ook kort. Daarbij betreft het een klein aantal personen. Er zullen tegelijkertijd maximaal 10 personen aanwezig zijn. Ter vergelijking: het GR wordt pas berekend bij het overlijden van minimaal 10 personen op één moment. Evenmin beschikt de locatie, behalve een klein clubgebouwtje, over permanente bebouwing. Daardoor is vluchten altijd mogelijk. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Propyleenleiding van Dow Benelux Holding N.V.

De risicokaart gaat uit van de volgende risicoafstanden:

PR 10-5 ligt op 25 m;

PR 10-6 ligt op 75 m;

PR 10-8 ligt op 100 m.

Plaatsgebonden risico

Er is geen knelpunt omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour mogelijk maakt.

Groepsrisico

De 10-8 contour komt ongeveer overeen met de 1% letaliteit afstand/het invloedsgebied. Voor de propyleenleiding geldt daarom dat het plangebied voor een deel in het invloedsgebied van de leiding ligt. Er is op dit moment nog geen formeel vastgestelde rekenmethodiek om de risico's langs propyleenleidingen te berekenen. Aangezien de komst van de volkstuinen binnen het invloedsgebied voor een zeer beperkte toename van het GR zal zorgen, mag worden aangenomen dat op basis van de vuistregels in de provinciale Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018 een uitgebreide verantwoording van het GR niet nodig is.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.9 Waterparagraaf

Beleid

Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Bij het waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de desbetreffende ontwikkeling.

Toetsing

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een primaire of regionale waterkering. De ontwikkeling vormt daarmee geen risico voor de waterveiligheid.  
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Ten behoeve van de ontsluiting van het volkstuinencomplex neemt de verharding toe met circa 2.500 m².
Circa 500 m² wordt hiervan afgekoppeld en geloosd op de watergang ten zuiden van het plangebied.
De resterende 2.000 m² wordt voorzien van een drainage systeem. Dit water zal infiltreren in de bodem (zie paragraaf 4.6).  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.  
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling heeft daarmee geen (negatieve) effecten op de grondwaterkwantiteit.  
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het water van verharde oppervlakken zal worden losgekoppeld van het vuilwaterrioleringssysteem. Hiervan wordt 500 m² afgekoppeld op de watergang en 2.000 m² zal via drainage infiltreren in de bodem.  
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar en -risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarbij zal het belang van de volksgezondheid in acht worden genomen.  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Naast de realisatie van de volkstuinen wordt er in beperkte mate verharding aangebracht. Het clubgebouw heeft een beperkte omvang. Bij elkaar neemt de verharding met circa 2.500 m² toe. Bij realisering ervan wordt zorg gedragen voor voldoende fundering, afgestemd op de plaatselijke situatie. Water wordt zoveel mogelijk in de bodem geïnfiltreerd, waardoor geen bodemdaling door verdroging zal optreden.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.  
Er wordt gebruik gemaakt van niet uitloogbare materialen voor de bouw van het clubhuis. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Tijdens zowel de bouw- als de gebruiksfase zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op de grondwaterkwaliteit.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Op basis van het Geoloket van de provincie Zeeland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen natte natuur aanwezig is. Derhalve vormt dit geen belemmering.  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Bebouwing wordt niet binnen de onderhoudsstrook van waterlopen gerealiseerd. De aanwezige beplantingen blijven behouden en liggen aan de zuidzijde binnen 7 meter van de insteek van de sloot. Echter, het water kan ook vanaf de andere zijde worden onderhouden. Daarmee vormt onderhoud aan de waterloop geen belemmering voor de ontwikkeling.  
Andere belangen waterbeheerder(s)  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
In de nabije omgeving zijn geen waterschapsobjecten gelegen. Dit vormt daarmee geen belemmering.  
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap.  
De ontwikkeling heeft geen effecten op het scheepvaartverkeer. Daarnaast is de verkeersgeneratie dermate laag dat geen effecten op omliggende wegen worden verwacht.  

Conclusie

Uit de hiervoor opgenomen tabel kan geconcludeerd worden dat water geen belemmering vormt bij de realisatie van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Verbeelding en renvooi

Digitaal

Nieuwe bestemmingsplannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan "doorverwezen".

Analoog

Ondergrond

Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand (versie juli 2013). Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld R) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.

Bestemmingen

De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld R) aangeduid. De "bestemmingen" corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels).

In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.

Aanduidingen en renvooi (analoog plan)

De beoogde goot- en bouwhoogte is in de regels vertaald. De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters, bijvoorbeeld (vt) ) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen opgesplitst in bouwaanduidingen, bouwvlak en maatvoeringsaanduidingen.

Leeswijzer

Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.

6.2 Regels

De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in hoofdstukken.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat artikelen, die van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels.

Begrippen

De begrippen geven een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot.

Wijze van meten

Dit artikel bevat bepalingen die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals oppervlakte en inhoud van gebouwen, dienen te worden gemeten.

6.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (algemeen)

Algemeen

Opbouw bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat regels waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaardvolgorde zoals opgenomen in SVBP2012.

  • Bestemmingsomschrijving
    In dit onderdeel wordt de materiële inhoud van de bestemming aangegeven. Dit houdt in: de functies die binnen de bestemming "als recht" zijn toegestaan. De bestemmingsomschrijving vormt de eerste "toetssteen" voor gebruiksvormen en ook voor bouwactiviteiten (past het beoogde gebruik van gronden / gebouw binnen de bestemming). Beide zijn slechts toegestaan, voor zover zij zullen plaatsvinden binnen de opgenomen omschrijving.
  • Bouwregels
    Hierbinnen zijn de bouwregels die van toepassing zijn beschreven.
  • Afwijken van de bouwregels 
    De bevoegdheid tot het afwijken van de bouwregels zijn in dit deel van de regels opgenomen.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
    Voor zover nodig zijn hierin de regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
  • Wijzigingsregels
    Enkele bestemmingen of locaties binnen een bestemming kunnen worden gewijzigd wat betreft gebruik of bouwmogelijkheden. De bevoegdheden staan in dit deel vermeld.

Bouwvlakken

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen bouwen binnen het bouwvlak en het bouwen buiten het bouwvlak. Door dit onderscheid is op eenvoudige wijze snel inzichtelijk welke bouwwerken, waar gebouwd mogen worden.

6.2.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (per bestemming)

Artikel 3 Groen

De gronden met de bestemming Groen zijn opgenomen voor de landschappelijke inpassing aan de west- en zuidzijde van het plangebied. In verband met de flexibiliteit zijn langzaamverkeersverbindingen rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming. De aanleg van ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen is uitdrukkelijk niet rechtstreeks toegestaan.

Artikel 4 Recreatie

De volkstuinen zijn voorzien van een bestemming Recreatie. Met de aanduiding (vt) 'volkstuin' is het beoogd recreatief gebruik nader gespecificeerd.

Binnen de bestemming Recreatie is er een clubgebouw van maximaal 100 m² toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.

Daarnaast is het gebruikelijk dat op volkstuinen kleine kasjes en bergkasten voor gereedschap en dergelijke worden gebruikt. Bepaald is dat per volkstuin een kas van 6 m² is toegestaan, met een goothoogte van 2 en een bouwhoogte van 3 meter. Bergkasten worden beschouwd als bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2

Voor het noordelijk gedeelte van het plangebied is overeenkomstig het op 22 november 2011 vastgestelde gemeentelijke archeologiebeleid gezien de hoge verwachtingswaarden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 toegekend.

De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen (250 m²) en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is. Voor een nadere toelichting op het archeologiebeleid wordt voorts verwezen naar paragraaf 5.1.1.

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1, Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4

Om de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2 lid 6.4 te kunnen toepassen zijn Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1, Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4 opgenomen.

6.2.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat een aantal bepalingen die op de bestemmingen als bedoeld in hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het betreffen de volgende bepalingen.

  • Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
    Hiermee wordt voorkomen dat gronden oneigenlijk worden gebruikt voor het optimaliseren van bouwmogelijkheden.
  • Artikel 10 Algemene bouwregels
    Bestaande maten (uitgezonderd van de overgangsregels), overschrijding van bouwgrenzen, percentages. Met de regels inzake bestaande maten wordt voorkomen dat (ondergeschikte) afwijkingen onder het overgangsrecht komen te vallen.
  • Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
    Het overschrijden van bestemmingsgrenzen kan in veel gevallen plaatsvinden zonder dat hierdoor het belang van een goede ruimtelijke ordening wordt geschaad. Voor dit soort gevallen is derhalve in het plan een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen. De overschrijding mag echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
6.2.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.

Deze regels zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.

Artikel 13 Slotregel

Dit artikel ten slotte geeft aan de naam waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente zelf het volledig grondeigendom heeft.

De ontwikkeling van de locaties betreft een gemeentelijk initiatief. De gemeente heeft de gronden in eigendom en financiert de aanleg van het volkstuinencomplex. De financieel-economische haalbaarheid is voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke toetsing en kwaliteit

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en procedure

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken en om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Inspraak is in de Wet ruimtelijke ordening niet verplicht gesteld. Het is uiteraard van groot belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan 'Achterwegje Volkstuinen' is niet ter inzage gelegd als voorontwerp. In het kader van de procedure van het ontwerpbestemmingsplan is gelegenheid gegeven te reageren op het bestemmingsplan. Daartoe heeft het ontwerpbestemmingsplan van donderdag 12 december 2013 tot en met woensdag 22 januari 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. Hiermee is voldaan aan de wettelijk verplichte termijn van 6 weken terinzagelegging na bekendmaking in de Staatscourant.

Er zijn op het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijzen ingediend. De wettelijke vooroverlegpartners hebben ingestemd met het plan.

8.2 Handhaving

Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt namelijk voor zich dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd.

Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid is in de eerste plaats het draagvlak van belang. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten.

Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen.

Daarnaast dient bestuurlijke bereidheid te bestaan om regels in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze en met inachtneming van de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie