Plan: | Achterwegje Volkstuinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0703.03KnBPAchterwegje-va01 |
De Aldi is voornemens haar vestiging in Krabbendijke te sluiten en nieuw te bouwen in Kruiningen op de hoek Sluisweg - Slagveldstraat. De locatie waarop de nieuwbouw is geprojecteerd, is deels in gebruik als volkstuinencomplex.
Het behouden van een discountsupermarkt binnen de gemeente Reimerswaal is belangrijk. De gemeente staat dan ook positief tegenover deze ontwikkeling. Om de ontwikkeling van de te verplaatsen discountsupermarkt juridisch-planologisch mogelijk te maken is inmiddels het bestemmingsplan 'Slagveldstraat Aldi' opgesteld.
De nieuwbouw van de Aldi heeft gevolgen voor de volkstuinen. Deze dienen te worden verplaatst. In dit voorliggende bestemmingsplan 'Achterwegje Volkstuinen' wordt de nieuwe locatie van de volkstuinen juridisch-planologisch vastgelegd.
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Kruiningen en ten noord(westen) van het (nieuwe) woongebied Kruseveer. Het plangebied maakt deel uit van de kern Kruiningen. Globaal is de begrenzing van het plangebied als volgt.
Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied voor de toekomstige volkstuinen paars omlijnd. Ook is het huidige (te verplaatsen) volkstuinencomplex aan de Slagveldstraat aangeduid met een paarse ovaal.
Figuur 1.1. Ligging toekomstig (Achterwegje) en huidig volkstuinencomplex (Slagveldstraat)
Momenteel geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Kruiningen', dat is vastgesteld op 23 april 2013. De gronden zijn binnen dit bestemmingsplan voorzien van de volgende bestemmingen.
Het beoogd recreatief gebruik, volkstuinen met bijbehorende voorzieningen, is niet passend binnen de huidige bestemmingslegging. Voor realisering van de beoogde aanleg van de volkstuinen is daarom het opstellen van een nieuwe juridisch-planologische regeling noodzakelijk.
Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan 'Kruiningen'
De opzet van de toelichting van het plan is als volgt.
In dit hoofdstuk is toepasselijk rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid ten aanzien van de ruimtelijke en de functionele structuur opgenomen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Beleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal, Platteland en Pieken in de Delta. Met de Structuurvisie zet het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Een aantal van deze belangen is:
Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
AMVB Ruimte en Duurzaamheidsladder
AMvB Ruimte
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de (her)ontwikkeling van locaties buiten bestaand stedelijk gebied.
Duurzaamheidsladder
Belangrijk uitgangspunt van de AMvB Ruimte is de toepassing van de zogenaamde duurzaamheidsladder. Het gaat om de voorkeursvolgorde van het (her)ontwikkelingen van bedrijventerreinen zoals die door de Sociaal Economische Raad (SER) wordt gehanteerd.
Toetsing en conclusie
Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling valt geheel binnen het bestaand bebouwd gebied. Er wordt bijgedragen aan het waarborgen en versterken van voorzieningen in de woonkern Kruiningen c.q. en een sterke voorzieningenstructuur voor de bewoners van Reimerswaal. De beschikbare stedelijke ruimte wordt daarbij zo goed mogelijk benut.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Beleid
Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:
Toetsing
Reimerswaal maakt deel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'. Hierbij staan de begrippen rust, ruimte en ondernemerschap centraal. Algemeen wordt gestreefd naar een goed woon- en leefklimaat met goede voorzieningen. De realisering van volkstuinen sluit aan op de behoefte en draagt bovendien bij aan een gevarieerd en goed voorzieningenniveau.
Conclusie
Het Omgevingsplan vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland (2012)
Algemeen
Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ). Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing
In de VRPZ zijn geen specifieke regels omtrent het verplaatsen van volkstuinen opgenomen. Algemeen geldt dat stedelijke ontwikkelingen alleen mogelijk zijn, indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.1, algemene regels voor duurzame verstedelijking. In de toelichting van dit bestemmingsplan is aangegeven dat sprake is van een verplaatsing van een bestaande recreatieve voorziening van de ene locatie in de kern naar een andere locatie binnen de kern. Zowel de bestaande locatie aan de Slagveldstraat als de nieuwe locatie aan het Achterwegje zijn gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Voorts is van belang dat aan de Slagveldstraat een herstructurering van bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, waarbij het voorzieningenniveau van de gemeente Reimerswaal en de kern Kruiningen in het bijzonder wordt gestimuleerd. Hieraan is aantoonbaar een behoefte. Verwezen wordt naar de afzonderlijke bestemmingsplanprocedure die voor die ontwikkeling van de Aldi-supermarkt wordt doorlopen. De behoefte aan de verplaatsing van de volkstuinen is evident en de gemeente is bereid hierin te faciliteren. Nu beide ontwikkelingen plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied en hieraan een aantoonbare behoefte is, wordt geconcludeerd dat de VRPZ geen belemmering vormt voor dit project.
Conclusie
Het voorliggende plan voldoet aan de verordening.
De provinciale verordening vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Regiovisie Bevelanden
Samenwerkingsverband
De samenwerking tussen de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle, Reimerswaal en Borsele is in 2000 gestart in de vorm van het Bestuurlijk Platform de Bevelanden. Door middel van het opstellen van thematische visies op wonen, werken en recreatie vindt regionale afstemming plaats. De regio kenmerkt zich door een relatief hoge (economische) dynamiek met een groot aantal dorpen en een duidelijk regionaal centrum: Goes.
Toetsing
De realisering van een volkstuinencomplex is niet benoemd. Wel draagt het project bij aan de algemene uitgangspunten om een voor de inwoners aangenaam woon- en leefmilieu te creëren met een goed voorzieningenniveau. Volkstuinen voorzien in een maatschappelijke behoefte. Door de realisatie van de Aldi aan de noordzijde van de kern ter plaatse van het huidige volkstuinencomplex, is verplaatsing van de volkstuinen noodzakelijk. De nieuwe locatie voorziet in een behoefte en past zodoende binnen het beleid.
Conclusie
Het regionaal beleid vormt geen belemmering voor de verplaatsing van de volkstuinen.
Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen (2012)
Algemeen
De 'Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen' geeft het ruimtelijk beleid weer, maar gaat ook in op de wijze waarop dit beleid wordt gerealiseerd: de strategie om daadwerkelijk tot uitvoering te komen. De uitvoeringsparagraaf van de structuurvisie vormt de invulling van de wettelijke mogelijkheid van een structuurvisie als basis voor verevening tussen projecten en voorziet daartoe in fondsen.
Wat willen we bereiken
Doelstelling voor het ruimtelijke beleid voor Kruiningen is:
Hoe pakken we het aan: strategie/projecten
Toetsing
In het bestemmingsplan 'Slagveldstraat Aldi' is reeds de realisering van een discountsupermarkt geregeld. Die ontwikkeling draagt bij aan een breed voorzieningenniveau in de kern en de gemeente. Als gevolg hiervan moeten de huidige volkstuinen worden verplaatst naar een andere locatie. Uitgangspunt van de gemeente is deze nu op de beoogde locatie aan het Achterwegje te realiseren. De volkstuinen dragen ook bij aan het woon- en leefmilieu van de kern. Het behouden van de volkstuinen binnen de kern Kruiningen is daarmee passend in het beleidskader van de structuurvisie.
Conclusie
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de doelen van de Structuurvisie.
Missie, visie en strategie (2008)
Algemeen
De missie geeft aan waar de gemeente voor staat en voor gaat. De missie geeft voor burgers, bestuur en ambtenaren de ontwikkelingsrichting van de gemeente aan. De ambitie voor de langere termijn is vastgelegd. De strategie heeft een looptijd van 3 tot 10 jaar. Er zijn drie kernthema's voor de ontwikkelingsrichting geformuleerd.
Welzijn
Gebaseerd op de omvang van de kernen verschilt het voorzieningenniveau per kern. Richtsnoer is de voorgestane kernendifferentiatie.
Kruiningen is daarbij aangewezen als een A-kern. In dergelijke kernen wordt het volgende voorzieningenniveau nagestreefd.
Toetsing
Volkstuinen zijn niet specifiek benoemd. Wel dragen deze bij aan een goed voorzieningenniveau in de kern. De ruimte die op het sportcomplex wordt ingenomen betreft braakliggend terrein; zodoende wordt geen afbreuk gedaan aan de sportmogelijkheden.
Conclusie
Het beleidskader 'Missie, visie en strategie' vormt geen belemmering voor de beoogde verplaatsing van de volkstuinen.
Vanuit het beleidskader gelden geen beperkingen voor de ontwikkeling en verplaatsing van het volkstuinencomplex. Behoud ervan draagt bij aan het goede voorzieningenniveau van de kern Kruiningen.
In deze hoofdstukken komt de huidige situatie met betrekking tot de ruimtelijke en de functionele structuur aan de orde. Tevens wordt de visie op het gebied weergegeven.
Het perceel waarop de aanleg van het volkstuinencomplex is beoogd, betreft een braakliggend stuk grond dat deel uitmaakt van het sportcomplex 'De Kruse Mat'. Het perceel is aan de noord-, west- en zuidzijde voorzien van een dichte groenstrook met populieren en heesters in de ondergroei. De beplanting is onderdeel van de groene randbeplanting van het gehele sportcomplex. Met name de populieren zijn reeds oud.
Figuur 3.1. Plangebied
Het plangebied maakt deel uit van een overgangszone tussen de kern en het buitengebied. Het plangebied is in de kwaliteitsatlas die is opgesteld ten behoeve van de realisering van het woongebied Kruseveer, aangemerkt als parkzone. Het plangebied aan het Achterwegje kenmerkt zich dan ook duidelijk door groene kamers (door bomenrijen omzoomde percelen, die daardoor een (half)besloten landschap vormen) en fruitteelt. Juist nabij het plangebied bevinden zich, vooral aan de westzijde van het Achterwegje, enkele particuliere woningen.
Het plangebied is bestemmingsplanmatig momenteel aangewezen voor Sport. Nabij de locatie zijn enkele agrarische bedrijven (met name fruitteelt) gesitueerd. Op enige afstand is ten noordoosten van het plangebied Sinke Pluimveeopfok B.V. gevestigd.
3.4 Verkeer en vervoer
Auto-ontsluiting
De locatie is momenteel in noordelijke richting via het Achterwegje verbonden met de kern Kruiningen. Het Achterwegje is een doodlopende weg. Er is geen verbinding met het woongebied Kruseveer.
Parkeren
In de huidige situatie genereert de locatie geen parkeerbehoefte. Het parkeren ten behoeve van het sportcomplex wordt aan de oostzijde van het complex, aan de Blauwhoefseweg, gereguleerd.
Langzaam verkeer
Voor langzaam verkeer zijn in de bestaande situatie geen specifieke voorzieningen aanwezig. Op termijn zal het Achterwegje als langzaamverkeersverbinding van Kruseveer met de kern Kruiningen gaan fungeren door de aanleg van een bruggetje over de sloot.
In het plangebied zijn geen woningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied en ten westen van het plangebied zijn enkele woonpercelen aanwezig. Het gaat om Achterwegje 2 en 3. De woningen Achterwegje 1 en 3a betreffen bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven.
Ten noordoosten van het plangebied lopen twee planologisch relevante leidingen:
Oppervlaktewater
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er is aan de zuidzijde een watergang gelegen, die zorgdraagt voor de waterberging van het woongebied Kruseveer. Aan de west- en noordzijde van het plangebied liggen bermsloten (al dan niet droogstaand).
Riolering
Het plangebied is niet of nauwelijks verhard. Er is geen riolering aanwezig.
Waterkeringen
Ter plaatse zijn geen waterkeringen aanwezig. Het plangebied maakt evenmin deel uit van de beschermingszones van nabij het plangebied gelegen waterkeringen.
Behoudens de landschappelijke inpassing van het sportcomplex, is geen sprake van een specifieke landschappelijke of ecologische betekenis van het plangebied. De houtopstand bestaat uit een gemengde heesterlaag van hoofdzakelijk Roos, Liguster, Spaanse Aak en Hazelaar. De heesterlaag is aan de buitenzijde goed gesloten, het hart van de houtopstand is wat uitgehold door schaduw en concurrentie. De bomenlaag bestaat hoofdzakelijk uit witte populieren (Abelen), welke reeds behoorlijk op leeftijd zijn. Hier en daar is een Spaanse Aak uitgegroeid tot kleine boom, ook hebben in de zuidelijke houtopstand diverse esdoorns voet aan de grond gekregen en zijn uitgegroeid tot boom. Op het naastgelegen perceel (Achterwegje 2) staan oude Italiaanse populieren, waarschijnlijk een restant van een voormalig windscherm.
Figuur 3.2. Impressie plangebied Achterwegje
In of in nabijheid van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Op grond van gemeentelijk beleid is aan de locatie in het geldend bestemmingsplan een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Verwezen wordt verder naar paragraaf 5.1.
Externe veiligheid
Op het aspect externe veiligheid wordt nader ingegaan in paragraaf 5.8.
Fysieke veiligheid
Binnen het plangebied en omgeving bevinden zich geen bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.
Sociale veiligheid
De sociaal-maatschappelijke veiligheid in Kruiningen is goed. Op dit moment is het plangebied een stuk braakliggend terrein, hetgeen de vitaliteit en de leefbaarheid van de kern niet ten goede komt.
Op de hoek Sluisweg - Slagveldstraat wordt een herontwikkeling beoogd ter plaatse van de voormalige gronden van Connexxion en de volkstuinvereniging. Deze herontwikkeling wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door het bestemmingsplan 'Slagveldstraat Aldi'. Als gevolg van die ontwikkeling is het noodzakelijk dat de volkstuinvereniging die deels op de locatie waarop die ontwikkeling is geprojecteerd wordt verplaatst.
De gemeente heeft de wens de volkstuinen opnieuw binnen de kern Kruiningen te huisvesten. Hiervoor is een locatie gevonden aan het Achterwegje.
De volkstuinen worden verplaatst van de locatie aan de Slagveldstraat naar het Achterwegje in Kruiningen. Deze locatie is een 'overhoek' van het sportcomplex 'De Kruse Mat' waar geen sportveld gerealiseerd kan worden vanwege het feit dat de oppervlakte van het gebied niet volstaat voor de realisering van een volwaardig sportveld. De beschikbare oppervlakte is wel toereikend om te voorzien in de behoefte aan een volkstuinencomplex.
Naast de locatie aan het Achterwegje is er ook gekeken naar andere locaties in en om de kern Kruiningen. Aan de uiteindelijk keuze voor de locatie aan het Achterwegje liggen de volgende redenen ten grondslag:
De geschiktheid van de bodem (bodemverontreiniging) voor de realisatie van een volkstuinencomplex is voor zowel de locatie aan het Achterwegje als voor diverse andere onderzochte locaties een punt van aandacht. Diverse andere locaties zijn gelegen op gronden waar voorheen (gedeeltelijk) een boomgaard was gesitueerd. Door gebruik van bestrijdingsmiddelen in het verleden kan de bodem hier ongeschikt zijn voor gebruik als volkstuin. Sanering is dan noodzakelijk. Op de locatie aan het Achterwegje heeft bodemonderzoek de aanwezigheid van een asbesthoudende puinstort aangetoond. Uit onderzoek (zie paragraaf 5.3 Bodemkwaliteit) is gebleken dat de puinstort aanwezig is tot een diepte van 1 tot 1,2 meter. Voor realisatie van een volkstuinencomplex volstaat een sanering tot onderzijde puinstort. Zowel op wettelijke als op morele gronden acht de gemeente zich verplicht deze sanering uit te voeren, ook wanneer hier geen volkstuinen zouden worden gerealiseerd. Het ligt dan voor de hand de schone gronden na uitvoering van de sanering ook daadwerkelijk te gebruiken door het nieuwe volkstuinencomplex hier aan het Achterwegje te realiseren om daarmee ook verantwoord om te gaan met gemeenschapsgeld.
Het nieuwe volkstuinencomplex wordt rationeel aangelegd. Er gelden de volgende uitgangspunten.
Figuur 4.1. Beoogde hoofdstructuur nieuwe volkstuinencomplex Achterwegje
Auto-ontsluiting
Het nieuwe volkstuinencomplex wordt in noordelijke richting via het Achterwegje verbonden met de kern Kruiningen. Er zijn geen nieuwe ontsluitingswegen nodig in verband met de ontwikkeling.
Parkeren
Voor het volkstuinencomplex wordt voorzien in parkeerruimte op eigen terrein. Parkeren in de bermstroken aan het Achterwegje wordt hiermee voorkomen. Op het complex zal ook voldoende ruimte beschikbaar zijn voor het opstellen van aanhangwagens voor de aan- en afvoer van materialen. Verwezen wordt ook naar paragraaf 5.5.
Langzaam verkeer
Het Achterwegje fungeert ook als langzaamverkeerstoegang voor het volkstuinencomplex. Op termijn zal het Achterwegje worden doorgetrokken naar Kruseveer. Deze verbinding is dan alleen toegankelijk voor langzaam verkeer.
Het volkstuinencomplex wordt aan de west- en zuidzijde landschappelijk ingepast door de bestaande groenstrook. De oude populieren dienen gerooid te worden. Vanwege een hoog risico op takbreuk zouden deze een gevaar kunnen vormen voor het verblijf van de tuinders op het nieuwe complex. In de gehele houtopstand echter zitten veel vogels, rooiwerk in het broedseizoen is dus verboden. Buiten het broedseizoen kunnen de populieren uit de houtopstand verwijdert worden, mits er geen vogelnesten in gebruik zijn of er in de populieren holen van bijvoorbeeld uilen of vleermuizen aanwezig zijn. Het heeft de voorkeur om het rooiwerk in de bladloze periode uit te voeren. De beplanting in de groenstrook bestaat na opschoning van verouderde bomen en struiken uit heesters en bomen zoals esdoorn, Spaanse Aak en els. De bomen en struiken blijven na aanleg van het volkstuinencomplex geschikt voor broedvogels.
De bestaande bermsloten langs het Achterwegje, de perceelsloot langs de noordgrens van het plangebied en de watergang ten zuiden van het plangebied blijven behouden. Er is sprake van een beperkte toename van de verharding door middel van stelconplaten en tegels. Op het terrein wordt geen waterberging gerealiseerd.
De toename van het verhard oppervlak bedraagt circa 2.500 m². Hiervan wordt circa 500 m² afgekoppeld op de watergang ten zuidoosten van het perceel. Het resterende deel van het hemelwater (afkomstig van circa 2.000 m² verharding) zal middels een drainage systeem worden geïnfiltreerd in de bodem.
Beleid
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Nota Archeologie
2006-2012. Het toetsingskader is overgenomen in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Het toetsingskader wordt verder bepaald door het volgende:
Gemeentelijk beleid
Recent is door de 9 gemeenten in Zuid-Beveland, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen archeologiebeleid opgesteld. Het gemeentelijk archeologiebeleid voor Reimerswaal is vastgelegd in de nota Archeologiebeleid gemeente Reimerswaal:
Toetsing
Op basis van de gemeentelijke maatregelenkaart van Reimerswaal is te zien dat het plangebied in een zone ligt waarvoor een hoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Echter geldt tevens het volgende (zie ook paragraaf 5.3).
Ter plaatse van de ontwikkellocatie is een asbesthoudende puinstort aanwezig met een oppervlakte van 3.200 m². De gehele puinstort zal worden verwijderd waarna het terrein en de bovenlaag geschikt is voor het gebruik als volkstuinen. De onderkant van deze puinstort is gesitueerd op maximaal 1,2 m beneden maaiveld. Uit de hoogtekaart blijkt dat deze diepte ongeveer een NAP hoogte betreft van NAP - 0,6 meter.
Beneden deze diepte is sprake van mogelijk archeologische trefkansen. Dit betekent dat vanaf deze diepte pas de 40 cm archeologieregeling aan de orde is (dus vanaf 1,0 meter onder NAP). De realisering van het clubgebouw heeft geen ingrepen in de bodem op die diepte tot gevolg. Ook de activiteiten voor de aanleg en het onderhoud van de volkstuinen hebben geen effecten op deze grotere diepten. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
De archeologieregeling wordt als gevolg van de puinlaag ter plaatste van de locatie aangepast. De hoogtekaart met de huidige maaiveldhoogte in NAP is opgenomen in bijlage 1.
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde realisering van een volkstuinencomplex. De gebruikelijke archeologische dubbelbestemmingen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden zijn in aangepaste vorm opgenomen.
Beleid
Rijksbeleid
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 2). Wat voor archeologie geldt, gaat voor al het cultureel erfgoed gelden. De volgende regel is van kracht:
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Dit betekent dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het betrekken van cultuurhistorische waarden bij het opstellen van bestemmingsplannen en hierover verantwoording afleggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.
Toetsing
De gemeente onderschrijft het belang van het borgen van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen. Ten aanzien van het plangebied geldt echter dat geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied noch in de nabijheid van het plangebied aanwezig.
Conclusie
Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Beleid
Het beleidskader wordt gevormd door de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.25) en jurisprudentie.
Toetsing
Boomgaard en omgevingseffecten
Voor nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van een boomgaard moeten mogelijke schadelijke effecten (bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) in acht worden genomen. De agrarische gronden aan de noordwestzijde van het perceel worden als boomgaard gebruikt. Het Achterwegje vormt de afscheiding tussen deze boomgaard en het toekomstig volkstuinencomplex. Het clubgebouw is een gevoelig object. De beoogde locatie van het clubgebouw ligt echter op ruime afstand (circa 80 meter) van de boomgaard. Vanwege de aanwezigheid van een windsingel om de boomgaard, het feit dat het Achterwegje tussen boomgaard en locatie is gelegen én er een groenvoorziening rondom de volkstuinen is geprojecteerd, vormt de aanwezigheid van de boomgaard geen belemmering voor de ontwikkeling.
Woningen
Het gebruik van de gronden als volkstuin veroorzaakt geen milieueffecten op de nabijgelegen woningen. Dit gebruik is namelijk vergelijkbaar met een bestemming tuin bij woningen.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de ontwikkeling van het volkstuinencomplex niet in de weg. Voor de omliggende woningen blijft sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Het perceel waarop de volkstuinen en het clubgebouw zijn voorzien ligt ruim buiten de geurcontour van Sinke Pluimveeopfok B.V. aan de Blauwhoefseweg 2a. Ter plaatse van de locatie wordt dus voldaan aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij. De pluimveehouderij wordt door de realisatie van de volkstuinen en het geprojecteerde clubgebouw niet in de bedrijfsvoering beperkt.
Beleid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. Hierbij kan gedacht worden aan weg-, rail- en luchtverkeer maar ook aan industriële activiteiten. De Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit geven normen weer voor de hoogst acceptabele geluidbelasting en de minimale geluidwering bij geluidsgevoelige objecten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties.
Toetsing
Volkstuinen zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen. Voor de realisering van het volkstuinencomplex is daarom geen akoestisch onderzoek vereist. Ook het clubgebouw op het complex is geen geluidsgevoelig object.
Wegverkeerslawaai
De ontwikkeling leidt tot een toename van het verkeer op het Achterwegje. Deze verkeerstoename kan leiden tot een significante toename van de geluidsbelasting (>1,5 dB) op de bestaande woningen langs deze weg, het zogenaamde uitstralingseffect van de ontwikkeling. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Als vuistregel wordt gehanteerd dat indien sprake is van een intensiteittoename van 25% of meer ten gevolge van de ontwikkeling, onderzoek naar het uitstralingseffect wordt uitgevoerd. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 25% is er namelijk sprake van een geluidtoename van minder dan 1 dB. Dat is niet hoorbaar voor het menselijk gehoor.
In de CROW publicatie 317 is de verkeersproductie en attractie van onder andere een volkstuincomplex uiteengezet. Dit betekent voor de Kruiningse situatie het volgende.
Op basis van het vorenstaande bedraagt de verkeersproductie circa 5,5 motorvoertuigen (mvt) voor het complex per dag. Dit betekent dat sprake is van een marginale toename van het verkeer.
Gezien de zeer beperkte toename van het verkeer (5 tot 6 mvt per dag) ten opzichte van de autonome groei wordt geconcludeerd dat de toename van de verkeersomvang substantieel lager is dan 25% en daarmee niet leidt tot een uitstralingseffect. Verder akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De ontwikkeling van het volkstuinencomplex leidt niet tot een significante verslechtering van het akoestisch klimaat.
Industrielawaai en spoorweglawaai
De aspecten industrielawaai en spoorweglawaai zijn niet aan de orde.
Conclusie
Wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai vormen geen belemmering voor de ontwikkeling.
Beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Toetsing
Voor de projectlocatie aan het Achterwegje hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden, namelijk:
Voor de conclusies van de verschillende onderzoeken wordt verwezen naar de betreffende rapportages.
Samenvatting milieuhygiënische bodemsituatie
Uit de bovengenoemde onderzoeken blijkt dat ter plaatse van het perceel een puinstort (grof en fijn slooppuin) aanwezig is die asbesthoudende materialen bevat. De puinstort is aangetroffen over een oppervlakte van circa 3.200 m2 tot een maximale diepte van 1,2 meter minus maaiveld. De gemiddelde dikte van de puinstort is 0,7 meter. Het volume puinstort is geraamd op circa 2.500 m3. Aangetoond is dat in ieder geval 300 m3 stortmateriaal asbesthoudend is. In het resterende deel is vooralsnog geen asbesthoudend materiaal aangetroffen, maar dit kan niet worden uitgesloten.
Opgemerkt wordt dat deze hoeveelheden zijn afgeleid van de inschatting in de verhoudingen van de fracties en dus een indicatief karakter hebben. De verontreiniging met asbest is in noordelijke, oostelijke en zuidelijke richting afgeperkt. In westelijke richting heeft geen totale afperking plaatsgevonden. Het Achterwegje zelf vormt echter de fysieke afperking van de verontreiniging. Door de omwonenden en de gemeente is namelijk aangegeven dat alleen het perceel is gebruikt voor de puinstort. Het asbest is zeer heterogeen aanwezig. Men dient erop bedacht te zijn dat verontreiniging met asbest in de bodem door menselijk handelen is veroorzaakt en dus zeer heterogeen in de bodem kan voorkomen. Hierdoor valt het nooit uit te sluiten dat in het gebied nog meer stortgaten met asbesthoudend materiaal aanwezig kunnen zijn, ondanks de zorgvuldigheid en intensiteit van het onderzoek.
In de bestaande situatie bestaan er geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid. Echter is het terrein niet geschikt voor intensief gebruik en is roering in de grond niet vrij van risico's.
Omdat men voornemens is de locatie in te richten als volkstuinencomplex, zal de asbesthoudende puinlaag moeten worden verwijderd. Ten behoeve van de verwijdering van deze puinlaag, dient het bevoegd gezag aan te geven welke maatregelen hiervoor genomen moeten worden.
Buiten de aangetroffen puinstort zijn in de grond en in het grondwater geen noemenswaardige verontreinigingen aangetroffen die een belemmering vormen voor het gebruik als volkstuin. Plaatselijk worden in geringe mate puinresten aangetroffen die een lichte verontreiniging met PAK en lood veroorzaken. De bijmenging en gehalten zijn echter dermate gering dat dit geen belemmering vormt in het gebruik als volkstuin.
Conclusie
Na verwijdering van de asbesthoudende puinlaag bestaan geen belemmeringen voor het beoogd gebruik.
Beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10, of indien een project in een specifiek aangeduide categorie valt (zoals woningbouw met 1 ontsluitingsweg en minder dan 1.500 woningen).
Toetsing
De realisering van het volkstuinencomplex draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Deze kleinschalige ontwikkeling past binnen de categorie zoals deze opgenomen is in het Besluit nibm voor de realisatie tot 1.500 woningen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse via de monitoringstool van het NSL. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoet aan de grenswaarden conform de Wet Milieubeheer.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
Toetsing
De nieuwe ontwikkeling brengt een beperkte parkeerbehoefte en verkeerstoename met zich mee. De parkeerbehoefte wordt berekend op grond van de kengetallen van het CROW, die zijn vastgelegd in publicatie 317.
Voor de kern Kruiningen geldt een stedelijkheidsgraad binnen de categorie 'niet stedelijk' (bron: CBS).
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Volgens de publicatie moet gezien de ligging worden gekozen voor de categorie 'rest bebouwde kom'. Voor een volkstuinencomplex geldt een minimale parkeerbehoefte van 1,2 parkeerplaatsen per 10 volkstuinen en een minimale verkeersgeneratie van 1,1 motorvoertuig per 10 volkstuinen.
Beoogd zijn circa 30 tot 40 volkstuinen. Er worden dan ook 5 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het terrein is overigens ruimte voor beduidend meer parkeerplaatsen. De aanvullende verkeersgeneratie op het Achterwegje blijft beperkt tot circa 5 tot 6 motorvoertuigen per dag (zie paragraaf 5.2.3).
Conclusie
Nu voorzien wordt in voldoende parkeerruimte op eigen terrein en de verkeerstoename marginaal is wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeersoogpunt geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de ontwikkeling.
De Afvalstoffenwet en het daaruit afgeleide Landelijk AfvalbeheerPlan (LAP) stuurt aan op afvalvermindering, betere afvalscheiding en hergebruik. Binnen de gemeente worden veel voorzieningen aangeboden waardoor het voor de burgers gemakkelijker wordt om hun afval gescheiden aan te bieden.
Ter plaatse van het volkstuinencomplex zal naar verwachting een groot deel van het organisch afval door de particuliere gebruikers worden omgezet in compost. Het resterend afval wordt zoveel mogelijk gescheiden ingezameld en afgevoerd naar de gemeentelijke milieustraat.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit braakliggend terrein, bomen en struiken.
Beoogde ontwikkelingen
Het plan voorziet in de realisatie van een volkstuinencomplex. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Toetsing
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 1 km ten zuiden van het plangebied is het EHS-gebied Den Inkel, deels tevens Natura 2000, gelegen. Op relatief korte afstand van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe (> 1 km), Oosterschelde (> 2,7 km) en Yerseke en Kapelse Moer (> 4 km).
Verplaatsing van de volkstuinen is niet van invloed op de EHS. Deze ontwikkeling is ook niet van invloed op de Natura 2000-gebieden. De verplaatsing leidt niet tot een toename van de verkeersintensiteiten binnen de gemeente Reimerswaal, noch binnen de kern Kruiningen. Gezien de afstand tot de gebieden en de ligging tegen de kern van Kruiningen en het sportcomplex en nabij wegen leidt de ontwikkeling niet tot een (tijdelijke) verstoring van deze gebieden. Areaalverlies, versnippering en verandering van waterhuishouding kunnen op voorhand uitgesloten worden.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Op 3 oktober 2013 heeft een veldbezoek plaatsgevonden door ir. J.J. van den Berg van Rho adviseurs voor leefruimte. In de te rooien bomen zijn geen nesten van kraaien of eksters waargenomen. Ook zijn er geen natuurlijke holtes als gevolg van takbreuk etc. waargenomen. Hoewel de bomen dik genoeg zijn voor nesten van spechten zijn geen holtes van spechten waargenomen. Door het ontbreken van holtes vervullen bomen ook geen functie voor vleermuizen.
Grondwerkzaamheden kunnen mogelijk leiden tot verstoring en / of aantasting van beschermde soorten zoals de kleine zoogdieren, amfibieën en broedvogels. De zoogdieren en amfibieën die in het plangebied voorkomen zijn algemene soorten die staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt op grond van de Flora - en faunawet een vrijstelling.
Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
Conclusie
Negatieve effecten op beschermde gebieden worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Voorafgaand aan de werkzaamheden is nader onderzoek nodig naar de aanwezigheid van broedvogels. Voor de vleermuizen geldt dat, gezien de omgeving/beplanting, niet verwacht wordt dat sprake is van vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen, foerageergebied of vliegroutes. In het plangebied komen alleen algemene soorten die staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet voor. Voor deze soorten geldt op grond van de Flora - en faunawet een vrijstelling. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid aan verschillende aspecten aandacht te worden besteed:
Tabel 5.2. Wettelijk kader en beleidsdocumenten
aard van de risicobron | relevante wetgeving en/of beleidskader |
risicovolle bedrijven | Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) Beleidsvisie EV provincie Zeeland (2012-2018) |
transport gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor | Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) Basisnet Weg Basisnet Water |
transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen | Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) 1
Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) |
Wat betreft normstelling, begrippenkader en rekenmethodiek voor het bepalen van de risico's, wordt in het beleidsveld voor externe veiligheid gewerkt met twee begrippen:
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen (10-6) als grenswaarde voor kwetsbare objecten (zoals woningen, afwijken is niet mogelijk). Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals bedrijfsgebouwen) geldt deze norm als richtwaarde (afwijken is mogelijk maar alleen na motivering).
Groepsrisico (GR)
Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 of 1.000 personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Het GR kan grafisch worden weergegeven in een curve, de zogenaamde fN-curve. De (f) staat hierbij voor de kans op een ongeval en (N) voor het aantal personen dat komt te overlijden, zie ook figuur 5.1. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Voor het GR geldt de oriënterende waarde als richtlijn. De oriënterende waarde wordt gevormd door een rechte lijn in de fN-curve (figuur 5.1).
Figuur 5.1. Oriënterende waarde van het GR (fN-curve).
Op grond van het wettelijk kader dient het groepsrisico in het invloedsgebied van een risicobron te worden verantwoord. Volgens de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018 is bij ruimtelijke plannen echter geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:
Hierbij hanteert de provincie de volgende vuistregels:
ad b. Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde vereist de provincie geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico.
ad c. Tot een toename van het groepsrisico van 10% beschouwt de provincie de toename als marginaal.
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b, of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de CRVGS geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de CRVGS geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. Per 1 augustus 2012 zijn ook de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Spoor toegevoegd aan de circulaire.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi en geldt vooralsnog enkel voor de transportleidingen voor aardgas en aardolieproducten. De transportleidingen voor chemische stoffen (anders dan aardgas en aardolieproducten) vallen onder de werking van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.
Onderzoek risicocontouren en invloedsgebied
Het plangebied is gelegen in de buurt van transportroutes voor gevaarlijke stoffen en één Bevi-inrichting:
Propaantank Pluimveeopfokbedrijf C. Sinke C.V.
Voor de propaantank met een inhoud van 18 m3 is een risicoanalyse opgesteld door AVIV. Zowel de plaatsgebonden risicocontour 10-6 (circa 30 meter) als het invloedsgebied (305 meter) van de propaantank liggen buiten het plangebied. Er is daarom geen knelpunt met betrekking tot de bestaande propaantank voor wat betreft het aspect externe veiligheid.
Westerschelde
In de Actualisatiestudie 2011 “Risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030” is door middel van een kwantitatieve risico analyse (QRA) een berekening van de potentiële risico's van het scheepstransport van gevaarlijke scheepsladingen op de Westerschelde uitgevoerd (Det Norske Veritas, 2011).
Plaatsgebonden risico
Op basis van de risicoberekeningen wordt geconcludeerd dat het PR-contour 10-6 zich langs de vaargeul bevindt en het land niet raakt. Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het PR in het plangebied.
Groepsrisico
Het plangebied ligt in zijn geheel binnen het invloedsgebied van de Westerschelde zoals dat in de actualisatiestudie uit 2011 is weergegeven. Dit betekent dat er bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, rekening moet worden gehouden met een verantwoording van een toename van het GR. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een aantal volkstuinen met een gebouw voor de opslag van materialen. Er moet rekening worden gehouden met een zeer geringe toename van het aantal personen in het plangebied, te meer daar het feitelijk een verplaatsing betreft. Uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018 van de provincie blijkt dat de provincie een toename van het GR als marginaal beschouwt tot een toename van 10%. Aangezien de kern Kruiningen binnen het invloedsgebied valt is duidelijk dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een toename van het GR met 10% (of hoger) waardoor een uitgebreide verantwoording van het GR niet nodig is.
Gasleiding Gasunie
Plaatsgebonden risico
Uit onderzoek van de Regionale Milieudienst West-Brabant (QRA hogedruk aardgas buisleidingen Reimerswaal, april 2012) blijkt dat de leiding ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6-risicocontour heeft. Het PR vormt geen knelpunt.
Groepsrisico
Volgens de risicokaart heeft de gasleiding ter hoogte van het plangebied een effectafstand (1% letaliteit) van 270 meter. Binnen dit invloedsgebied zijn de aanwezige personen van belang voor het groepsrisico. Het plangebied is volledig binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleiding gelegen. In het plangebied worden volkstuinen mogelijk gemaakt. Voor de volkstuinen geldt dat de mensen die hier verblijven kort aanwezig zijn. Het gaat om incidentele bezoeken van hooguit enkele uren in de dagperiode. De verblijftijd is dan ook kort. Daarbij betreft het een klein aantal personen. Er zullen tegelijkertijd maximaal 10 personen aanwezig zijn. Ter vergelijking: het GR wordt pas berekend bij het overlijden van minimaal 10 personen op één moment. Evenmin beschikt de locatie, behalve een klein clubgebouwtje, over permanente bebouwing. Daardoor is vluchten altijd mogelijk. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.
Propyleenleiding van Dow Benelux Holding N.V.
De risicokaart gaat uit van de volgende risicoafstanden:
PR 10-5 ligt op 25 m;
PR 10-6 ligt op 75 m;
PR 10-8 ligt op 100 m.
Plaatsgebonden risico
Er is geen knelpunt omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour mogelijk maakt.
Groepsrisico
De 10-8 contour komt ongeveer overeen met de 1% letaliteit afstand/het invloedsgebied. Voor de propyleenleiding geldt daarom dat het plangebied voor een deel in het invloedsgebied van de leiding ligt. Er is op dit moment nog geen formeel vastgestelde rekenmethodiek om de risico's langs propyleenleidingen te berekenen. Aangezien de komst van de volkstuinen binnen het invloedsgebied voor een zeer beperkte toename van het GR zal zorgen, mag worden aangenomen dat op basis van de vuistregels in de provinciale Beleidsvisie Externe Veiligheid 2012-2018 een uitgebreide verantwoording van het GR niet nodig is.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
Beleid
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets met het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Bij het waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt. Onderstaande watertoetstabel is ingevuld voor de desbetreffende ontwikkeling.
Toetsing
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. |
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een primaire of regionale waterkering. De ontwikkeling vormt daarmee geen risico voor de waterveiligheid. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. |
Ten behoeve van de ontsluiting van het volkstuinencomplex neemt de verharding toe met circa 2.500 m². Circa 500 m² wordt hiervan afgekoppeld en geloosd op de watergang ten zuiden van het plangebied. De resterende 2.000 m² wordt voorzien van een drainage systeem. Dit water zal infiltreren in de bodem (zie paragraaf 4.6). |
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. |
De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling heeft daarmee geen (negatieve) effecten op de grondwaterkwantiteit. |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. |
Het water van verharde oppervlakken zal worden losgekoppeld van het vuilwaterrioleringssysteem. Hiervan wordt 500 m² afgekoppeld op de watergang en 2.000 m² zal via drainage infiltreren in de bodem. |
Volksgezondheid (water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar en -risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. |
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarbij zal het belang van de volksgezondheid in acht worden genomen. |
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. |
Naast de realisatie van de volkstuinen wordt er in beperkte mate verharding aangebracht. Het clubgebouw heeft een beperkte omvang. Bij elkaar neemt de verharding met circa 2.500 m² toe. Bij realisering ervan wordt zorg gedragen voor voldoende fundering, afgestemd op de plaatselijke situatie. Water wordt zoveel mogelijk in de bodem geïnfiltreerd, waardoor geen bodemdaling door verdroging zal optreden. |
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. |
Er wordt gebruik gemaakt van niet uitloogbare materialen voor de bouw van het clubhuis. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit. |
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. |
Tijdens zowel de bouw- als de gebruiksfase zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende materialen. Daarmee heeft de ontwikkeling geen negatieve effecten op de grondwaterkwaliteit. |
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. |
Op basis van het Geoloket van de provincie Zeeland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen natte natuur aanwezig is. Derhalve vormt dit geen belemmering. |
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. |
Bebouwing wordt niet binnen de onderhoudsstrook van waterlopen gerealiseerd. De aanwezige beplantingen blijven behouden en liggen aan de zuidzijde binnen 7 meter van de insteek van de sloot. Echter, het water kan ook vanaf de andere zijde worden onderhouden. Daarmee vormt onderhoud aan de waterloop geen belemmering voor de ontwikkeling. |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. |
In de nabije omgeving zijn geen waterschapsobjecten gelegen. Dit vormt daarmee geen belemmering. |
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. |
De ontwikkeling heeft geen effecten op het scheepvaartverkeer. Daarnaast is de verkeersgeneratie dermate laag dat geen effecten op omliggende wegen worden verwacht. |
Conclusie
Uit de hiervoor opgenomen tabel kan geconcludeerd worden dat water geen belemmering vormt bij de realisatie van de ontwikkeling.
Digitaal
Nieuwe bestemmingsplannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
Op de gemeentelijke website of www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen de digitale bestemmingsplannen worden bekeken. Bij raadpleging van het digitale bestemmingsplan wordt de gebruiker bij het aanklikken van de percelen op een beeldscherm vanzelf naar de relevante delen van het bestemmingsplan "doorverwezen".
Analoog
Ondergrond
Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie weergegeven. Daarbij is gebruikgemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand (versie juli 2013). Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarin door middel van hoofdletters (bijvoorbeeld R) is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden.
Bestemmingen
De bestemmingen zijn in dit bestemmingsplan met een hoofdletter (bijvoorbeeld R) aangeduid. De "bestemmingen" corresponderen met afzonderlijke artikelen in hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels).
In het renvooi is daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.
Aanduidingen en renvooi (analoog plan)
De beoogde goot- en bouwhoogte is in de regels vertaald. De betekenis van alle aanduidingen (cijfers en letters, bijvoorbeeld (vt) ) wordt verklaard in het renvooi, een overzicht met verklaring van de aanduidingen op de verbeelding. Dit renvooi is voor zover nodig en wat betreft de aanduidingen opgesplitst in bouwaanduidingen, bouwvlak en maatvoeringsaanduidingen.
Leeswijzer
Voor een beoordeling van alle bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse van een perceel dient derhalve de op de verbeelding aangebrachte aanduiding te worden bekeken, het renvooi te worden geraadpleegd voor het kiezen van het juiste bestemmingsartikel in de regels, waarna het bijbehorende artikel dient te worden gelezen. Deze volgorde is de meest doelmatige om inzicht te krijgen in de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt voor het gebruik van en bebouwing op een perceel.
De regels bevatten bepalingen omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in hoofdstukken.
Dit hoofdstuk bevat artikelen, die van belang zijn voor een juiste toepassing van de regels.
Begrippen
De begrippen geven een nadere uitleg van een aantal in de regels gehanteerde begrippen. Hierdoor wordt de eenduidigheid en daarmee de rechtszekerheid vergroot.
Wijze van meten
Dit artikel bevat bepalingen die aangeven op welke wijze bepaalde zaken, zoals oppervlakte en inhoud van gebouwen, dienen te worden gemeten.
Algemeen
Opbouw bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat regels waarin bepalingen zijn opgenomen betreffende de bestemmingen en de aanduidingen. Bij de opzet van deze regels is een alfabetische volgorde gehanteerd alsmede een standaardvolgorde zoals opgenomen in SVBP2012.
Bouwvlakken
In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen bouwen binnen het bouwvlak en het bouwen buiten het bouwvlak. Door dit onderscheid is op eenvoudige wijze snel inzichtelijk welke bouwwerken, waar gebouwd mogen worden.
De gronden met de bestemming Groen zijn opgenomen voor de landschappelijke inpassing aan de west- en zuidzijde van het plangebied. In verband met de flexibiliteit zijn langzaamverkeersverbindingen rechtstreeks toegestaan binnen deze bestemming. De aanleg van ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen is uitdrukkelijk niet rechtstreeks toegestaan.
De volkstuinen zijn voorzien van een bestemming Recreatie. Met de aanduiding (vt) 'volkstuin' is het beoogd recreatief gebruik nader gespecificeerd.
Binnen de bestemming Recreatie is er een clubgebouw van maximaal 100 m² toegestaan met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.
Daarnaast is het gebruikelijk dat op volkstuinen kleine kasjes en bergkasten voor gereedschap en dergelijke worden gebruikt. Bepaald is dat per volkstuin een kas van 6 m² is toegestaan, met een goothoogte van 2 en een bouwhoogte van 3 meter. Bergkasten worden beschouwd als bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
Voor het noordelijk gedeelte van het plangebied is overeenkomstig het op 22 november 2011 vastgestelde gemeentelijke archeologiebeleid gezien de hoge verwachtingswaarden een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 toegekend.
De bestemmingsregeling is in samenspraak met de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) tot stand gekomen en houdt eveneens rekening met de eventueel op grotere diepten aanwezige archeologische waarden. Uitgangspunt van deze regeling is dat voor projecten groter dan de vrijgestelde oppervlaktematen (250 m²) en verstoringsdiepte een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is. Voor een nadere toelichting op het archeologiebeleid wordt voorts verwezen naar paragraaf 5.1.1.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1, Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4
Om de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2 lid 6.4 te kunnen toepassen zijn Artikel 5 Waarde - Archeologie - 1, Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3 en Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4 opgenomen.
Dit hoofdstuk bevat een aantal bepalingen die op de bestemmingen als bedoeld in hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het betreffen de volgende bepalingen.
De overgangsregels hebben tot doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken die gebouwd zijn of kunnen worden gebouwd en die afwijken van de bebouwingsbepalingen van het plan. Tevens is bepaald dat het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming, kan worden voortgezet.
Deze regels zijn opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en zijn op voorgeschreven wijze overgenomen.
Dit artikel ten slotte geeft aan de naam waaronder de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
In de Wro is de Grondexploitatiewet opgenomen. In deze wet is het verplichte kostenverhaal van plankosten door de gemeente geregeld. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal is aan de orde en dient te worden verzekerd indien op grond van een bestemmingsplan rechtstreeks nieuwe bouwplannen (als genoemd in artikel 6.2.1 Bro) mogelijk worden gemaakt (artikel 6.2.3 t/m 6.2.5 Bro). Voor een wijzigingsbevoegdheid wordt kostenverhaal pas verplicht bij het vaststellen van het wijzigingsplan. Een exploitatieplan hoeft niet te worden vastgesteld indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Bijvoorbeeld doordat met alle grondeigenaren hiertoe een overeenkomst is gesloten of als de gemeente zelf het volledig grondeigendom heeft.
De ontwikkeling van de locaties betreft een gemeentelijk initiatief. De gemeente heeft de gronden in eigendom en financiert de aanleg van het volkstuinencomplex. De financieel-economische haalbaarheid is voldoende verzekerd en er kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken en om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Inspraak is in de Wet ruimtelijke ordening niet verplicht gesteld. Het is uiteraard van groot belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Achterwegje Volkstuinen' is niet ter inzage gelegd als voorontwerp. In het kader van de procedure van het ontwerpbestemmingsplan is gelegenheid gegeven te reageren op het bestemmingsplan. Daartoe heeft het ontwerpbestemmingsplan van donderdag 12 december 2013 tot en met woensdag 22 januari 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. Hiermee is voldaan aan de wettelijk verplichte termijn van 6 weken terinzagelegging na bekendmaking in de Staatscourant.
Er zijn op het ontwerpbestemmingsplan geen zienswijzen ingediend. De wettelijke vooroverlegpartners hebben ingestemd met het plan.
Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt namelijk voor zich dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd.
Voor een aanvaardbaar handhavingsbeleid is in de eerste plaats het draagvlak van belang. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten.
Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen.
Daarnaast dient bestuurlijke bereidheid te bestaan om regels in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.
Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd.
Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze en met inachtneming van de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie