direct naar inhoud van 4.10 Ecologie
Plan: Giessen-Oudekerk, Hoogblokland en Schelluinen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP9000-vast

4.10 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven. Vervolgens is aangegeven aan welke ecologische aspecten dient te worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente, en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie

Het plangebied voor dit bestemmingsplan omvat de kernen van Hoogblokland, Giessen-Oudekerk en Schelluinen. De bebouwde kommen van de drie kernen bestaan onder andere uit bebouwing, verharding, tuinen, opgaand groen (bomen en struiken), grasland en watergangen. Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat hier geen functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen zijn wel kleinschalige uitbreidingen en/of herinrichting mogelijk. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (deels vergunningvrij) of het aanleggen van paden of verhardingen.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied.

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van LNV de volgende interpretatie van artikel 11 Flora- en faunawet:

  • De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
    • 1. nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
    • 2. nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
    • 3. nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of Natura 2000-gebied. Eén kilometer ten noorden van Schelluinen ligt natuurmonument 'Niemandshoek' (zie figuur 4.3). Op 1,5 km ten oosten van Hoogblokland ligt natuurmonument 'Oeverlanden Linge'. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, De Biesbosch, ligt op 3 km afstand ten zuiden van Giessen-Oudekerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP9000-vast_0012.png"

Figuur 4.3 Natuurmonumenten Niemandshoek (links) en Oeverlanden Linge (rechts)

De Giessen bij Giessen-Oudekerk en de Schelluinsche Vliet bij Schelluinen zijn bestaande ecologische verbindingszones (PEHS). De tuin van het kasteel en de percelen ten zuiden van de Langeweg in Schelluinen zijn ook PEHS. In en nabij Hoogblokland is geen PEHS gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP9000-vast_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP9000-vast_0014.png"

Figuur 4.4 PEHS in Giessen-Oudekerk Figuur 4.5 PEHS in Schelluinen

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen voorzien met invloed op PEHS en/of Natuurbeschermingswetgebieden. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). De betreffende kilometerhokken zijn niet of slecht onderzocht op onderstaande soorten.

Planten

De meest gevarieerde vegetaties in de kernen zijn aanwezig langs de oevers en in sloten en op de boomrijke percelen. Mogelijk aanwezige soorten zijn de licht beschermde dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol.

Vogels

Gezien de rust en de relatief vochtige graslanden in de omgeving van de drie kernen is de weidevogelstand in de nabije omgeving goed. De agrarische percelen nabij de kernen kennen enige verstoring als gevolg van de bebouwde omgeving en daarom zullen weidevogels naar verwachting hier niet broeden. In het voorjaar en de zomer zijn in het plangebied in de slootkanten broedende meerkoeten, waterhoentjes en wilde eenden aanwezig. De groene gebieden binnen de kernen met een gevarieerde vegetatiestructuur met rijke oevervegetaties, sloten, opgaande beplantingen en grasland zijn relatief rijk aan kleine zangvogels zoals kleine karekiet, heggenmus, winterkoning, witte kwikstaart en tuinfluiter. Mogelijk dat de bebouwing in de kernen nestgelegenheid biedt aan (gier)zwaluw, huismus en zwarte roodstaart.

Zoogdieren

Zeer waarschijnlijk komen in de kernen vleermuizen voor, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis. Het gaat daarbij zowel om soorten die verblijven in gebouwen (onder dakpannen, spouwmuren, etc.) als om soorten die in bomen verblijven. Het plangebied biedt foerageergebied, vliegroutes en vaste verblijfplaatsen.

De zwaar beschermde waterspitsmuis is ook te verwachten in de ruige oeverbegroeiing langs de watergangen die deel uitmaken van het plangebied (VZZ, verspreidingsgegevens, 2006).

Het plangebied biedt ook leefgebied aan algemene soorten als egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis.

Amfibieën

De Alblasserwaard is rijk aan amfibieën, waaronder verschillende bedreigde en/of streng beschermde soorten. Het plangebied herbergt naar verwachting meerdere soorten. De licht beschermde soorten bruine kikker en gewone pad zullen gebruikmaken van de bebouwing en ruigten als (winter)verblijfplaats. Ook zwaar beschermde soorten komen voor. De heikikker is in de Alblasserwaard niet zeldzaam en daarom mogelijk aanwezig in de kavelsloten binnen het plangebied. De kamsalamander komt voor in gebieden waar kwel optreedt. De soort is afhankelijk van een goede waterkwaliteit met grote variatie aan waterplanten. De kamsalamander maakt gebruik van het plangebied als onderdeel van zijn leefgebied. De combinatie van watergangen en zandvlakte (tijdens graafwerkzaamheden) is een zeer geschikte biotoop voor de rugstreeppad.

Vissen

Gezien de voorkomende biotopen binnen het plangebied is de kans dat zwaar beschermde soorten als de kleine modderkruiper, grote modderkruiper en bittervoorn voorkomen, niet geheel uit te sluiten. Andere beschermde vissen worden niet verwacht.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In onderstaande tabel staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.3 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   ontheffingsregeling Ffw  
(categorie 1)   (categorie 2)   (categorie 3)  
dotterbloem, zwanenbloem, brede wespenorchis en grote kaardenbol

egel, mol, haas, wezel, hermelijn, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, gewone bosspitsmuis en huisspitsmuis

groene en bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander  
alle inheemse vogels


kleine modderkruiper  
alle vleermuizen, waterspitsmuis

poelkikker, heikikker, kamsalamander en rugstreeppad

grote modderkruiper en bittervoorn  

Toetsing

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het onderhavige bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard, met uitzondering van kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau.

Bij deze ontwikkelingen kán sprake zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.

De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) te laten starten. Na afloop van de werkzaamheden kunnen de broedvogels wederom gebruikmaken van de omgeving van het plangebied.

Bij het rooien van bomen en het slopen van gebouwen dient de aanwezigheid van in functie zijnde nesten van spechten, kraaiachtigen, uilen en roofvogelsoorten te worden vastgesteld. Indien nesten van uilen of roofvogelsoorten aanwezig zijn, maar er voldoende nestgelegenheid in de omgeving beschikbaar blijft, hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor het aantasten van de nesten van spechten en kraaiachtigen dient wel ontheffing aangevraagd te worden. Naar verwachting wordt deze ontheffing verkregen door voldoende beschikbaarheid van nestgelegenheid in de directe omgeving. Het is aan te raden om te slopen bebouwing die door zwaluwen of de huismus wordt gebruikt in de nieuwe situatie te vervangen door bebouwing met dezelfde vogelvriendelijke eigenschappen.

Mogelijk hebben zwaar beschermde soorten als kleine modderkruiper (categorie 2), grote modderkruiper, bittervoorn, poelkikker, heikikker, kamsalamander, rugstreeppad en waterspitsmuis (alle categorie 3) hun leefgebied in de watergangen en het omliggende gebied binnen het plangebied. Indien de betreffende watergangen en het omliggende gebied ontwikkeld worden en de betreffende soorten komen hier voor (hetgeen aan de hand van nader onderzoek moet worden vastgesteld) dan dient er ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. In het geval van een dergelijk zwaar beschermde soort geldt een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie.

Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen in de gebouwen of bomen aanwezig blijken te zijn (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld), dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV. Er geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie (zoals nieuwe mogelijkheden voor verblijfplaatsen creëren in de nieuwbouw). Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de gunstige staat van instandhouding van geen van de soorten in gevaar komen. Naar verwachting zal een eventuele ontheffing van de Flora- en faunawet dan ook worden verkregen.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt enkel kleinschalige ontwikkelingen op perceelsniveau mogelijk. Mochten toch ontwikkelingen plaatsvinden in het plangebied, dan dient rekening gehouden te worden met de volgende punten:

  • voor de Flora- en faunawet geldt dat eventuele werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen (15 maart t/m 15 juli) opgestart dienen te worden;
  • voorafgaande aan planontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van zwaar beschermde soorten (categorie 2 en 3) en/of hun leefgebied, dient eerst nader onderzoek te worden verricht naar hun aanwezigheid. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek zullen mogelijk mitigerende of compenserende maatregelen moeten worden uitgewerkt alvorens het plan kan worden gerealiseerd. Bovendien dient ook ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.

Met inachtneming van de genoemde voorwaarden zullen de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet de vaststelling van het bestemmingplan niet in de weg staan.