direct naar inhoud van 4.7 Archeologie
Plan: Fietspad Vlietskade F277
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP8002-vast

4.7 Archeologie

Regelgeving en beleid

Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta is in 1992 ondertekend en in 1995 in werking getreden. Doelstelling van het Verdrag van Malta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De inhoud van het Verdrag van Malta is neergelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg die op 1 september 2007 van kracht is geworden en een wijziging van de Monumentenwet 1988 tot gevolg heeft gehad. Op grond van deze aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, het Structuurschema Groene Ruimte 2, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W.

Onderzoek en conclusie

In de periode april-juli 2010 is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek6(verkennende fase) uitgevoerd teneinde de archeologische waarde van het plangebied in kaart te brengen.

Bureauonderzoek

Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat de specifieke archeologische verwachting sterk samenhangt met de geomorfologische en bodemkundige situatie. Binnen het plangebied kunnen zich archeologische waarden bevinden uit de periode laat neolithicum tot en met de Romeinse tijd (stroomruggen) en de late middeleeuwen en nieuwe tijd (veenontginningsgebied). De stroomrug, van Gorkum-Arkel ligt op een diepte van 1,5 of zelfs 5 m -mv. Gezien de geringe verstoringsdiepte in het kader van het fietspad (circa 0,5 m -mv) wordt hier dan ook geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8002-vast_0009.png"

Figuur 4.1 Het plangebied op de kaart van Berendsen & Stouthamer. In blauw de namen van de stroomruggen die de plangebieden kruisen.

Voor het noordelijke deel van het plangebied is op basis van het bureauonderzoek geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uit te voeren conform de eisen zoals geformuleerd op de Archeologische Verwachtings- en Beleidsadvieskaart van de gemeente Giessenlanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8002-vast_0010.png"

Figuur 4.2 Het plangebied op de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Giessenlanden. In de legenda staat het vigerende beleid per zone weergegeven.

Gezien de geringe verstoringdiepte ten behoeve van de fietspaden (circa 0,5 m -mv) wordt alleen een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) noodzakelijk geacht in de zones die een middelhoge of hoge verwachting aan of nabij het maaiveld hebben (zie figuur 4.3), behalve die stukken waar het fietspad is gepland ter plaatse van de huidige parallelweg (bij Arkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8002-vast_0011.png"

Figuur 4.3 Zones met een hoge of middelhoge verwachting aan- of nabij het maaiveld (blauwe cirkels). Op deze locatie wordt geadviseerd een inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uit te voeren.

Het doel van het inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) is het toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel. Het veldonderzoek is reeds uitgevoerd in bovengenoemde zones.

Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

De verwachting dat zich binnen het plangebied archeologische waarden zouden kunnen bevinden hangt vooral samen met de aanwezigheid van enkele stroomgordels. Verwacht wordt echter ook dat de afzettingen die tot deze stroomgordels behoren, pas op grote(re) diepte aangetroffen zouden kunnen worden. Het veldonderzoek heeft aangetoond dat de bodem binnen delen van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een pakket komklei, waarvan de top is verstoord. Deze komklei ligt min of meer erosief op een dik pakket veen, dat kan worden gerekend tot het Hollandveen Laagpakket. Afzettingen die behoren tot de genoemde stroomgordels zijn op enkele locaties in de bovengrond (binnen 0,5 m -mv) aangetroffen en zijn veelal verstoord. Daar waar stroomrugafzettingen wel (grotendeels) intact voorkomen, werden deze aangetroffen op een diepte vanaf 0,75 m -mv en vaak vanaf 1,2 tot 2,6 m -mv. Op basis van het veldonderzoek is geadviseerd van het plangebied vrij te geven voor wat betreft archeologie. Daarnaast zijn een viertal zones (in totaal vijf gebieden) aangewezen die onder voorwaarden kunnen worden vrijgegeven, zoals zones A, B, C en D.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP8002-vast_0012.png"

Figuur 4.4 Aanbevelingszone Vlietskade F277

Conclusie

  • Zone A, B en C vallen niet binnen het plangebied en zijn dus niet van toepassing.
  • Op basis van voornoemde stukken is op 28 september 2010 door de gemeente Giessenlanden besloten (selectiebesluit) om onder voorwaarden in te stemmen met het grotendeels vrijgeven van het plangebied, zoals is aangegeven in het selectieadvies van het archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek en het plangebied waarop het onderzoek betrekking heeft, archeologisch gezien vrij te geven, met uitzondering van de zones A, B, C en D. Dit betekent dat in deze gronden, anders dan de aangegeven zones A, B, C en D, zonder beperkingen ten aanzien van archeologische waarden bodemingrepen kunnen worden uitgevoerd.

In het bestemmingsplan zijn voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemmingen opgenomen conform het regionaal archeologiebeleid. Werkzaamheden binnen het plangebied, waarbij archeologische waarden in het geding zijn, zijn alleen toegestaan na voorafgaande toetsing door het bevoegd gezag. Indien eventuele vondsten gedaan worden tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering, vallen deze onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Monumentenwet 1988.