Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Noordeloos, Botersloot 30a
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0689.BP4014-vast

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Noordeloos, Botersloot 30a' van de gemeente Giessenlanden.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0689.BP4014-vast.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
Een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 achtergevel
De gevel van het hoofdgebouw die 'tegenover' de voorgevel is gelegen.
1.9 antennedrager
Antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.10 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.11 bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 beschermd dorpsgezicht
Het gebied dat door respectievelijk de staatssecretaris en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen respectievelijk van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij besluit van 29 december 2000 is aangewezen tot beschermd dorpsgezicht in de zin van artikel 35 van de Monumentenwet.
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.14 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 Bevi-inrichtingen
Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.17 bevoegd gezag
Bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bijgebouw
Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.19 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.20 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.21 bouwlaag/woonlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.
1.22 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.23 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.24 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren.
1.26 consumentenvuurwerk
Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.27 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.28 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.29 extensieve dagrecreatie
Niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.30 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 hoofdgebouw
Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.32 kantoor
Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.34 landschapswaarde
De aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.35 mantelzorg
Het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.36 milieudeskundige
Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundige inzake milieuactiviteiten.
1.37 monumentencommissie
Een door het bevoegd gezag aan te wijzen commissie van deskundigen inzake monumenten en cultuurhistorische panden.
1.38 natuurwaarde
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.39 nutsvoorzieningen
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.40 ondergeschikte (bouw)onderdelen
Ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
1.41 paardenbak
Een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
1.42 paardenhouderij
Een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.43 peil
  1. Voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.44 perceel
De aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.
1.45 platte afdekking
Een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondoppervlak van het gebouw beslaat.
1.46 praktijkruimte
Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.47 voorgevel
De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.48 Wgh-inrichtingen
Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.49 wooneenheid
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.50 zijerf
De gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
De gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. Bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water, groen en toegangswegen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. Het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, bergingen, ontsluitingspaden, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en groen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. Op deze gronden mogen hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. Hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  3. Het aantal woningen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan door middel van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;  
  4. De goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  5. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  6. Indien niet in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd bedraagt de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m;
  7. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) van het hoofdgebouw en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd;
  8. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' zijn naast aan de woningen verbonden aan- uit- en bijgebouwen, zelfstandige garages / bergingen toegestaan tot een maximum van 150 m2.
  9. De afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijerfgrens met een weg dient ten minste 1 m te bedragen;
  10. De goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en garages bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  11. De bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en garages bedraagt ten hoogste 6,5 m;
  12. Het gezamelijk oppervlak aan, bij een woning behorende, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 75 m2 per woning.
4.3 Nadere eisen
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de volgende nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen teneinde de stedenbouwkundige kwaliteiten van het cultuurhistorische en landschappelijk waardevolle bebouwingslint te beschermen c.q. te handhaven:
  1. Een overwegend verticale geleding van de hoofdgebouwen;
  2. De verticale beëindiging van de geleding door kappen of daarmee vergelijkbare elementen.
Met dien verstande dat:
  1. De gebruikswaarde van het te bebouwen perceel niet onevenredig wordt geschaad;
  2. Geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub l  ten aanzien van het maximaal te bebouwen gedeelte van de gronden;
  3. Geen inbreuk wordt gemaakt op het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub d, artikel 4 lid 2 sub e, artikel 4 lid 2 sub j en artikel 4 lid 2 sub k ten aanzien van de maximale hoogtes van gebouwen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  1. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. De vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 50 m2.
Artikel 5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd stads en dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld van de binnen het beschermd stadsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden voor zover die bepaald worden door:
  1. De architectonische waarden van de afzonderlijke gebouwen;
  2. De historisch bepaalde rangschikking en samenhang van de gebouwen, waaronder mede begrepen bestaande open ruimtes tussen de gebouwen;
  3. De landschappelijke inpassing van de gebouwen.
5.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan situering, afmetingen en kapvormen van de bebouwing, met het oog op het behoud van de waarden van het beschermd dorpsgezicht, ten behoeve van:
  1. De instandhouding en herstel van het stedenbouwkundig beeld;
  2. De landschappelijke kwaliteiten van de omgeving van de bebouwing;
  3. De cultuurhistorische en ruimtelijke waarden.
Alvorens een omgevingsvergunning af te geven winnen burgemeester en wethouders advies in bij een monumentencommissie omtrent mogelijke aantasting van de waarden van het beschermd stadsgezicht.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
  1. Het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  2. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. Op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van kademuren, bedraagt ten hoogste 3 m;
  3. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 6 lid 2 sub c, met inachtneming van het volgende:
  1. De bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
  2. Het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  1. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. Bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. Bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
8.2 Hoogteaanduidingen
  1. De goothoogte en de inhoudsmaat van een hoofdgebouw, zoals aanwezig ten tijde van het in werking treden van dit plan, mogen – naast de uitbreidingsmogelijkheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 – door het plaatsen van dakkapellen worden vergroot. Bedoelde goothoogte mag ook worden overschreden door hellende dakvlakken, topgevels, schoorstenen en andere ondergeschikte bouwdelen.
  2. De maximaal toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag – tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld – ten hoogste bedragen:
    1. Van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel en/of het verlengde daarvan en de openbare weg: 1 m;
    2. Van erf- en terreinafscheidingen elders: 2 m;
    3. Van overkappingen: 3 m;
    4. Van lichtmasten: 9 m;
    5. Van overig straatmeubilair: 4 m;
    6. Van speelwerktuigen: 4 m;
    7. Van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
8.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  2. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
8.4 Nutsvoorzieningen
Nutsvoorzieningen zijn, voor zover genoemd in de bestemmingsomschrijving, toegestaan indien de bouwhoogte, gemeten vanaf het aansluitend terrein, maximaal 3 m bedraagt en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m².
8.5 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat geen inbreuk mag worden gemaakt op het maximaal te bebouwen oppervlak van het perceel en eventuele dubbelbestemmingen het realiseren van de bebouwing niet in de weg staat.
8.6 Afstand tot waterlopen
  1. In verband met het toezicht en onderhoud van (hoofd)watergangen mag geen bebouwing worden geprojecteerd:
    1. Bij A-watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 5 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds;
    2. Bij overige watergangen, binnen de stroken grond ter breedte van 1 m landwaarts, gemeten vanaf de bovenkant van de taluds;
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a teneinde een kleinere afstand toe te laten, na overleg met de waterbeheerder.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
  1. Parkeerplaatsen op eigen erf dienen in stand te blijven;
  2. In het geval er door een ontwikkeling sprake is van een toename van de parkeerbehoefte, ten opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te vangen, een en ander conform de richtlijnen van het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP);
  3. In de gevallen welke vallen onder sub b, stelt het college van burgemeester en wethouders de parkeernorm vast. 
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Vrijwaringszone - dijk
  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire of regionale waterkering;
  2. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' mag niet worden gebouwd;
  3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    1. De bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. Het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Afwijken van maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
  1. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 2 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
Artikel 13 Overige regels
13.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. Na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. Dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Noordeloos, Botersloot 30a van de gemeente Giessenlanden'.