direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Botersloot 50 Noordeloos
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP4010-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Giessenlanden heeft op 4 november 2014 besloten om in principe medewerking te verlenen aan het splitsen van de woning aan de Botersloot 50 te Noordeloos. Hierbij zal een voormalige boerderijschuur worden herbouwd als woning. Daarnaast is er op het perceel een cultuurhistorische waardevolle woonboerderij aanwezig. Om de herbouw financieel haalbaar te maken wil de eigenaar het ensemble splitsen, waardoor er twee woningen aanwezig zijn op het perceel.

Bij de inpassing van de woning in de voormalige schuur worden de historische kenmerken gehandhaafd. Daarnaast wordt de cultuurhistorische lintbebouwing hersteld. De nieuwe woning (voormalige schuur) zal ongeveer 9 meter naar achteren worden geplaatst ten behoeve van de vrijheid van de buren en ten aanzien van privacy en lichtinval. De nieuwe woning is hierdoor nog wel zichtbaar vanaf de weg. Daarnaast zullen aan de achterzijde van het perceel enkele vervallen schuren gesloopt worden.

Het intiatief is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Zodoende is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Gezien het feit dat de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse verbetert, door de sloop van de vervallen schuren op het achtererf en de herbouw van de voormalige boerderijschuur, is de gemeente Giessenlanden bereid medewerking te verlenen aan het initiatief.

1.2 Plangebied

Het plangebied, perceel Botersloot 50, is gelegen in het dorp Noordeloos in de gemeente Giessenlanden. Noordeloos is een lintdorp, de bebouwing is hoofdzakelijk aanwezig langs de gelijknamige rivier, zo ook het perceel Botersloot 50. Op de onderstaande kaarten is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0001.png"

Ligging plangebied in Noordeloos, gemeente Giessenlanden 

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0002.png"

Perceel Botersloot 50 te Noordeloos, gemeente Giessenlanden

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied Botersloot 50 te Noordeloos heeft in het geldende bestemmingsplan, 'Buitengebied Giessenlanden' van de gemeente Giessenlanden, de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden'. Daarnaast gelden voor het plangebied de volgende dubbelbestemmingen: 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - archeologie - 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie'.

De voorgenomen ontwikkeling van de woningsplitsing is niet mogelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden'. Het initiatief past namelijk niet binnen de wijzigingsregels van de wijzigingsbevoegdheid 'Ruimte-voor-ruimteregeling'. Deze regeling is nader toegelicht in paragraaf 3.2 Toekomstige situatie. Zodoende is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Dit rapport bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • In hoofdstuk 1 is de aanleiding van het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. De historie en cultuurhistorie komen eveneens aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies.
  • Ontwikkelingen en beleid zijn weergegeven in hoofdstuk 3;
  • De uitvoerbaarheidsaspecten zoals archeologie, bodem en externe veiligheid zijn beschreven in hoofdstuk 4;
  • In hoofdstuk 5 komt kort de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.
  • In hoofdstuk 6 volgt de juridische planopzet.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Giessenlanden relevante belangen zijn:

  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • de duurzaamheidsladder is in het SVIR opgenomen.

De nationale belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

2.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio; ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. Verder zet de provincie onder andere in op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

Verordening Ruimte

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied, binnen de bebouwingscontouren, te concentreren. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan. De ladder van duurzame verstedelijking wordt van toepassing verklaard. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die passend ontsloten zijn of worden, passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit en zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits voldaan wordt aan de voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Zo dient de ontwikkeling te passen binnen de aard en de schaal van het gebied. Voor het plangebied is water als structuurdrager aangewezen. Indien het plan niet past bij de schaal van het gebied, dient de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk te blijven en gewaarborgd te worden.

Een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied kan onder de volgende voorwaarden ander gebruik mogelijk maken van bestaande bebouwing, waaronder voormalige agrarische bebouwing:

  • de nieuwe functie brengt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • ander gebruik van bestaande bebouwing dient ruimtelijk inpasbaar te zijn.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het genoemde beleid.

De nieuwe functie brengt geen belemmeringen met zich mee voor de bestaande bedrijfsvoering van agrarische bedrijven, aangezien deze op voldoende afstand liggen, met uitzondering van het melkveebedrijf aan de Noordzijde 98. Er zijn echter andere, bestaande burgerwoningen op geringere afstand van het bedrijf gelegen, waardoor onderhavige nieuwe woning geen nieuwe belemmeringen voor het bedrijf oplevert.

Wat betreft de ruimtelijke inpasbaarheid: in onderhavig geval betreft het het vervangen van een schuur door een woning. Aangezien het één woning betreft, op een bestaand, bebouwd perceel, oefent het planvoornemen geen invloed uit op de totale woningbouwcapaciteit of leegstand. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beeldkwaliteit.

2.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota

Per 1 januari 2014 heeft de gemeente Giessenlanden de Welstandsnota buiten werking gesteld. Dit betekent dat nieuwe plannen niet meer aan welstand worden getoetst. Er wordt van uit gegaan dat de initiatiefnemer bij nieuwe projecten zelf overlegt met omwonenden en belanghebbenden.

Bij de herbouw van de schuur tot woning is een ontwerp gemaakt dat aansluit bij de bestaande bebouwing in de omgeving.

Structuurvisie "Giessenlanden Buitengewoon"

De structuurvisie bevat de uitgangspunten en potenties voor de toekomstige ontwikkelingen in Giessenlanden, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke component. De visie gaat uit van kwalitatief hoogwaardige uitbreidingen, passend in het landschap. Ook bij inbreiding dienen nieuwe woningen zoveel mogelijk ingepast te worden in de bestaande situatie. Bij alle woningbouwprojecten dient aandacht te zijn voor cultuurhistorie en beeldkwaliteit.


Regionale woonvisie

Noordeloos is gelegen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Er is een regionale woonvisie opgesteld met als doel de regionale afstemming van woningbouwplannen te bevorderen en de beleidslijnen ten aanzien van woningbouw in de regio helder te krijgen. In bestemmingsplannen waarin woningbouw is opgenomen dient de woonvisie gebruikt te worden ter verantwoording. In de regionale woonvisie Noordeloos opgenomen als woondorp. Hiervoor geldt dat het realiseren van 5 of minder wooneenheden is vrijgesteld, mits de totale groei van het aantal wooneenheden niet groter is dan 0,7% van de totale woningvoorraad. Dit geldt voor de planperiode 2010-2020.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het genoemde beleid. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een goede landschappelijke inpassing. De schuur zal worden herbouwd, waardoor de cultuurhistorische lintbebouwing hersteld wordt. Bij de inpassing zullen de cultuurhistorische kenmerken van de oorspronkelijke schuur worden gerespecteerd. De totale groei van het aantal wooneenheden niet groter is dan 0,7% van de totale woningvoorraad, het betreft namelijk slechts één woning.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Botersloot 50 ten oosten van de dorpskern van Noordeloos in de gemeente Giessenlanden.

Noordeloos is een lintdorp, de bebouwing bestaat voornamelijk uit burgerwoningen, bedrijven en agrarische percelen. De omgeving van het dorp bestaat veelal uit graslanden.

Op het erf van Botersloot 50 te Noordeloos zijn een cultuurhistorische waardevolle woonboerderij en schuur aanwezig. Deze panden maken onderdeel uit van de cultuurhistorische lintbebouwing van Noordeloos. De schuur is echter in de loop der jaren in verval geraakt, zoals op de rechter foto hieronder te zien is. In het achterste gedeelte van de woonboerderij is een inseminatiebedrijf gevestigd. Het voorste gedeelte wordt gebruikt als woning.

Aan de achterzijde van het erf zijn enkele schuren aanwezig. Deze verkeren in een slechte staat en zullen dan ook gesloopt worden.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0003.png"

Huidige situatie: woonboerderij en vervallen schuur

3.2 Toekomstige situatie

3.2.1 Toekomstige situatie en beeldkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0005.jpg"

Het initiatief omvat de volgende veranderingen op het perceel (zie bovenstaande schets):

  • 1. Het verplaatsen en herbouwen van de voormalige schuur als woning.
  • 2. Het handhaven van de woonboerderij inclusief inseminatiebedrijf.
  • 3. Het in de toekomst vervangen van een schuur van maximaal 75 m2.
  • 4. Het slopen van ontsierende schuren.

De verandering op het erf passen niet binnen de Ruimte-voor-Ruimteregeling uit het bestemmingsplan buitengebied Giessenlanden (art. 4.6.5). De sloopmogelijkheden op het perceel zijn namelijk beperkt en het bestaande inseminatiebedrijf wordt voortgezet. Wel wordt in het plan zoveel mogelijk rekening gehouden met deze regeling. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om een extra woning te bouwen in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing. In het bestemmingsplan buitengebied zijn de volgende (relevante) wijzigingsregels opgenomen:

  • De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast, indien het agrarisch gebruik is beëindigd en aangetoond is dat op het betreffende perceel het uitoefenen van een agrarisch bedrijf niet meer mogelijk is.
  • Voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1000 m2 gebouwen, mag één compensatiewoning worden gebouwd.
  • De inhoudsmaat van de compensatiewoning mag ten hoogste 850 m3 bedragen.
  • De bouw van de compensatiewoning vindt plaats op het bouwvlak.
  • De te slopen gebouwen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007.
  • Karakteristieke en/of cultuurhistorische bebouwing mag niet worden gesloopt.
  • De ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt verbeterd.


Er wordt in totaal 465 m2 bebouwing gesloopt. Hierbij gaat het om de ontsierende schuren (331 m2) en de huidige boerderijschuur (134 m2). Cultuurhistorische bebouwing mag in essentie niet worden gesloopt. Echter, het gebouw is sterk in verval geraakt, waardoor er geen sprake meer is van een hoogwaardige kwalitatieve uitstraling. Bij de nieuwbouw van de woning vormt de cultuurhistorische uitstraling van de voormalige boerderijschuur dan ook het uitgangspunt. Wat betreft maatvoering en omvang wordt zoveel mogelijk gebouwd conform de huidige omvang van de schuur, zodat zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke ensemble wordt aangesloten. Zo wordt het volume van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing gehandhaafd, om zo een goed plan te kunnen realiseren en hiermee eventuele verminking (danwel vergroten, danwel verkleinen) van de cultuurhistorische bebouwing te voorkomen. Dit betekent dat de contour van het pand gelijk moet blijven, en hiermee cultuurhistorisch verantwoord is.

Ondanks het geringe te slopen oppervlakte bebouwing, betekent het opschonen van het erf en het herstellen van de cultuurhistorische uitstraling een enorme kwaliteitsverbetering. Hieronder wordt dit nader toegelicht.

Verplaatsen en herbouwen van de voormalige boerderijschuur

De schuur was ooit een beeldbepalend gebouw aan het bebouwingslint van de Botersloot door zijn karakteristieke uitstraling. Het gebouw is echter sterk in verval geraakt waardoor deze uitstraling niet meer aanwezig is. Het ensemble dat het gebouw vormt met de woonboerderij is nog wel te herkennen vanwege de ligging van de bebouwing, maar het totaal heeft op dit moment een povere uitstraling. Met het initiatief ontstaat de kans om het erf weer in ere te herstellen. Hierbij is het van belang dat er sprake blijft van samenhang tussen de bebouwing (erf-ensemble) en dat de nieuwe woning op moderne wijze recht doet aan de cultuurhistorische uitstraling van de oude schuur.

Erf-ensemble

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0006.jpg" 

Aan de voorzijde van het erf geldt de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone-dijk' (zie bovenstaande figuur). Deze gronden zijn aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de regionale waterkering. Voor het initiatief betekent dit dat in deze zone niet mag worden gebouwd. De huidige boerderijschuur is tegen de grens van deze vrijwaringszone gelegen. De nieuwe woning wordt, in verband met privacy en zoninval, iets verder naar achteren geplaatst (9m) en is zodoende ruim buiten de vrijwaringszone gelegen. De situering van de nieuwe woning kan betekenen dat de onderlinge samenhang met de woonboerderij verzwakt. Echter, vanwege de lengte van de woonboerderij en de geringe verplaatsing (9m) kan nog steeds gesproken worden van een sterke onderlinge samenhang. Wel is het belangrijk dat de ruimte voor de nieuwe woning open en overzichtelijk blijft om vanaf de Botersloot het erf-ensemble te kunnen ervaren.

Cultuurhistorische uitstraling nieuwe woning

De nieuwe woning dient recht te doen aan de cultuurhistorische uitstraling van de voormalige schuur. De volgende karakteristieke kenmerken dienen dan ook in de vormgeving verwerkt te zijn:

Massa en vorm

  • Aansluiten op de oorspronkelijke gevelindeling met aandacht voor de positie van de (stal)deuren en (stal)ramen, plus togen. Voorkant van het gebouw (de kop) dient representatief te zijn voor de cultuurhistorische uitstraling richting de Botersloot. De zijkanten mogen vrijer behandeld worden ten gevolge van de woningindeling, maar dienen passend te zijn bij de cultuurhistorische uitstraling. Aan de achterkant is meer vrijheid toegestaan ten aanzien van afwijkingen.
  • De maximale inhoud van de woning bedraagt 850 m3.
  • De maximale goothoogte van de woning bedraagt 6 m.
  • Een mansardekap met (donkergrijze) dakpannen en een houten afdeklijst.
  • Hooiluik aan voorzijde met hoekpunt terug laten komen.
  • De inpandige garage/berging in de nieuwe woning dient vanaf maaiveld ontsloten te worden en mag niet verdiept aangelegd worden.

Materiaalgebruik

  • Metselwerk plint met rollaag, met (betonachtige) hoekstenen.
  • Metselwerk van wanden boven de plint
  • Gebruik van een steens-metselverband.
  • Siersteen toog staldeuren aan de voorkant laten terugkomen.
  • Ramen zijn voorzien van metselwerk dorpels.
  • Stalen goot, of gelijkwaardig.
  • Bij voorkeur bestaande stenen behouden en aanvullen.

Kleurgebruik

  • Wanden overeenkomstig de kleur van de voormalige boerderijschuur (rood).
  • Kleur van dakramen in overeenstemming met de kleur van de dakpannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0007.png"

Schetsplan nieuwe woning

In Bijlage 1 is het initiatiefplan voor Botersloot 50 opgenomen. In dit plan wordt een nadere beschrijving gegeven van de nieuwe woning.


De woonboerderij

Het huidige inseminatiebedrijf blijft gehandhaafd in het achterste deel van de woonboerderij (stal). Binnen de bestemming 'Wonen' zijn kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

(Toekomstig) bijgebouw van 75 m2

Het is mogelijk om een bijgebouw te realiseren van maximaal 75 m2. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het bijgebouw is op korte afstand achter de woonboerderij en nieuwe woning gelegen, zodat deze meedoet in de onderlinge samenhang van bebouwing op het erf.
  • Het materiaal- en kleurgebruik sluit aan op de overige bebouwing op het erf.
  • De goothoogte bedraagt maximaal 3 m.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Onderzocht dient te worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning, alsmede deze bestemmingsplanherziening. In Bijlage 2 is het gehele verkennend bodemonderzoek opgenomen.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE).

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak zandige klei en is bovendien zwak humeus. Zeer plaatselijk is in de diepere ondergrond (> 1,5 m -mv) zwak kleihoudend, matig siltig zeer fijn zand aangetroffen.

Zowel de boven- als de ondergrond is zwak tot matig puinhoudend. Voor het overige zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De puin- en baksteenhoudende bovengrond is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. De puin en baksteenhoudende ondergrond is licht verontreinigd met kwik, nikkel en lood. De betreffende verontreinigingen zijn naar alle waarschijnlijkheid het gevolg van de zintuiglijke bijmenging.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen. Voor de betreffende verontreinigingen heeft Econsultancy geen verklaring.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek naar de aangetoonde verontreinigen met metalen.

In verband met de waargenomen zwak tot matige zintuiglijke bijmengingen met puin en baksteen adviseert Econsultancy een verkennend onderzoek naar asbest uit te laten voeren conform de NEN 5707 (strategie VED-HE).

Asbest

Aangezien er zwak tot matige zintuiglijke bijmengingen met puin en baksteen zijn waargenomen ten tijde van het verkennend bodemonderzoek is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar asbest (RPS advies- en ingenieursbureau bv, juni 2015, zie Bijlage 3 Asbestonderzoek ).

Geconcludeerd wordt het volgende:

Er is geen asbestverdacht materiaal op het maaiveld en in de gegraven inspectiegaten aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grondmonsters geen asbest boven de detectielimiet bevatten.

Conclusie

De bodemgesteldheid van het plangebied geeft geen reden om aan te nemen dat deze niet geschikt zal zijn voor het beoogde gebruik (wonen). Het voorliggend bestemmingsplan ondervindt voor wat betreft bodem geen belemmeringen.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in Nederland dient er volgens de wet (Wamz), bij nieuwe ontwikkelingen te worden gekeken naar de aanwezige waarden. Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is hieronder opgenomen. Het gehele onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Archeologisch onderzoek.

Archeologie

De aangetroffen bodemopbouw binnen beide deellocaties van het plangebied bestaat vanaf het maaiveld/onder de aanwezige klinkerverharding tot gemiddeld 115 cm -mv uit een antropogeen aan-/opgebrachte laag. Hierin komen (veel tot zeer veel) resten puin en baksteen voor. Hieronder is de oorspronkelijke en nu begraven bouwvoor (Apb-horizont) aanwezig, tussen gemiddeld 115 en 130 cm -mv. Ook in deze laag komen resten puin en baksteen voor, maar in veel mindere mate dan de bovenliggende antropogeen aan-/opgebrachte laag. Tevens betreft het de top van afzettingen gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de stroomgordel van Schoonrewoerd. Hieronder continueren de oeverwalafzettingen en gaan vervolgens over in beddingafzettingen, behorend tot de stroomgordel van Schoonrewoerd. Van onder naar boven bekeken is sprake van een fining upwards sequentie, kenmerkend voor de ligging binnen een stroomgordel. De begraven bodem dient geclassificeerd te worden als een kalkhoudende tot kalkrijke poldervaaggrond.

In de noordelijk gelegen deellocatie lopen de beddingafzettingen door tot de einddiepte van de borin-gen. In de zuidelijk gelegen deellocatie komt vanaf 320 cm -mv komafzettingen voor die zullen zijn gesedimenteerd voordat de stroomgordel van Schoonrewoerd actief was. Hiermee wordt de paleogeografische ontwikkeling van het plangebied vrij goed bevestigd, waarbij de noordelijk gelegen deellocatie duidelijk binnen de stroomgordel van Schoonrewoerd ligt en de zuidelijk gelegen deellocatie richting de randzone. Het opgeboorde materiaal onder de antropogeen aan-/opgebrachte laag betreffen allen rivierafzettingen, behorend tot de Formatie van Echteld.

De bovenliggende antropogeen aan-/opgebrachte laag is te koppelen is aan de uitbreiding van het boerenerf in de loop van de 20e eeuw. Controle van de resten/brokken puin en baksteen door de materiaalspecialist geeft aan dat het gaat om resten van (sub)recente ouderdom (20e eeuw, NTC). Ouder materiaal is niet aangetroffen binnen deze laag. Het plangebied ligt dan wel binnen een opgehoogd (boeren)erf, echter het betreft een deel dat pas vanaf eind 19e / begin 20e eeuw is opgehoogd en waar wellicht vrijwel continu resten/brokken puin zijn gestort (zuidelijk gelegen deellocatie).

In de begraven bouwvoor als de lagen hieronder (intacte deel van de bodemopbouw) zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen duiden op bewoningsactiviteit tijdens dan wel nadat de stroomgordel van Schoonrewoerd heeft bestaan.

Op basis van de geleverde onderzoeksinspanning wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding meer is om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats te vermoeden in de afzettingen behorend tot de stroomgordel van Schoonrewoerd. Ten aanzien van de aanwezige antropogeen aan-/opge-brachte laag geldt alleen een bevestiging voor de zeer hoge archeologische verwachting voor de 20e eeuw (2e deel Nieuwe tijd C). Ongeacht de eventuele discussie of het plangebied tot een huisterp of woonheuvel gerekend kan worden, gaat het om een deel van een huisterp/woonheuvel die vrij recen-telijk tot stand is gekomen. Door het bevoegd gezag dient aangegeven te worden wanneer een huis-terp/woonheuvel in aanmerking komt voor (aanvullend) archeologisch onderzoek (bijvoorbeeld ten aanzien van ouderdom). Indien dit toch noodzakelijk is, dient te worden afgevraagd wat de behou-denswaardigheid van deze laag is.

Op grond van de resultaten van het onderzoek is een selectieadviesgegeven, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolg-onderzoek te laten plaatsvinden. Voor de antropogeen aan-/opgebrachte laag geldt dat deze van vrij recente datum is (20e eeuw). Uitbreidingen van boerenerven zullen veelvuldig gepaard zijn gegaan met ophogen van het terrein met van elders afgegraven grond (waar men vanaf moest) en het gelijk-tijdig dumpen van resten/brokken puin en baksteen (sloopafval). Vanuit archeologisch perspectief wordt dit niet ingeschat als waardevol. Door het bevoegd gezag (gemeente Giessenlan-denGiessenlanden) dient echter aangegeven te worden wanneer een huisterp/woonheuvel in aan-merking komt voor (aanvullend) archeologisch onderzoek (bijvoorbeeld ten aanzien van ouderdom) en of dit van toepassing is on onderhavig plangebied (Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, Botersloot 50 te Noordeloos, Econsultancy, september 2015).

Cultuurhistorie

De bebouwing in het plangebied maakt onderdeel uit van de cultuurhistorische lintbebouwing in Noordeloos. Op onderstaande afbeeldingen is de ontwikkeling op en rond het perceel zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0008.png"

Afbeelding met de situering van het plangebied binnen de historische kaarten, bron: Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, Botersloot 50 te Noordeloos, Econsultancy, september 2015

Vanwege zijn kenmerken maakt het lint onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht. De volgende kenmerken van het beschermd dorpsgezicht zijn daartoe van belang:

- het dorp Noordeloos wordt gekenmerkt door een historisch patroon van langsliggende polderkaden, met een haaks daarop staande verkaveling;

- aard en schaal van de bebouwing vertonen een karkateristieke samenhang met het historisch patroon;

- de bebouwing in het buitengebied heeft een directe functionele en visuele relatie met de agrarische omgeving;

- het bebouwingsbeeld en de structuur van het gebied is samenhangend en waardevol;

- het gebied is van algemeen belang vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke samenhang.

Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het beschermd dorspgezicht aangegeven (donkerrode lijn, bron: Cultuurhistorische waardenkaart, provincie Zuid-Holland).

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0009.jpg"

Afbeelding uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, provincie Zuid-Holland

Het dorp Noordeloos is gelegen in het oosten van de Alblasserwaard aan de bovenloop van de veenstroom de Giessen, die ter plekke dezelfde naam draagt als het dorp. De bebouwing strekt zich voornamelijk uit langs het riviertje. Ook de locatie Botersloot 50 ligt hieraan. De aanwijzing van Noordeloos als beschermd dorpsgezicht is met name gericht op het behoud van de ruimtelijke structuur van het dorp in samenhang met de nog aanwezige historische bebouwing en de sterk naar voren tredende ruimtelijk functionele relatie met het open buitengebied. De bebouwing heeft zich georiënteerd op het riviertje en is grotendeels langs de ontsluitingswegen gelegen, die op de rivierkaden zijn aangelegd. Aard en schaal van de bebouwing zijn voor een groot deel van historische waarde. De agrarische bebouwing is zodanig gelegen dat iedere cluster een ruimtelijke en functionele eenheid vormt: een hoofdgebouw (de boerderij) plus een aantal bijgebouwen. De kavelrichting, de breedte van de kavel en functionele factoren bepalen de wijze van groepering. De boerderijen zijn in het algemeen in de lengte-as van de kavelrichting, dus met de nokrichting loodrecht op de weg, gesitueerd. Het zijn vooral de aan de weg gelegen gebouwen die het beeld van Noordeloos bepalen (Toelichting bij het besluit tot aanwijzing van Noordeloos als beschermd dorpsgezicht, Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1987). Dit is ook van toepassing op de locatie Botersloot 50, ook hier is de oorspronkelijke boerderij nog aanwezig, met een aantal bijgebouwen, waaronder de te verbouwen schuur. Samen vormen zij een ruimtelijke en functionele eenheid.

Op de gemeentelijke Historisch-ruimtelijke waarderingskaart (1986) is de oorspronkelijke boerderij aangemerkt als historisch waardevolle bebouwing.

Uit de historische kaarten en de AHN blijkt dat de meest noordelijke deellocatie op de veronderstelde woonheuvel gelegen is en als zodanig aangemerkt is als archeologisch waardevol gebied. Dit is nader odnerzocht in het archeologische onderzoek, voor meer informatie wordt daarnaar verwezen.

De oudste bebouwing op deze plek dateert minimaal uit de 18e eeuw, maar oudere bewoning is op voorhand niet uit te sluiten (Hamaland Advies, Advies Archeologische Monumentenzorg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0010.jpg"

Afbeelding uitsnede kaart actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de woonboerderij en de naastgelegen boerderijschuur een karakteristieke erfinrichting vormen, oftewel een ensemble, en daardoor behoudenswaardig zijn. Ook in het rapport 'Boerderijen in bestemmingsplannen' (Bureau Helsdingen, 2013), in opdracht van Stichting Boerderij en Erf, wordt aangegeven dat het erfgoed in het landelijk gebied voornamelijk agrarisch erfgoed betreft, bestaande uit streekeigen, historische boerderijen die samen met de bijgebouwen en de erven waardevolle ensembles vormen.

Kenmerken van het pand

Op recente foto's en foto-archiefmateriaal zijn de specifieke kenmerken van het pand te zien:

- Hoogte, breedte en diepte verhouding;

- Mansarde kap met donkergrijze dakpannen als op archiefmateriaal. Houten afdeklijst;

- Verhouding gevelindeling/ gevelritmiek. Positie staldeuren en stalramen, plus togen. Toog staldeuren aan de voorzijde is voorzien van siersteen (rechthoekig). Ramen zijn voorzien van metselwerk dorpels. Stalramen zijn van staal en beton;

- Rond bovenraam voorzijde, halfrond bovenraam achterzijde;

- Vorm 'hooiluik' voorzijde met hoekpunt;

- Vorm 'hooiluik' zijkant (kapel) en achterzijde rechthoekig;

- Stalen goot;

- Metselwerk plint met rollaag ('bruin'). Ter plaatse van de rollaag op de hoeken bevindt zich een betonachtige hoeksteen;

- Metselwerk wanden boven plint ('rood');

- Metselverband: steens;

- Muurankers.

Doel van onderhavige ontwikkeling is het ensemble op het erf van Botersloot 50 weer te herstellen. De schuur is vervallen en zal worden herbouwd tot woning. De nieuwe woning dient aan de buitenzijde de uitstraling te krijgen van de voormalige schuur, waardoor de woning passend is binnen de lintbebouwing. Verschillende karakteristieke kenmerken moeten dan ook in de vormgeving verwerkt te worden. Het betreft onder andere de mansarde kap met donkergrijze dakpannen, de verhouding van de gevelindeling/gevelritmiek en de positie van de staldeuren. Het volume van de nieuwe woning zal gelijk zijn aan de voormalige schuur, zodoende zal er geen vergroting of verkleining van de cultuurhistorische bebouwing plaatsvinden. De bestaande boerderij en de schuur vormen een karakteristieke erfinrichting. De herbouw zal 9 meter naar achteren plaatsvinden. De erfinrichting zal hierdoor een kleine wijziging ondervinden. Op zich past dat binnen de rooilijn van de Botersloot, De voorgevels staan hier niet in een strakke rooilijn, mede vanwege het kronkelende verloop van de Botersloot, hetgeen een gevarieerd straatbeeld oplevert.

Kortom, de herbouw van de schuur als woning draagt bij aan de cultuurhistorie in de omgeving, door herstel van het erfensemble.

Conclusie

Het voorgenomen bestemmingsplan ondervindt geen belemmeringen ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie.

4.3 Water

Beleid

Met het Waterbeleid 21e eeuw spelen de waterbeheerders in op de huidige situatie en toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder meer de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

  • Vasthouden, bergen en afvoeren;
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.

Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterschap Rivierenland

Het waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het waterbeheer in en om de gemeente Giessenlanden.

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.


Veiligheid

Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.

Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.

Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Hiervoor gelden per locatie bepaalde afmetingen; het dwarsprofiel is op te vragen bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen.Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst. Meer informatie is opgenomen in de samenvatting van de watertoets, zoals opgenomen in Bijlage 5 Samenvatting watertoets.

Verbeelding

De beschermingszone van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk '. Deze gebiedsaanduiding beschermt de waterkering door de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming(en) te beperken. De regeling strekt ertoe dat bouwen voor de onderliggende enkelbestemming(en) vooraf wordt getoetst, doordat een bouwverbod onderdeel is van de regels. Het nieuwe bouwwerk is uitsluitend toelaatbaar na afwijken bij omgevingsvergunning door het college. Het college vraagt bij het toepassen van deze bevoegdheid advies aan het waterschap.


Grondwater (algemeen)

Het plangebied wordt gekenmerkt door een bepaalde grondwaterstand. De drooglegging van het gebied is hiervoor medebepalend. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlaktewaterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter.

Voldoende drooglegging is nodig om grondwateroverlast te voorkomen. In gebieden waar grondwateroverlast bekend is of gebieden met hoge grondwaterstanden adviseren wij om hier nader onderzoek naar te doen. Bij hoge rivierwaterstanden kunnen gebieden gelegen nabij de rivieren overlast ondervinden van kwel. Eventuele maatregelen zijn het ophogen van het maaiveld of kruipruimteloos bouwen.


Waterberging

Voor dit plan is de toename van het verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in het stedelijk gebied of kleiner dan 1500 m² in het landelijk gebied, waardoor geen watercompensatie nodig is. De bestaande schuur wordt herbouwd, en verder wordt overtollige bebouwing gesloopt.


Watergangen

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een A-watergang. Binnen het plangebied ligt een B-watergang of een beschermingszone van een B-watergang. Binnen het plangebied ligt geen A-watergang.
Werkzaamheden in de watergang of de bijbehorende beschermingszone zijn vergunning -en of meldingsplichtig omdat deze invloed hebben op de water aan- en afvoer, de waterberging of het onderhoud.

Een onderhoudsstrook is een obstakelvrije strook die als beschermingszone in de legger is aangewezen. Met deze zone wordt handmatig en/of machinaal onderhoud van de watergang vanaf de kant mogelijk gemaakt. Voor A-watergangen is die strook 4 meter breed (in de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden en in het Land van Heusden en Altena geldt een breedte van 5 meter), gemeten uit de insteek. Voor B-watergangen is de strook 1 meter breed. C-watergangen hebben geen beschermingszone. Meer informatie is opgenomen in de samenvatting van de watertoets, zoals opgenomen in Bijlage 5 Samenvatting watertoets.

Verbeelding

Op de Verbeelding van het bestemmingsplan worden A-watergangen opgenomen met de bestemming Water, binnen het plangebied ligt echter geen A-watergang. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd.


Waterkwaliteit (algemeen)

Hieronder volgen een aantal algemene aandachtpunten die gelden voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen:
Bij de herstructurering van bestaande woonwijken of herbouw van woningen is er de kans om het rioolsysteem zodanig aan te passen dat hemelwater wordt afgekoppeld. Het uitgangspunt is dat er minimaal tot aan de erfgrens een gescheiden stelsel wordt aangelegd.

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage.


Riolering en zuiveringswerken

Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. In het plangebied ligt geen rioolwaterpersleiding van het waterschap.

Wegen

In de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden is het waterschap de beheerder van polderwegen buiten de bebouwde kom, niet zijnde rijks- of provinciale wegen. Belangrijke doelstellingen zijn verkeersveiligheid en het voorkómen van een te zware belasting van de polderwegen. De aanleg van nieuwe polderwegen of veranderingen in de verkeerscirculatie vereisen dat in de ruimtelijke plannen voldoende recht wordt gedaan aan een goede scheiding van verkeerssoorten en voldoende verkeersruimte voor het openbaar en langzaam verkeer. Noodzakelijk is een verkeerskundige toetsing. Daarbij worden de verkeerskundige effecten en de belasting van de polderwegen beoordeeld.
Ten noorden van het plangebied ligt een weg die in beheer en onderhoud is bij het waterschap. Ook voor het aanpassen en realiseren van een inrit is een vergunning van het waterschap nodig. Uitgangspunt is echter dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande inrit.

Verbeelding

Op de Verbeelding van het bestemmingsplan dienen de wegen de bestemming Verkeer te krijgen, de wegen liggen echter buiten het plangebied.

Watertoets

Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

In het kader van de watertoets is de digitale watertoets doorlopen. Bovenstaande tekst onder het kopje 'Waterschap Rivierenland' geeft de resultaten daarvan weer. Uitkomst van de digitale watertoets is dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Het waterschap dient te worden betrokken bij het plan en er dient rekening te worden gehouden met de hierboven aangegeven uitgangspunten en adviezen. Het waterschap dient te worden geïnformeerd over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid.

Verder zal tijdens de procedure het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland en de provincie Zuid-Holland. De gemaakte opmerkingen worden in het bestemmingsplan verwerkt.

Conclusie

  • Het initiatief is niet van invloed op de bestaande watergangen, maar vindt plaats op het huidige bebouwde perceel Botersloot 50.
  • Aangezien bestaande schuren gesloopt worden en een bestaande schuur wordt herbouwd als woning, is geen sprake van toename van verharding, waardoor de grens van 1.500 m2 niet wordt overschreden.
  • De beschermingszone van de waterkering wordt op de verbeelding opgenomen met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk '.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Als sprake is van realisatie of wijziging van bronnen van luchtverontreiniging, die kunnen leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, is onderzoek noodzakelijk. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Conclusie

Het plan is van dermate beperkte omvang dat het in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het plan is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.5 Ecologie

Om de ecologische uitvoerbaarheid van de plannen met betrekking tot de sloop en te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 24 februari 2015 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0011.png"

Aanzicht plangebied vanaf de Hugo Botterweg

4.5.1 Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime (vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime).

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0012.png"

De achterzijde van het erf met een impressie van het landschap

Inventarisatie

Uit de informatie van het Natuurloket/Quick-scanhulp, (© NDFF - quickscanhulp.nl 26-02-2015) blijkt dat in het betreffende kilometerhok een aantal beschermde diersoorten zijn vastgesteld. Het gaat hierbij onder meer om kleine modderkruiper, bittervoorn, heikikker, enkele vleermuizen en verschillende soorten vogels. Het plangebied zelf bestaat echter uit een agrarisch erf met veel bebouwing, verharding en erfbeplanting. De beplanting bestaat vooral uit soortenarm grasland. Naast een van de schuren staat een notenboom (walnoot). De omgeving bestaat vooral uit graslanden, sloten met verspreid knotwilgen langs de slootranden.

Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat het plangebied zelf, gezien de verstening en het intensief beheerde karakter van de beplanting, weinig natuurwaarden heeft. Beschermde planten zijn niet aangetroffen en worden gezien de terreinomstandigheden ook niet verwacht. Beschermde vissoorten komen gezien het ontbreken van sloten in het plangebied niet voor. Ook de in de omgeving voorkomende heikikker wordt gezien de aard van de terreinomstandigheden (verharding en cultuurdruk) en het ontbreken van geschikt voortplantingswater niet binnen het plangebied verwacht.

In de opgaande beplanting zijn geen potentiele verblijfplaatsen aangetroffen voor vleermuizen en/of vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals steenuil. Tevens zijn in de te slopen bebouwing geen potentiele verblijfplaatsen aangetroffen voor vleermuizen en/of vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals huismus en kerkuil.

Het plangebied zal voor zowel sommige soorten vleermuizen en vogels wel een bepaalde waarde als foerageergebied hebben. Ook kunnen enkele soorten vogels zoals houtduif, boerenzwaluw en merel in de erfbeplanting of gebouwen tot broeden komen. Tot slot kunnen in het projectgebied licht beschermde soorten amfibieën zoals bruine kikker en gewone pad en zoogdieren als huisspitsmuis, bosmuis en veldmuis voorkomen.

Effecten

Als gevolg van de werkzaamheden worden mogelijk verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten amfibieën en zoogdieren vernietigd en verstoord. Hierbij kunnen ook enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de algemene zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Om een verbodsovertreding te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

4.5.2 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1989 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.


Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Zuid-Holland (2015) en Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland.

Inventarisatie

Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen op geruime afstand van het plangebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied betreft het Lingegebied-Diefdijk Zuid op een afstand van 5,5 kilometer. Op 4,5 kilometer afstand ligt het Beschermde Monument Smoutjesvlietlanden.

De Ecologische hoofdstructuur is wel op korte afstand van het plangebied gelegen. Dit betreft de waterloop die door het dorp Noordeloos loopt, op enkele tientallen meters afstand van het plangebied.

Effecten

Gezien de ligging en de huidige terreinomstandigheden van het plangebied en de aard van de ontwikkeling, worden met betrekking tot de voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur verwacht. De waterloop ligt weliswaar op korte afstand, maar gezien de aard en omvang van de ingrepen in het plangebied worden hier geen negatieve effecten op verwacht. Door het intensief bebouwde karakter en actuele menselijke activiteiten is in dit deel van de EHS, ter hoogte van het plangebied, geen verstoringsgevoelige fauna aanwezig.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat, indien er bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels, er geen noodzaak bestaat voor een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet. Het plan is wat betreft de Flora- en faunawet uitvoerbaar.

Voorts is naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat een oriëntatiefase in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel een analyse van natuurwaarden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur uit te voeren. Met betrekking tot de gebiedsbescherming is het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland bevoegd gezag.

4.6 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een woning. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als zogenaamd geluidsgevoelige gebouwen. Onderzocht dient derhalve te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder nodig is.

4.6.1 Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 200 m. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze afstand 250 m voor tweestrookswegen. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Voor het plangebied is in dit verband de Botersloot relevant. Op deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen buiten de bebouwde kom. De voorgenomen woningbouw ligt binnen de zone van deze weg.

Normen wegverkeer

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wgh 2012). Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijke betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen (artikel 77 van de Wet geluidhinder). Indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB te boven gaat, kunnen, mits gemotiveerd, burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen tot maximaal 53 dB (art. 83 van de Wgh.)

Intensiteiten

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de gemeente Giessenlanden. De verwachte verkeersintensiteiten alsmede de samenstelling van het verkeer zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0013.png"

Verkeersintensiteiten

Berekeningen

De berekeningen zijn uitgevoerd met Standaard Rekenmethode II. Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt:

  • a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • b. 5 dB voor de overige wegen;
  • c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaatregelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond van dit artikel, 5 dB van de rekenresultaten afgetrokken. De berekeningen zijn uitgevoerd op hoogtes gekoppeld aan het op basis van het ontwerp te realiseren bouwhoogte (2 bouwlagen).

Berekend zijn de zij- achter- en voorgevel van de betreffende woning op een waarneemhoogte van respectievelijk 1,5 en 4,5 m hoogte. De resultaten van deze berekeningen zijn opgenomen in navolgende tabel en afbeelding. In Bijlage 6 Rekenbladen geluid zijn de volledige berekeningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0014.png"

Waarneempunten

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0015.png"

Geluidsbelasting waarneempunten in dB

4.6.2 Conclusie

De geprojecteerde woningen voldoen vanwege de Botersloot aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wet geluidhinder verzet zich derhalve niet tegen de realisatie van de woning.

4.7 Bedrijven en milieuhinder

In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijven en inrichtingen voor, die een belemmering kunnen vormen voor voorliggend bestemmingsplan. Het betreft een gemengd lint, met woningen en bedrijven. Aangrenzend aan de westzijde van het plangebied ligt een hoveniersbedrijf. Het perceel bevat echter geen bouwvlak, waardoor geen bebouwing geplaatst kan worden. Het wordt als kwekerij gebruikt. Aangezien reeds sprake is van menging met wonen, wordt het hoveniersbedrijf ten westen van het perceel niet extra belemmerd door deze woning, die bovendien achter de bestaande woning aan Botersloot 50 wordt gerealiseerd.

4.8 Externe veiligheid

Beoordelingskader
Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Per 1 april 2015 is het Basisnet externe veiligheid transportroutes (Bevt) met bijbehorend informatiesysteem Basisnet in werking getreden. In Basisnet staan gegevens over het vervoer van gevaarlijke stoffen over de grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen. Het Bevt vervangt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS).

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico's van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0016.png"

Uitsnede risicokaart, Botersloot 50 te Noordeloos groen gearceerd


Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

Het plangebied wordt ontsloten op de Botersloot. Op deze weg geldt ter plaatse een maximumsnelheid van 60 km/uur. De weg betreft een tweestrooksweg gelegen buiten de bebouwde kom. Zoals opgenomen in de paragraaf Geluid is de etmaalintensiteit in 2025 geprognotiseerd op 696 mvt/etmaal. Bij de ontwikkeling is geen sprake van een significante toename van de verkeersdruk op deze weg. De verkeerstoename voor deze ontwikkeling is 8 tot 9 voertuigen per etmaal.

Er zijn twee parkeerplaatsen nodig, het parkeren dient opgelost te worden op het eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.

4.10 Conclusie

Vanuit de uitvoeringsaspecten zoals behandeld in dit hoofdstuk, komen geen belemmeringen of aandachtspunten naar voren voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Het plan is daarmee vanuit deze milieuaspecten uitvoerbaar.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP4010-vast_0017.jpg"

Uitsnede Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

De verbouw van de schuur tot woning is kleinschalig en ligt beneden de drempelwaarden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG), zoals blijkt uit deze milieuparagraaf.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.


Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatie-plan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.


Planschade

Een belanghebbende kan, nadat een omgevingsvergunning onherroepelijk is, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.


Conclusie

De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatie-plan is niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerp heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen reacties ingediend.

Het ontwerp zal, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 Wro, gedurende zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. Eventuele resultaten hiervan worden in deze paragraaf verwerkt.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

Het bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de splitsing van het perceel Botersloot 50 te Noordeloos, waarbij een schuur wordt herbouwd op het perceel en zal worden bestemd als woning. Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen.

  • De bestemming 'Wonen' voor zowel de bestaande woning als de nieuwe woning in de voormalige boerderijschuur;
  • De bestemming 'Agrarisch met waarden - Cultuurhistorische waarden' voor de agrarische gronden ten zuiden van deze woningen;
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' voor het gehele plangebied
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'
  • De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'

De opzet en inhoud van de regels is zoveel mogelijk afgestemd op de regels van het nu geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden'. Voor een nadere toelichting op deze regels wordt verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden'.