direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijfswoning Vlietskade 1074 Arkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0689.BP1103-vas1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

De heer en mevrouw Sterk, exploiteren aan de Vlietskade 1074 te Arkel Tuincentrum en hoveniersbedrijf Sterk. Onder andere in het kader van een efficiëntere bedrijfsvoering, milieubesparing, inbraakcontrole op het terrein en het verminderen van de verkeersstroom woon- werkverkeer is het wenselijk voor initiatiefnemers om dagelijks op het terrein aanwezig te zijn. Hiervoor is het wenselijk op het terrein een bedrijfswoning te realiseren. Initiatiefnemers hebben bij de gemeente een plan ingediend voor de realisatie van een bedrijfswoning aan de noord-oostzijde van de bestaande bedrijfsbebouwing.

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Giessenlanden, ten zuidwesten van de kern Arkel aan de Vlietskade. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (globaal met rood omlijnd)

1.3 Vigerende regelingen

Voor de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden' (onherroepelijk per 2015-03-11). Een nadere toelichting op het vigerende plan en de daarbij behorende regelingen is te vinden in paragraaf 3.4.4.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 betreft een planbeschrijving van het voornemen. Hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de sectorale aspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk ook ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan is tot stand gekomen als gevolg van de gewenste ontwikkeling van een bedrijfswoning behorende bij Tuincentrum Sterk aan de Vlietskade te Arkel. In dit hoofdstuk wordt dan ook een beschrijving gegeven van de huidige situatie en wordt de gewenste ontwikkeling beschreven.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied betreft de bedrijfslocatie van Tuincentrum Sterk aan de Vlietskade 1074, ten zuiden van de kern Arkel. In het kader van de aanleg van de Betuwelijn is Tuincentrum Sterk met medewerking van de gemeente Giessenlanden en Provincie Zuid-Holland naar deze locatie verplaatst. Het gebied aan de Vlietskade kenmerkt zich als een gemengd landelijk gebied van wonen, bedrijfswonen, werken, agrarische functies, agrarisch verwante functies, een bedrijventerrein en een (motor)sportterrein (zie figuur 1.1).

Op het perceel van de initiatiefnemer is het hoveniersbedrijf en tuincentrum gevestigd. Het hoveniersbedrijf heeft haar opslag aan de west- en noordzijde van het bedrijfsgebouw. In het bedrijfsgebouw is het tuincentrum, een kantoor en een kantine ondergebracht. Aan de oostzijde/voorzijde van het bedrijfsgebouw zijn parkeerplaatsen gerealiseerd en vind buiten verkoop van een aantal groenproducten plaats. Het westelijke deel van het perceel met de agrarische bestemming is voorzien van een waterpartij. Dit is een waterberging die is aangebracht in verband met het bouwen van het tuincentrum in 2007 na de komst van de Betuwelijn langs de snelweg A15. Ook is toen een watergang die in de lengterichting van het perceel lag gedempt (de plaats van deze watergang is nog te zien op oude kaarten). Deze aanpassingen zijn destijds gedaan in overleg met het Waterschap Rivierenland. Voor deze werkzaamheden is een vergunning verleend (de vergunning is bijgevoegd als bijlage 1). Figuur 2.1 laat een luchtfoto van het plangebied zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0002.jpg"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie Tuincentrum Sterk (bron: Bingmaps)

Vanaf de Vlietskade is het plangebied toegankelijk via twee toegangspoorten. Direct achter de watergang liggen de parkeerplaatsen van bezoekers en personeel. Het hoofdgebouw, één laag plus kap, staat prominent op het perceel. Zowel het parkeerterrein als de buiten verkoopruimte is groen ingericht ten behoeve van de landelijke uitstraling, waardoor het tuincentrum goed in zijn omgeving past. Figuur 2.2 laat een impressie zien van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0003.png"

Figuur 2.2: foto's plangebied vanaf de Vlietskade

2.3 Toekomstige situatie

Ten tijde van de bedrijfsverplaatsing van Tuincentrum Sterk is reeds te kennen gegeven dat het wenselijk is een bedrijfswoning te realiseren. Met name vanuit het oogpunt van bedrijfsefficiëntie, veiligheid is het wenselijk om op de bedrijfslocatie te wonen. Uiteindelijk heeft dit in 2013 geresulteerd in een informeel verzoek aan het college van de gemeente Giessenlanden voor een nieuw bouwvlak voor een woning. Er hebben in 2013 en 2014 diverse overleggen plaatsgevonden met het college van burgemeester en wethouders om het voornemen af te stemmen. In december 2014 heeft het college na consultatie van de provincie en de (destijds) nieuwe Verordening Ruimte op informele wijze ingestemd met de komst van het bouwvlak (met de bouw van de bedrijfswoning).

In navolging van de provinciale goedkeuring heeft de gemeente aan de initiatiefnemer de navolgende voorwaarden gesteld voor het verlenen van medewerking:

  • Initiatiefnemer dient aan te tonen dat de bedrijfswoning een uitzonderlijke duurzame en ecologische kwaliteit zal bezitten;
  • Initiatiefnemer dient te waarborgen dat deze kwaliteit ook gehaald zal worden;
  • Initiatiefnemer dient aan te tonen dat de bedrijfswoning een voorbeeldproject binnen de gemeente Giessenlanden en binnen de grotere regio zal worden die tevens past in de uitgangspunten van de gemeente inzake duurzaamheid en milieu. Deze kwaliteit dient daadwerkelijk gehaald te worden.

Tevens dient de initiatiefnemer en gemeente te handelen binnen de kaders van de Verordening Ruimte.

Door de initiatiefnemer is opdracht gegeven aan JongZeeuw Architecten om een ontwerp te maken. Een beschrijving van het ontwerp van de bedrijfswoning, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt hoe de gewenste kwaliteit wordt gewaarborgd is opgenomen als bijlage 5.

De nieuwe bedrijfswoning zal worden geplaatst aan de noordoost zijde van de bedrijfsbebouwing. Momenteel wordt deze ruimte gebruikt voor de buitenverkoop. De groen ingepaste bedrijfswoning wordt op ruime afstand van de Vlietskade geplaatst, waardoor geluidsoverlast (wegverkeerslawaai, zie paragraaf 4.2) wordt voorkomen. Tussen de bedrijfswoning en straat wordt een ruime tuin aangelegd. De bestaande parkeerplaatsen ter plaatse van de noordelijke ingang (dus vóór de voorgevel van de te bouwen woning (zie figuur 2.1 en 2.3) zullen verdwijnen ten gunste van een verbeterde waterhuishoudkundige situatie van de bodem. De overige parkeerplaatsen blijven behouden. Zie figuur 2.3 voor een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0004.jpg"

Figuur 2.3: Plattegrond nieuwe inrichting plangebied

Doel en opdracht bij het ontwerp was de realisatie van een milieuvriendelijke, duurzame en ecologisch hoogwaardige woning. Het door JongZeeuw Architecten gemaakte ontwerp sluit hierbij aan door gebruik te maken van natuurlijke materialen en isolatie in combinatie met een moderne uitstraling. Figuur 2.4 geeft een impressie van de nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0005.jpg"

Figuur 2.4: Impressie van de nieuwe woning

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die in deze paragraaf niet worden behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke- en cultuurhistorische waarden.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Dit plan is niet strijdig met de regels in het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing Ladder

De beoogde ontwikkeling betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het toevoegen van één enkele bedrijfswoning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

3.2.4 Conclusie rijksbeleid

Het SVIR- en de Barro bevatten geen relevante passages- en artikelen voor de ontwikkeling van het plangebied. De ontwikkeling van één nieuwe bedrijfswoning in het buitengebied wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is dan ook niet aan de orde. Derhalve vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Conclusie VRM

Het plangebied is door de provincie aangewezen als veen(weide)gebied buiten het gebied aangewezen als bebouwde ruimte. Tevens is het landelijk gebied ter plaatse aangewezen als belangrijk weidevogel gebied. De ontwikkeling van de bedrijfswoning bij een niet-agrarisch bedrijf vindt plaats direct naast de bedrijfsbebouwing op het bedrijfsperceel. Deze gronden zijn momenteel in gebruik als buiten verkoop ruimte. Deze ontwikkeling zorgt er daardoor voor dat het weidevogelgebied niet wordt aangetast.

De beoogde ontwikkeling is in lijn en passend binnen de Visie Ruimte en Mobiliteit. De realisatie van een bedrijfswoning zorgt voor een betere benutting van de ruimte en het behalen van ecologische en duurzame doelstellingen. In het kader van een efficiëntere bedrijfsvoering zorgt de bedrijfswoning er tevens voor dat de belasting op het milieu wordt verbeterd door het verminderen van het aantal vervoersbewegingen (woon-werkverkeer). De nieuwe bedrijfswoning zorgt voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en zal door de inpassing in het landschap bijdragen aan de kernkwaliteiten van het veenweidelandschap.

3.3.2 Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit (2016)

De Provincie Zuid-Holland is bezig met het actualiseren van haar ruimtelijk beleid. Momenteel ligt de ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit (2016) ter inzage. Dit beleid is nog niet vigerend.

De Actualisering 2016 betreft de eerste reguliere actualisering van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), om er voor te zorgen dat de VRM weer up to date is. Het gaat hier om een partiële herziening, niet alles is opnieuw bezien.

De actualisering richt zich op een aantal zaken waaronder: geactualiseerde regionale visies voor kantoren en wonen, verwerking Hoofdlijnenakkoord van de nieuwe provinciale coalitie waaronder aanpassingen ten aanzien van slim ruimtegebruik, de omvang van agrarische bouwpercelen en intensieve veehouderij.

Tevens zijn enkele veranderingen doorgevoerd in het samenhangende systeem van beleidsproducten. De Agenda ruimte is vervallen, waardoor het Programma ruimte is aangepast. De Visie ruimte en mobiliteit krijgt expliciet de status van Waterplan. En het toetsingskader vergunningverlening bodemenergie is ingetrokken en vervangen door een nieuwe beleidsregel. Een laatste aanpassing is doorgevoerd in de uitvoeringspraktijk van het beleid waarmee is beoogd het beleid duidelijker te maken en er beter kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen.

De aanpassingen in de Ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit 2016 hebben geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.3 Verordening Ruimte

De Visie Ruimte en Mobiliteit is juridisch verankerd in de Verordening Ruimte. Hierin is aangegeven welke aspecten opgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Voor het plangebied is een aantal artikelen uit de verordening van toepassing. In deze paragraaf wordt getoetst aan de relevante artikelen.

3.3.3.1 Artikel 2.1.1. Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of;
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die:
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld;
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, en;
    • 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Toetsing aan artikel 2.1.1

Het voornemen voorziet in de ontwikkeling van één nieuwe bedrijfswoning bij een bestaand bedrijf in het buitengebied van de gemeente Giessenlanden. De ontwikkeling van één enkele (bedrijfs)woning wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder (zie ook paragraaf 3.2.3). Toetsing aan de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

3.3.3.2 Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

De provincie werkt aan een goed ingericht Zuid-Holland waar ruimte is voor nieuwe initiatieven. Daarbij is het van belang dat deze ontwikkelingen zorgvuldig gebeuren met aandacht voor de omgeving. Met het beleid op ruimtelijke kwaliteit stimuleert de provincie om zoveel mogelijk voort te bouwen op bestaande kwaliteiten en daarmee op de identiteit van Zuid-Holland. Deze waarden zijn in kaarten en tekst beschreven.

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart ('inpassen'):
    • 1. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied ('aanpassen'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door: zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied ('transformeren'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

  • a. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld is op de kaart 'Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit’ (kaart 7 Verordening Ruimte), kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling en voorts wordt voldaan aan de onder b en c gestelde voorwaarden.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  • a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    • 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    • 2. wegnemen van verharding;
    • 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    • 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit een verbetering ondergaat.
  • b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  • c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of;
  • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels

  • a. Voor zover in deze verordening specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij het bepaalde in dit artikel zich daartegen niet verzet;
  • b. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013).

Toetsing aan artikel 2.2.1

Het realiseren van een bedrijfswoning is mogelijk door inpassing in het landschap op basis van een integraal ontwerp van de bedrijfswoning. Hierdoor blijft de ruimtelijke kwaliteit van het landschap gewaarborgd. Het plangebied is aangeduid als gebied met beschermingscategorie 2. De beoogde locatie van de bedrijfswoning is momenteel in gebruik als bedrijfsterrein ten behoeve van de buiten verkoop van planten. Hierdoor zal de realisatie van de bedrijfswoning geen invloed hebben op het weidevogelgebied. Door zowel provincie als gemeente zijn voorwaarden gesteld aan de kwalitatieve waarde van de woning. Met de bouw van een duurzame, energie neutrale bedrijfswoning wordt uitvoering gegeven aan deze voorwaarden. De nieuwe bedrijfswoning voldoet dan ook aan en waarborgt de ruimtelijke kwaliteiten van het landschap.

3.3.3.3 Artikel 2.3.3 Bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing buiten bestaand stads- en dorpsgebied

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op bestaande niet-agrarische bedrijven en andere bestaande niet-agrarische bebouwing op gronden buiten bestaand stads- en dorpsgebied, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. uitbreiding met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak van niet-agrarische bedrijven en agrarische aanverwante bedrijven, wordt beschouwd als inpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid;
  • 2. uitbreiding met meer dan 10% van het bruto vloeroppervlak van de onder 1 bedoelde bedrijven, wordt beschouwd als aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid, voor zover verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is gebleken;
  • 3. bij een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf is ten hoogste een bedrijfswoning toegestaan, voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;
  • 4. verplaatsing van een bestaand niet-agrarisch bedrijf of andere niet-agrarische bebouwing naar een nieuwe locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied is mogelijk indien per saldo de ruimtelijke kwaliteit verbetert en de bebouwing en de verharding op de oorspronkelijke locatie worden verwijderd.

Toetsing aan artikel 2.3.3

Met het bestemmingsplan wordt de realisatie van een bedrijfswoning mogelijk gemaakt bij een niet-agrarisch bedrijf buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. De bedrijfswoning is noodzakelijk voor een doelmatige en efficiënte bedrijfsvoering. Niet alleen zorgt de bedrijfswoning voor een efficiëntere bedrijfsvoering, ook worden voordelen behaald in het kader van milieubelasting, inbraakcontrole op het terrein en het verminderen van de verkeersstroom woon- werkverkeer.

Voor het genoemde bedrijf is het noodzakelijk om buiten de reguliere werktijden aanwezig te zijn voor het onderhouden van de plantenafdeling op het buitenterrein, het ontvangen van leveranciers van goederen en controle op bezoekers van de vlinder- en bijentuin (gelegen op het eigendom direct ten westen van het bedrijfsperceel), waarvoor op het bedrijfsperceel wordt geparkeerd.

Het provinciale uitgangspunt, dat in de meeste situaties een bedrijfswoning geen noodzakelijkheid is, gelet op de beschikbaarheid van toezichts- en bewakingsapparatuur, gaat voor Tuincentrum Sterk niet op. Door de ligging aan de Vlietskade in het buitengebied van de gemeente Giessenlanden is de aanrijtijd in geval van calamiteiten in de vorm van inbraak of brand aanzienlijk te noemen. Hierdoor is het voor initiatiefnemers niet mogelijk om binnen korte tijd op de locatie aanwezig te zijn en criminelen te weren. Daarbij kan, gezien de afstand tot naastgelegen woningen en bedrijven, ook geen beroep worden gedaan op de buren.

Het is dan ook van groot belang voor initiatiefnemers om aan de Vlietskade 1074 direct bij het bedrijf te wonen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon

Op basis van een gebiedsanalyse, input van de raad, de klankbordgroep en burgemeester en wethouders heeft de ontwikkelingsvisie voor Giessenlanden vorm gekregen. Per thema heeft het college diverse beslissingen genomen. Deze thema's komen in de visie terug. Onderstaande tekst geeft de voor het bestemmingsplan van belang zijnde thema's en bijbehorende visies weer.

Ruimtelijke kwaliteit

  • De beeldkwaliteit in de historische kernen en linten wordt versterkt. Voornamelijk langs de Giessen en in Hoornaar, Noordeloos en Giessen-Oudekerk dient de beeldkwaliteit voor de toekomst gewaarborgd en versterkt te worden. Aandacht voor cultuurhistorie is vanzelfsprekend.
  • Het is van groot belang dat de karakteristieke doorzichten vanuit het bebouwingslint naar het open achterland en de Giessen behouden blijven.
  • Giessenlanden blijft een Groene Hart gemeente. Giessenlanden vormt de rand van het Groene Hart aan de zuidzijde. Het karakter van het Groene Hart domineert in het Giessenlandse landschap. Daarentegen vormt de oprukkende bebouwing van de Merwedezone aan de zuidzijde van de gemeente een andere eigenschap van het gebied.
  • Om te voorkomen dat de verstedelijking nog verder noordwaarts het gebied intrekt, wordt een agrarische bufferzone gecreëerd. Het buffergebied voorziet tevens in de situering van de oost-westlopende provinciale ecologische verbindingszone.
  • De zone tussen het agrarisch buffergebied en Giessenburg en Arkel kan worden gezien als overgangszone van het open landschap naar het stedelijk gebied. Hier kan vorm aan gegeven worden door in kleine hoeveelheden, in lage dichtheden, dorps en in het groen te bouwen.
  • Met betrekking tot natuurontwikkeling in het landelijk gebied vindt een tracéstudie plaats naar de Groene Ruggengraat (voorheen Natte As), zoals aangegeven in de Nota Ruimte en het Uitvoeringsprogramma 2007-2013 Groene Hart. De Groene Ruggengraat is een nationale robuuste ecologische verbindingszone die kansen biedt voor recreatie- en natuurontwikkeling ter plaatse.
  • Onderzocht wordt of er meer gebruik kan worden gemaakt van het Cultuurfonds voor Monumenten Zuid-Holland voor restauratiewerkzaamheden van monumenten en beeldbepalende panden in beschermd dorpsgezicht.
  • Eigenaren van lokale monumenten worden jaarlijks geïnformeerd over de mogelijkheden van financiële ondersteuning.
  • De term 'beeldbepalend' wordt alleen van toepassing verklaard op als zodanig aan te wijzen panden binnen door het Rijk aangewezen dorpsgezichten en panden binnen de gemeente aan te wijzen beschermde dorpsgebieden.
  • Karakteristieke panden, welke als voormalige woning met bedrijf bestemd geweest zijn met een minimale inhoud van 1.000 m³ kunnen in aanmerking komen voor een tweede woning. Het splitsen van karakteristieke (voormalige) boerderijen gaat verstening tegen, draagt bij aan behoud van het pand en kan bijdragen aan enige groei.
  • Voldoen aan de landelijke normen voor waterbeheer, zodat inwoners voldoende garantie hebben voor het hebben van droge voeten.
  • Voldoende water en groen in de kernen realiseren zodat ook vanuit de kernen een link met het omliggende landelijke gebied wordt gemaakt en het landschap als het ware in de dorpen wordt voortgezet en zichtbaar blijft.

Buitengewoon duurzaam

  • Meer samenwerking wordt gezocht met milieu- en natuurorganisaties en de agrarische sector.
  • Er wordt een milieubeleid ontwikkeld onder het motto 'een beter milieu begint bij jezelf'.
  • Het streven is dat elke nieuwe ontwikkeling zelf voor voldoende waterberging c.q. watercompensatie zorgt.
  • Wensbeeld om langs de A15 in de gemeente Giessenlanden drie windturbines te plaatsen.
  • In de agrarische bufferzone wordt een onderzoek gestart naar mogelijkheden voor het realiseren van een kleinschalige biomassa-installatie op terreinen zelf.

Toetsing

Het voornemen voorziet in de bouw van een bedrijfswoning bij een niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied. Voorwaarden aan de ontwikkeling zijn de realisatie van een hoogwaardige, duurzame en ecologische woning, passend in het landschap. Hiermee is aangesloten aan de uitgangspunten van de structuurvisie.

3.4.2 Nota Leefbaar Giessenlanden en Masterplan Voorzieningen 2024

Nota leefbaar Giessenlanden

In de notitie 'Leefbaar Giessenlanden' heeft het college van burgemeesters en wethouders aangegeven hoe zij wenst om te gaan met maatschappelijke veranderingen en wil het college middels deze notitie zorgen voor een begrotingsevenwicht. Het doel van de notitie is om sturing te geven aan de ambitie om een financieel gezonde gemeente te worden met een voorzieningenniveau dat ook in de toekomst aansluit op de behoefte van inwoners. De notitie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Een visie op de leefbaarheid;
  • Kaders voor investeringen in de toekomst.

Masterplan Voorzieningen

Het Masterplan Voorzieningen 2024 is een vervolg op de nota Leefbaar Giessenlanden, die op 31 mei 2012 door de raad is vastgesteld. Het doel is daarbij geweest om een voldoende basisniveau aan voorzieningen voor de langere termijn zeker te stellen en met name te richten op het behoud van een voldoende en actueel aanbod aan activiteiten en functionaliteiten. Dit is echter alleen mogelijk en -betaalbaar als op korte termijn belangrijke keuzes worden gemaakt. Om deze keuzes te kunnen maken, is vanuit een uitgebreide inventarisatie van de voorzieningen als onderwijs, dorpshuizen en buitensport, mogelijke scenario's in beeld gebracht. Deze scenario's zijn vervolgens voorgelegd aan de gemeenteraad van Giessenlanden. De gemeenteraad heeft de kaders voor het voorzieningenniveau vastgesteld en zijn er projecten gestart, waarbij per onderwerp wordt nagedacht over creatieve oplossingen. De gemeente doet dit in overleg met belanghebbenden. Samen met hen wordt per onderwerp bekeken hoe, aan de hand van de kaders van de gemeenteraad, kan worden gezorgd voor een betaalbaar en kwalitatief goed voorzieningenniveau in de toekomst.

Toetsing

Het voornemen zorgt ervoor dat de bedrijfsvoering van Tuincentrum Sterk wordt verbeterd, waardoor deze voorziening wordt versterkt en behouden blijft voor de gemeente Giessenlanden.

3.4.3 Nota Duurzaamheid 2016-2019 Gemeente Giessenlanden

De gemeente Giessenlanden heeft een nieuwe nota duurzaamheid opgesteld voor de periode 2016 - 2019. Met het opstellen van nieuw duurzaamheidbeleid wordt een stap gezet in de implementatie van duurzaamheid in het gemeentelijke beleid en een meer actieve benadering van het begrip 'duurzaamheid'. Het doel van de nota is om duurzaamheid beleidsmatig handen en voeten te geven. De nota geeft een beknopt beeld van hoe de gemeente de komende jaren gaat werken aan een meer duurzame gemeente.

De basis van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid is terug te vinden in de 3 P's: People, Planet en Profit. Ofwel sociaal, ecologisch en economisch. Een duurzame keuze is sociaal aanvaardbaar, ecologisch verantwoord en economisch rendabel.

De kern van het Giessenlandse duurzaamheidsbeleid is als volgt:

  • Duurzaamheid wordt ingebed in alle beleidsvelden binnen de gemeentelijke organisatie;
  • Er wordt zoveel mogelijk samenwerking gezocht met partijen buiten de gemeentelijke organisatie.
  • De gemeente geeft uitvoering aan de diverse rollen die de gemeente heeft (gever van het goede voorbeeld, initiatief nemer, begeleider/facilitator, (co-)financier);
  • De gemeente focust op onderdelen waarbij het meeste resultaat kunnen verwachten.

Bij besluitvorming dient een afweging te worden gemaakt voor wat betreft de consequenties van verschillende keuzes vanuit sociaal, economisch en ecologisch perspectief. De beleidsmatige doelstelling van de gemeente Giessenlanden is dat duurzaamheid wordt verankerd in de besluitvorming. Duurzaamheid moet in 2020 niet langer als apart beleidsveld gezien worden, maar wordt dan als vanzelfsprekend meegenomen als component binnen alle beleidsvelden en besluiten.

Toetsing

Onderdeel en belangrijk aspect van de principemedewerking van de gemeente is te voorzien in een duurzame woning. Bij het ontwerp van de woning is hier rekening mee gehouden zoals ook is beschreven in bijlage 5. Voorzien wordt in een duurzame ecologische woning, welke uitstekend past in de uitgangspunten van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid.

3.4.4 Bestemmingsplan Buitengebied Giessenlanden

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden' welke onherroepelijk is per 11 maart 2015. Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'Detailhandel' en 'bedrijf' opgenomen (zie figuur 3.1). Binnen deze bestemmingen is geen aanduiding ' bedrijfswoning' opgenomen. Binnen deze bestemmingen is daardoor de realisatie van de bedrijfswoning niet mogelijk.

Naast de detailhandel en bedrijfsbestemming voorziet het vigerende bestemmingsplan in een archeologische dubbelbestemming ('Waarde - Archeologie - 5'), ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden aan- of nabij het grondoppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0006.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Giessenlanden

Strijdigheid met het bestemmingsplan

Realisatie van een bedrijfswoning is niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingen 'Detailhandel' en 'Bedrijf' vanwege het ontbreken van de aanduiding 'bedrijfswoning'.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Het realiseren van de bedrijfswoning bij Tuincentrum Sterk is passend binnen de beleidskader van de gemeente Giessenlanden. Door uitvoering te geven aan de kwaliteitseisen uit de verschillende beleidsstukken is het mogelijk een duurzame ecologische bedrijfswoning te realiseren welke passend is in het buitengebied van de gemeente Giessenlanden.

3.5 Conclusie beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het vigerend bestemmingsplan maar wel met het rijks-, provinciaal en overig gemeentelijk beleid. De ontwikkeling vindt aansluiting binnen de in de Verordening Ruimte aangegeven voorwaarden en de gemeentelijke ambities. Derhalve vormt dit aspect geen belemmering voor de verdere uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

De wet en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn de onderhavige onderzoeken noodzakelijk voor het bestemmingsplan. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de conclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn.

4.2 Akoestiek

Normstelling en beleid

(Bedrijfs)woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek

De ontwikkeling maakt een nieuwe bedrijfswoning mogelijk. Bedrijfswoningen zijn geluidsgevoelige functies. De locatie is gelegen aan de Vlietskade. Deze weg is buitenstedelijk gelegen, heeft twee rijstroken en zodoende een geluidszone van 250 m. Aangezien de bedrijfswoning hierbinnen is gelegen, is akoestisch onderzoek op grond van de Wgh noodzakelijk. Overige akoestische relevante wegen zijn niet aan de orde. Het plangebied ligt buiten de geluidszone van de Merwede-Lingelijn. Onderzoek naar spoorweglawaai is dan ook niet aan de orde. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

Conclusie

Op grond van de SRM I-methode is de geluidsbelasting ter plaatse van de gevel van de nieuwe bedrijfswoning ten gevolge van het verkeer op de Vlietskade berekend. Daaruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn daarom niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • Gebiedsgericht werken;
  • Waterbewustzijn ;
  • Innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Gemeentelijk beleid

Sinds 2004 is de gemeente Giessenlanden in het bezit van een waterplan. In dat waterplan hebben Waterschap Rivierenland en de gemeente Giessenlanden hun gezamenlijke visie en doelstellingen beschreven voor het waterbeheer. Het plan gaat over het oppervlaktewater binnen de bebouwde gebieden van de zeven kernen: Arkel, Hoogblokland, Hoornaar, Schelluinen, Giessen-Oudekerk, Giessenburg en Noordeloos. Het plan dient nu als leidraad voor de uitvoering van allerlei maatregelen op het gebied van water en als kader voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Huidige situatie

Algemeen

De bedrijfswoning is beoogd aan de noordoost zijde van het terrein van het tuincentrum en hoveniersbedrijf. In de huidige situatie bestaat de locatie grotendeel uit verharding.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei op veen. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Aan de noord, oost- en zuidkant van het terrein zijn watergangen aanwezig. De watergangen aan de noord- en zuidkant betreffen B-watergangen. Hiervoor geldt een beschermingszone van 1 meter breed. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. De watergang aan de oostkant betreft een C-watergang. Hiervoor geldt geen beschermingszone. De boogde bedrijfswoning is niet gelegen binnen de beschermingszone van een watergang.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een bedrijfswoning. De beoogde locatie voor de bedrijfswoning is in de huidige situatie verhard. In de toekomstige situatie zal er rondom de bedrijfswoning een tuin ingericht worden. Hierdoor zal sprake zijn van een afname in verharding. Aangezien er een afname van verharding plaatsvindt, is er sprake van een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watervergunning

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van één bedrijfswoning. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Vlietskade (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 21,0 ìg/m³ voor NO2, 22,3 ìg/m³ voor PM10 en 14,3 ìg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Situatie

Het bedrijfsperceel van tuincentrum Sterk heeft een oppervlakte van 15.990 m2. Sterk heeft het voornemen om een bedrijfswoning te bouwen bij het bestaande tuincentrum. De bedrijfswoning wordt gesitueerd vijf meter achter de voorgevel van het tuincentrum. De woning is geprojecteerd aan de noordzijde van het tuincentrum en zal bedrijfsmatig met het tuincentrum verbonden zijn. Voor het tuincentrum geldt de bestemming Detailhandel. In de omgeving van de bedrijfswoning is een motorcrossbaan aanwezig (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0007.png"

Figuur 4.1: Situatie Vlietskade (bron: BAG)

Gebied

Het tuincentrum ligt in een overwegend landelijk gebied maar vanwege de aanwezigheid van verschillende functies, waaronder wonen, sport en recreatie, agrarische functies, een bedrijventerrein, een paardenfokkerij met dressuur, een spoorlijn, snelweg A 27, een hoogspanningslijn alsmede een motorcrossbaan wordt de omgeving als 'gemengd gebied' getypeerd in de zin van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Dat het gebied als zodanig kan worden getypeerd volgt ook uit de uitspraken van de Raad van State ECLI:NL:RVS:2012:BX7128, ECLI:NL:RVS: 2014:4186 en ECLI:NL:RVS:2014:1330.

VNG – Brochure

De VNG – Brochure heeft sinds de eerste editie in 2002 de status van pseudo - wetgeving. Sinds de eerste editie in 1986 bevat de VNG-brochure bedrijvenlijsten die gemeenten in hun ruimtelijke ordeningsbeleid en bij het scheiden van milieubelastende functies kunnen hanteren. Het scheiden van milieubelastende functies en woningen is erop gericht om reeds in het ruimtelijke spoor zo veel mogelijk te voorkomen dat milieuhinder en gevaar voor woningen ontstaat en anderzijds om voldoende zekerheid te bieden dat bedrijven hun activiteiten kunnen blijven voortzetten.

De bedrijvenlijsten geven voor een scala aan bedrijfsactiviteiten (lijst 1), opslag en installaties (lijst 2) indicatieve afstanden die kunnen worden aangehouden tot woningen in verband met de te verwachten milieubelasting van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze afstanden is de indicatieve afstand en is bepalend voor de categorisering van een bedrijfstype. Van deze indicatieve afstanden kan gemotiveerd worden afgeweken bij de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De aanvaardbaarheid van de woning van Sterk in verband met het akoestisch woon- en leefklimaat is beoordeeld volgens de methode van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Het aspect geur is eveneens beoordeeld, zie hierna bij Geurhinder veehouderij. Het aspect gevaar is reeds hiervoor beoordeeld, zie de paragraaf 4.6 Externe veiligheid. Het aspect stof is bij het bouwvoornemen van Sterk niet aan de orde.

Geluid

Ten zuidoosten van de locatie is een motorcrossbaan gelegen van MC De Bougie. Een motorcrossbaan wordt in de VNG – brochure aangemerkt als een belastende inrichting waarvoor een zonering is bepaald. De inrichting is een Categorie 19.4 onder c van Onderdeel C van Bijlage I, behorende bij het besluit omgevingsrecht (BOR). Voor de motorcrossbaan gelden in de VNG – Brochure indicatieve afstanden tot nieuw te bouwen woningen. Conform de vergunning van MC de Bougie bedraagt het aantal crossuren minder dan 8 uur. De indicatieve afstand voor geluid voor een motorcrossbaan met minder dan 8 crossuren in de week is 700 meter, uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied. De bedrijfswoning van Tuincentrum Sterk is geprojecteerd binnen deze indicatieve afstand. De bedrijfswoning bevindt zich op een afstand van 220 meter tot de grens van de inrichting van de motorcrossbaan.

Er is daarom een nadere akoestische onderbouwing nodig, gebaseerd op de bedrijfsvoering en geluidemissie van de motorcrossbaan, de omgeving als gemengd gebied en op de projectie van de woning bij het Tuincentrum.

Normstelling

De norm voor de geluidbelasting uit de VNG-publicatie voor een reguliere woning in een gemengd gebied is opgenomen in onderstaande tabel 4.2.

Tabel 4.2 Geluidnormen voor een gemengd gebied

Periode   Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT)   Maximale geluidbelasting (LA,max)  
Dagperiode (07:00 - 19:00)   50 dB(A)   70 dB(A)  
Avondperiode (19:00 - 23:00)   45 dB(A)   65 dB(A)  
Nachtperiode (23:00 - 07:00)   40 dB(A)   60 dB(A)  

Op basis van het akoestische rekenmodel behorende bij de vergunning is een berekening gemaakt. Hierbij is op de perceelgrens van het tuincentrum een extra rekenpunt ingevoerd (zie bijlage 3). Vervolgens is conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai berekend wat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau vanwege MC de Bougie bedraagt ter plaatse van dit rekenpunt.

Beoordeling

Uit de rekenresultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 50 dB(A) bedraagt en het maximaal geluidniveau 69 dB(A). Op basis van de vigerende vergunning van de motorcrossvereniging kan gesteld worden dat voldaan kan worden aan de richtwaarden voor gemengd gebied. Omdat de woning, gezien vanuit de crossvereniging gepland is achter de bestaande loods van Tuincentrum Sterk aan de noordzijde zal de daadwerkelijke geluidbelasting nog lager liggen. Hiermee is aangetoond dat er bij de bedrijfswoning bij Tuincentrum Sterk sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat.

Geluid spoorbaan en parallelweg

Zie de paragraaf 4.2 Akoestiek.

Geurhinder veehouderij

Beoordeeld dient te worden of de nieuw te bouwen woning een belemmering kan vormen voor de agrarische functies in de omgeving. De Mourikhoeve staat aan de zuidkant van het tuincentrum aan de Vlietskade 104. De gemeten afstand tussen het emissiepunt van de dichtstbijzijnde stal en de nieuw te bouwen woning bedraagt 195 meter. Deze afstand is beduidend groter dan de wettelijk minimaal aan te houden afstand van 50 dan wel 100 meter. De norm die ter plaatse van de Vlietskade 104 ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij geldt (buiten een concentratiegebied en buiten de bebouwde kom) bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

Deze norm kan met de gemeten afstand niet worden overschreden. Geconcludeerd kan worden dat de nieuw te bouwen woning geen belemmering is voor de bestaande agrarische functie ten zuiden van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de nieuw te bouwen woning niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek 

Uit de professionele risicokaart blijkt dat er bij het tuincentrum een bovengrondse propaantank aanwezig is. Hiervoor geldt een plaatsgebonden risicocontour van 9 m. De beoogde bedrijfswoning ligt buiten deze contour en vormt geen belemmering.

Ten zuidoosten van de beoogde bedrijfswoning op een afstand van circa 65 m ligt een hogedruk aardgasleiding. Voor deze leiding geldt een invloedsgebied van 70 m. De beoogde bedrijfswoning ligt dan ook binnen het invloedsgebied. Gelet op de afstand en de kleinschalige ontwikkeling waarbij sprake is van een beperkte toename in het aantal personen wordt verwacht dat de ontwikkeling niet van invloed is op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico vormt dan ook geen belemmering. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied dient wel een beknopte verantwoording opgenomen te worden waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Scenario

Voor een hogedruk aardgastransportleiding is het maatgevende scenario een fakkelbrand. Bijvoorbeeld bij (graaf)werkzaamheden door derden ontstaat een breuk in een hogedruk aardgastransportleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk continue uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt die duurt totdat na inblokken van de leiding de druk afneemt. Deze fakkel kan voor de grootste leidingen tot een hoogte van enkele honderden meters reiken. De fakkelbrand is hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid zegt iets over de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van een risicobron om zich in veiligheid te brengen, indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting.

Het voornemen voorziet in de ontwikkeling van één bedrijfswoning. Er worden geen functies mogelijk gemaakt die specifiek bedoeld zijn voor niet of verminderd zelfredzame personen. De aanwezige personen binnen het plangebied bestaan hoofdzakelijk uit zelfredzame personen. Er kunnen ook kinderen aanwezig zijn. Kinderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/ verzorgers de kinderen kunnen begeleiden, zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. Dit levert dan ook geen beperking op. Maatregelen om de zelfredzaamheid te vergroten zijn onder andere:

  • Gebruikers binnen het plangebied door middel van risicocommunicatie instrueren over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen;
  • Rekening houden met het verhogen van de brandwerendheid van de gevels;

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Voor een incident met een gasleiding geldt verder eveneens dat de leiding zo snel mogelijk afgesloten moet worden door de leidingbeheerder, in dit geval de Gasunie. Dit gebeurt tegenwoordig meestal automatisch indien de druk in een leiding wegvalt.

Er is sprake van twee toegangen tot het perceel vanaf de de Vlietskade. Via de Vlietskade is het plangebied in noordelijke (Arkel) en zuidelijke richting (Gorinchem) ontsloten. Daarmee is een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten gegarandeerd.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de beleid en normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Er is sprake van een goede bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Daarnaast zijn er verschillende mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.7 Bodemkwaliteit

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Volgens de bodemkwaliteitskaart van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid is het plangebied ingedeeld in de functie landbouw/natuur. De bodem is hier over het algemeen schoon (kwaliteitsklasse AW2000). Ter plaatse van de klasse AW zijn alle gemiddelden lager dan de maximale waarden voor de klasse 'wonen'. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie wonen.

Het bestemmingsplan voorziet niet in een functiewijziging en de bestemming van het plangebied wijzigt niet. Bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan is niet aan de orde. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen zal een actueel bodemonderzoek worden overgelegd.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Vlietskade. De Vlietskade zorgt in noordelijke richting voor de aansluiting van het plangebied met de kern van Arkel en in het zuiden met de stad Gorinchem. De weg wordt zowel gebruikt van gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. De weg is te typeren als een gebiedsontsluitingsweg in het buitengebied. De weg is duurzaam veilig ingericht als 60 km-weg, passend in het buitengebied van de gemeente Giessenlanden.

Het plangebied is goed te bereiken voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer, maar slecht met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op een afstand van minimaal 20 minuten lopen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het voornemen voorziet in de realisatie een bedrijfswoning bij een bestaand tuincentrum. Hierdoor zal de verkeergeneratie van het plangebied wijzigen. Er is sprake van de toevoeging van één woning. Een woning genereerd per etmaal gemiddeld 8 verkeersbewegingen. De verwachting is dat de toename kleiner zal zijn als gevolg van het verdwijnen van de verkeersstroom woon- werkverkeer. Het geringe aandeel extra verkeer wikkelt zich af over de Vlietskade en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

De parkeerbehoefte bedraagt 2,4 is 3 parkeerplaatsen ten behoeve van de nieuwe woning. Ter plaatse van het plangebied is voldoende ruimte om te voorzien in de eigen parkeerbehoefte.

Conclusie 

De ontsluiting van het plangebied is goed. De nieuwe ontwikkeling zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat het plan dan ook niet in de weg.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS (tegenwoordig Natuur Netwerk Nederland genoemd) alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt ten zuidwesten van Arkel. Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied, zoals een Natura 2000-gebied of een nationaal landschap. Tevens maakt het plangebied geen deel uit van het Natuurnetwerk. Beschermde gebieden liggen echter wel binnen een straal van 3 km van het plangebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Lingedijk & Diefdijk-Zuid en ligt op circa 1 km afstand ten westen van het plangebied. De Linge is daarnaast aangeduid als NNN-gebied. Het plangebied ligt aan de rand van een door de provincie aangewezen weidevogelgebied.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de geringe ontwikkeling kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Als gevolg van de ontwikkeling van de bedrijfswoning zal de verkeersgeneratie af nemen. Door het wonen bij de bedrijfslocatie zal de verkeersstroom 'woon-werk-verkeer' verdwijnen. De verkeersgeneratie van één bedrijfswoning is daarbij dermate laag dat er geen sprake zal zijn van een meetbare toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Lingedijk & Diefdijk-Zuid.

De bewoner heeft de intentie om na het realiseren van de woning op het westelijke deel van het perceel bijenkasten te plaatsen en om daarbij samen te werken met de Nederlandse Bijenhouders Vereniging (NBV). Sterk heeft op deze westelijke gronden nabij de waterberging reeds diverse rijke flora aangebracht die de instandhouding van bijen maar ook vlinders zal ondersteunen. De natuurwaarden ter plaatse van het plangebied wordt derhalve versterkt.

Het plangebied ligt aan de rand van een weidevogelgebied. Gezien de bestaande activiteiten zal de realisatie van een bedrijfswoning op het terrein geen wezenlijke extra verstoring veroorzaken. Wel is het van belang om de bouwwerkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen zodat eventuele verstoring door bijvoorbeeld geluid voorkomen kunnen worden. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0009.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 3), die is uitgevoerd op dinsdag 29 maart 2016. In tabel 4.3 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.3: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief voor tabel 1 soorten)

Wet Natuurbescherming   Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten
 
Nee  
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen   Nee  
Overige soorten   Algemeen


Vrijstellingsregeling provincie Zuid-Holland  



huisspitsmuis, bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker, kleine watersalamander  
Nee


Nee  

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de algemene soorten van de Wnb omdat hiervoor een provinciale vrijstelling geldt van de relevante verbodsbepalingen. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Er vliegen en foerageren in lage dichtheid vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Toetsingskader

Wet archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn en waar deze bedreigd worden door een voorgenomen bodemingreep, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan de bodemverstorende werkzaamheden archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Boven is reeds vermeld dat de kosten hiervan voor rekening zijn van deze initiatiefnemer. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De onderzoeksresultaten vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Er is altijd een voorkeur om de archeologische waarden in de bodem te bewaren (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Als behoud in situ niet tot de mogelijkheden behoort dan wordt wederom uitgegaan van het basisprincipe de 'de verstoorder betaalt.

Onderzoek

Uit de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (zie figuur 4.2) blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde aan of nabij het oppervlak kent. Deze is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven. Voor deze archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m2 en dieper dan 150 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' aan het plangebied toegekend. Op basis van de bijbehorende regels geldt een voorbehoud bij bodemingrepen kleiner dan de vrijstellingsgrens waarbij vondsten of sporen worden aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0010.jpg"

Figuur 4.2: Uitsneden Archeologische waardenkaart

De te bouwen bedrijfswoning heeft een oppervlak dat kleiner is dan 250 m2. De bedrijfswoning krijgt geen kelder en ten behoeve van de fundering wordt niet dieper gegraven dan de ondergrens van 150 cm. In het kader van het voornemen is dan ook geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Aangezien er geen archeologisch onderzoek is en wordt uitgevoerd ten behoeve van onderhavig plan, zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' conform het vigerende bestemmingsplan worden opgenomen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Reactie gemeente

'De oever- en beddingafzettingen van de in de ondergrond aanwezige stroomgordel bevinden zich dieper dan 1,5 m-mv. Het bouwoppervlak valt weliswaar net binnen de onderzoeksgrens van 250 m2, maar de diepte van de verstoring voor de nieuwbouw is kleiner dan 1,5 m-mv. Derhalve is vervolgonderzoek volgens de beleidsrichtlijnen van gemeente Giessenlanden niet noodzakelijk. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie dient wel gehandhaafd te worden voor het betreffende perceel.'

4.10.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)

De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte richt het beschermende ruimtelijk beleid zich met name op een selectie van de CHS: archeologie, molen- en landgoedbiotopen, cultuurhistorische kroonjuwelen en werelderfgoed.

De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0689.BP1103-vas1_0011.jpg"

Figuur 4.3. Cultuurhistorische waardenkaart (bron: CHS provincie Zuid-Holland, plangebied globaal met rood omlijnd)

Onderzoek en conclusie

Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.3) is te zien dat voor het plangebied een redelijke hoge cultuurhistorische waarde geldt. Deze waarden hangen direct samen met de kwaliteiten van het veen(weide)landschap (zie paragraaf 3.3.1).

Bij het ontwerp van de bedrijfswoning is reeds rekening gehouden met de kwaliteiten van het landschap, waardoor de cultuurhistorische structuur niet wezenlijk wordt aangetast. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.11 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een bedrijfswoning bij een bestaand bedrijf (Tuincentrum) en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk is uiteengezet welke uitgangspunten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze is vormgegeven.

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling, zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures, kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt beperkte flexibiliteit voor de beoogde ontwikkeling en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is de regeling afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Giessenlanden'.

5.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Artikel 3 Detailhandel

Ten behoeve van het tuincentrum is conform het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel' opgenomen. Met een bouwvlak is aangegeven, waar de bedrijfsbebouwing gerealiseerd kan worden tot een maximum bebouwd oppervlak van 20% van het bouwvlak. In het bouwvlak is met de aanduiding 'bedrijfswoning' de locatie van de nieuw te realiseren bedrijfswoning aangegeven. Voor de bedrijfswoning geldt een afwijkend bebouwingspercentage en een afwijkende bouw- en goothoogte. Voor de verbeelding is dit de enige wijziging.

Artikel 4 Waarde Archeologie

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn, na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden ten behoeve van een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 250 m² of dieper dan 150 cm en met heiwerkzaamheden een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan. Behoud in situ is hierbij echter uitgangspunt. Deze dubbelbestemming komt voort uit de archeologische verwachtings/ en beleidsadvieskaart van de gemeente Giessenlanden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast is het aanleggen van voorzieningen in het aangrenzende openbaar gebied niet aan de orde en wordt het opstellen van het bestemmingsplan door de initiatiefnemer bekostigd. Voor de gemeente Giessenlanden zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst afgesloten.

De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan “Bedrijfswoning Vlietskade 1074 Arkel” is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro verzonden worden aan diverse vooroverlegpartners. Daarnaast heeft het voorontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken, vanaf 10 maart 2017 tot en met 20 april 2017, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één inspraakreactie ingediend. De inspraakreactie is onderstaand samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

Inspraakreactie

Het voorontwerpbestemmingsplan “Bedrijfswoning Vlietskade 1074 Arkel” maakt de oprichting van een nieuwe geluidgevoelige bestemming (bedrijfswoning) mogelijk binnen de invloedssfeer van de motorcrossinrichting van MC de Bougie.

Blijkens de plantoelichting en de aanvullende akoestische berekening is gebleken, dat ter plaatse van het rekenpunt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 50 dB(A) bedraagt en het maximaal geluidniveau 69 dB(A). Deze waarden zijn gebaseerd op de uitgangspunten van het bij de vergunningaanvraag uit 2012 behorende geluidrapport. Daarbij werd uitgegaan van een geluidemissie van de crossmotoren van 94 dB(A), gemeten volgens de dynamische meetmethode van de KNMV, een en ander overeenkomstig het in 2012 geldende motorcrossreglement van de KNMV.

Inspreker brengt in de inspraakreactie naar voren dat de geluideisen van de KNMV met ingang van 2017 soepeler zijn geworden in die zin dat voor de geprojecteerde bedrijfswoning aan de Vlietskade 1074 rekening moet worden gehouden met een circa 4 dB(A) hogere geluidemissie dan is vermeld in de plantoelichting op het voorontwerpbestemmingsplan. MC de Bougie heeft omstreeks het tervisielegging van het voorontwerp een nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning ingediend die van deze hogere geluidemissie uitgaat.  

Beantwoording

De Milieudienst OZHZ heeft berekend dat een 4 dBA hogere geluidemissie (na verlenen van de omgevingsvergunning) geen effect zullen hebben op een goed woon – en leefklimaat in de bedrijfswoning van Sterk. Een goed binnenniveau van 35 dBA komt met de hogere geluidemissie niet in gevaar. Burgemeester en wethouders stellen vast dat de geluidsemissie bij MC de Bougie niet afkomstig is van een wettelijk gezoneerd bedrijventerrein en dat de mate van gevelwering bij de bedrijfswoning van Sterk in principe los staat van een mogelijk nieuwe omgevingsvergunning voor MC de Bougie.

De gevels van de bedrijfswoning worden reeds zodanig geïsoleerd, gedimensioneerd en ontworpen dat een energie neutrale balans wordt gevonden en de mate van geluiddemping bedraagt ruim méér dan het wettelijk minimum van 20 dBA.

Burgemeester en wethouders nemen de conclusies van Milieudienst OZHZ over en concluderen dat een mogelijk nieuwe omgevingsvergunning voor MC de Bougie niet in de weg staat aan de bedrijfswoning van Sterk. De inspraakreactie heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.  

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.