Plan: | Ontsluiting Dorpskern Arkel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0689.BP1011-vast |
De gemeente Giessenlanden heeft de wens om een tweede ontsluitingsweg te realiseren voor het zuidelijke deel van de kern Arkel. De ontsluitingsweg zal worden gerealiseerd langs het bestaande Hoefpad tussen de Mispeldreef en de Schoolstraat / Kerkeind, voor een betere ontsluiting van het zuidelijke deel van Arkel. Momenteel kan het verkeer namelijk alleen via de aansluiting op het Raadhuisplein of Koningin Wilhelminalaan, de woonwijk bereiken.
Ter plaatse van de geplande ontsluitingsweg geldt momenteel bestemmingsplan 'Dorpskern Arkel' welke is vastgesteld op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan is reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de ontsluitingsweg middels een wijzigingsplan mogelijk te maken. Het wijzigingsgebied omsluit echter niet geheel de voorgestelde nieuwe route. Om de ontsluitingsweg te kunnen realiseren is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied ligt in het zuidelijke gedeelte van Arkel. In figuur 1.1 is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Voor de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Dorpskern Arkel' (vastgesteld 27 juni 2013). In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Dorpskern Arkel' opgenomen. Ter plaatse van de geplande ontsluitingsweg zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' toegekend. Aanvullend hierop gelden de dubbelbestemmingen 'Leiding - Water', 'Waarde - Archeologie - 4' en 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'.
Figuur 1.2 plankaart vigerend bestemmingsplan 'Dorpskern Arkel'.
Strijdigheid met het bestemmingsplan
Realisatie van de nieuwe ontsluitingsweg is niet mogelijk op basis van de vigerende bestemmingen 'Groen' en 'Tuin'.
Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 behandelt de ruimtelijke analyse van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de sectorale aspecten. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk ook ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 2.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 2.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 2.4. In paragraaf 2.5 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen. Het in dit hoofdstuk samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal plaatsen verwezen naar sectoraal beleid of beleidsnotities die in deze paragraaf niet worden behandeld.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, welke op 13 maart 2012 is vastgesteld. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.
Conclusie
De beoogde ontwikkelingen draagt bij aan de verbetering van de bereikbaarheid in Arkel. Hierdoor voldoet de beoogde ontwikkeling aan de beleidskaders zoals genoemd in de SVIR.
Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart) en erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Dit plan is niet strijdig met de regels in het Barro.
Conclusie
De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op het plangebied. Het Barro vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
De realisatie van een ontsluitingsweg wordt (gezien de recente jurisprudentie) niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan hierdoor achterwege blijven.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Conclusie
Voor de realisatie van de tweede ontsluitingsweg is geen specifiek provinciaal beleid geformuleerd. De beoogde ontwikkeling is daarom ook niet strijdig met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
In het GVVP (vastgesteld in november 2015) is het integrale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende jaren beschreven voor de gemeente Giessenlanden. Zo wordt in het plan aangegeven wat op gemeentelijk schaalniveau welke keuzes de komende jaren op diverse terreinen gemaakt moeten worden voor verkeer en vervoer. Ook heeft het plan betrekking tot de mobiliteitseffecten van ruimtelijke ordeningsinitiatieven die door derden worden geïnitieerd. Een belangrijke keuze in het proces is dat de kwaliteit van een dorpskern voorop staat en wat kan verkeer en vervoer daar aan bijdragen. Omdat de gemeente Giessenlanden in de ‘oksel’ ligt van de Rijkswegen A15 en A27, waar de verstedelijkte Merwedezone ligt, ontstaat bij ontwikkelingsinitiatieven direct druk op het ‘Groene Hart’ van Nederland. Gemeente Giessenlanden vervult dan haar rol als poortwachter, waarbij zij duidelijke voorwaarden stelt bij de ontwikkelinitiatieven.
De opgave specifiek gericht op Arkel richt zich voornamelijk op de volgende vier thema’s:
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van dit bestemmingsplan, namelijk het realiseren van een extra ontsluitingsweg in het zuiden van Arkel, wordt in het GVVP benoemd als een autonome ontwikkeling. Voor deze betreffende ontwikkeling zijn dan ook separate studies verricht naar de (zie tevens 2.4.3).
De structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon is opgesteld om vanuit een integraal totaalbeeld, het toekomstige beleid van de gemeente Giessenlanden, voor een langere periode (circa 15 jaar) in beeld te brengen. De structuurvisie geeft een streefbeeld van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente en doet daartoe uitspraken op alle fronten. Voor Arkel zijn de volgende (relevante) uitspraken te noemen:
Conclusie
Het realiseren van een extra ontsluitingsweg in het zuiden van Arkel, speelt in op de wensen van de gemeente Giessenlanden. Zo zal de zuidzijde van Arkel beter worden ontsloten en zal er een veilige fietsroute worden gerealiseerd. Daarnaast draagt het ook bij aan de verkeersspreiding-, verkeersveiligheid- en leefbaarheid in Arkel. Door de extra ontsluitingsweg, kan het verkeer worden gesplitst en zal de verkeersintensiteit aan de Pr. Margrietstraat met de helft afnemen. Deze vermindering in het aantal gemotoriseerde voertuigen zorgt op zijn beurt weer voor een afname in uitstoot van co2 en fijnstof en een vermindering van geluidshinder. Hierdoor past de beoogde ontwikkeling binnen de beleidskaders genoemd in de structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon.
Op 25 februari 2010 is het Centrumplan Arkel vastgesteld. In dit centrumplan is reeds rekening gehouden met de tweede ontsluitingsweg, welke gewenst is wegens de uitbreiding van de kern Arkel aan de zuidzijde. Daarnaast zal de 2e ontsluitingsweg het deel van de dijk Schotdeuren-Dam-Schoolstraat verkeersluwer maken en het veiligheidsgevoel van de inwoners van Arkel vergroten. Dit door de realisering van een tweede ontsluitingsweg ten behoeve van de geplande uitbreiding aan de zuidzijde.
Om de tweede ontsluitingsweg vorm te geven zijn een drietal varianten van deze ontsluiting ontwikkeld.
De gedachte was dat de extra ontsluitingsweg hier gecombineerd zou worden met de ontsluiting van de nieuwe woonwijk. Deze ontsluitingsweg kon direct onderlangs de Kanaaldijk aangelegd worden, waarbij de ontsluitingsweg het woongebied af zou sluiten van de dijk en het Merwedekanaal. Echter is de woninguitbreiding geschrapt en heeft de aankoop van een woning aan de Haarweg geen goedkeuring gekregen van de gemeenteraad. Tevens is door het wegvallen van de woninguitbreiding, de exploitatie voor de aanleg van deze weg niet meer haalbaar.
Verkeerskundig gezien is dit alternatief (ontsluiting op de Haarweg) niet de meest effectieve oplossing. De reistijd voor motorvoertuigen, wordt door de aanleg van deze weg, nauwelijks korter dan de huidige route. Hierdoor gaan er te weinig motorvoertuigen gebruik maken van deze weg, terwijl de benodigde investering vrij groot is. Oplossingsvariant A heeft wel enig effect op de spreiding in Arkel, maar niet voldoende.
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven geen extra brug te willen over het Merwedekanaal. Dit vanwege de ligging van twee bruggen op zeer korte afstand van elkaar (Haarbrug en Rijksstraatwegbrug). Door de aanleg van een extra brug, zou het scheepvaartverkeer op deze vaarroute, te veel hinder ondervinden. De kosten voor het aanleggen en onderhouden van een nieuwe brug over het Merwedekanaal staan tevens niet in verhouding tot de opbrengsten. Hierdoor is al vrij snel gebleken dat oplossingsvariant nieuwe brug over Merwedekanaal niet haalbaar is en is er verder (verkeerskundig) niet meer naar onderzocht.
Ook is de oplossingsvariant vann het Hoefpad naar de Schoolstraat (dijk) zeer uitgebreid onderzocht. Deze nieuwe ontsluiting blijkt de meest efficiënte en effectieve variant en zorgt voor een optimale spreiding van het verkeer in Arkel. De beoogde ontsluitingsweg is daarom ook opgesteld binnen de kaders van deze variant.
Conclusie
Het beoogde doel van dit bestemmingsplan sluit aan op de genoemde oplossingen in het Centrumplan Arkel. Hierdoor past het binnen de beleidskaders van de gemeente Giessenlanden, genoemd in het Centrumplan Arkel.
Arkel is een dorp in de Alblasserwaard in de provincie Zuid-Holland, iets ten noorden van Gorinchem in het gelijknamige Land van Arkel. Het maakt deel uit van de gemeente Giessenlanden en had in 2014 circa 3.350 inwoners.
Het oorspronkelijke slagenlandschap rondom Arkel is inmiddels aangetast door een aantal inmengingen van bijvoorbeeld snelwegen, de betuweroute, bedrijventerrein Papland en het scholengebied. In Arkel zelf zijn ontwikkelingen gerealiseerd betreft een uitbreiding van woningbouw naar het zuiden. Al deze veranderingen dragen bij aan een toename in de verkeersintensiteit van Arkel. Al vele jaren zijn er maatschappelijke en politieke discussies gevoerd omtrent de aanleg van een extra ontsluitingsweg voor het zuidelijk deel van Arkel. Dit om de verkeersspreiding-, de verkeersveiligheid- en het veiligheid(sgevoel) van de inwoners van Arkel te vergroten. Hiermee wordt de verkeersdruk opgevangen en de leefbaarheid in Arkel verbeterd.
De realisatie van de extra ontsluitingsweg vindt plaats in het zuidelijke deel van Arkel, tussen de Hoefpad/Mispeldreef en Schoolstraat. Ter plaatse van deze extra ontsluitingsweg, is in het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskern Arkel' reeds een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, om de ontsluiting middels een wijzigingsplan mogelijk te maken. Het wijzigingsgebied omsluit echter niet geheel de voorgestelde nieuwe route. Vandaar dat de gewenste ontwikkeling door middel van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt. In onderstaand figuur is een weergave gegeven van het ontwerp van de nieuwe ontsluitingsweg.
Figuur 3.1 Uitsnede schetsontwerp nieuwe ontsluitingsweg
Verkeersveiligheid en milieu
Op dit moment wordt het zuidelijk deel van Arkel (circa 1.550 inwoners) alleen ontsloten door de Pr Margrietstraat. Dit zorgt ervoor dat het aantal motorvoertuigen (mvt) per etmaal erg hoog is (op dit moment circa 5.000 mtv per etmaal) in deze straat. Dit hoge aantal mtv per etmaal heeft nadelige gevolgen voor de directe leefomgeving in de Pr. Margrietstraat. Met name de leefbaarheid, verkeersveiligheid, geluidshinder en de uitstoot van CO2 en fijnstof zijn hier de boosdoeners.
De aanleg van een tweede ontsluitingsweg in het zuidelijk deel van Arkel draagt bij aan een betere spreiding van het verkeer in Arkel, waardoor de verkeersveiligheid in algemene zin toeneemt. Zo neemt bijvoorbeeld het aantal mtv per etmaal in de Pr. Margrietstraat tot 50% af. Hier staat tegen over dat het aantal mtv per etmaal in de directe omgeving van de tweede ontsluitingsweg zal toenemen en zich daarna zal verspreiden in het zuidelijk deel van Arkel. Aangezien dit aantal dan vergelijkbaar is met de Pr. Margrietstraat kun je spreken van een gelijke spreiding en blijven de mtv per etmaal ruim binnen de gestelde normen uit het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan.
Bereikbaarheid hulpdiensten bij spoedeisende hulpverlening
De brandweer en politie hebben aangegeven dat wat betreft de bereikbaarheid van het zuidelijk deel van Arkel er geen problemen zijn. De kern kan goed bereikt worden en de huidige normen voor aanrijtijden worden in de meeste gevallen gehaald. Wel is er een risico met de aanrijtijden wanneer bij brand in Arkel opgeschaald moet worden naar bijvoorbeeld middelgrote brand. De tweede tankautospuit komt bij opschaling standaard uit Gorinchem en zou bij een tweede ontsluitingsweg circa 3 minuten tijdswinst hebben om in het zuidelijk deel van Arkel te komen. Dit is voor dit soort calamiteiten een aanzienlijke tijdwinst.
De ambulancedienst werkt voornamelijk vanuit de ambulancepost in Meerkerk en heeft van daaruit geen problemen met de aanrijtijden richting het zuidelijk deel van Arkel. Uit onderzoek blijkt dat in 96,4% van de gevallen de ambulance vanuit Meerkerk op tijd komt in het zuidelijk deel van Arkel.
Een extra ontsluitingsweg is voor de ambulancedienst dan ook geen noodzakelijke behoefte. Wel kan het voordelen hebben als de ambulance niet uit Meerkerk komt en deze vanuit Gorinchem of zelfs Papendrecht moet komen. Dan is een tweede ontsluitingsweg een bijkomend voordeel omdat de aanrijtijd dan aanzienlijk wordt verkort.
Bereikbaarheid hulpdiensten bij calamiteiten en/of rampen (veiligheidsregio)
In 2008 heeft de toenmalige brandweercommandant (de heer G. van der Leeden) in de verkeerscommissie zijn zorgen uitgesproken over de algemene veiligheid in de kern Arkel met name bij calamiteiten en/of rampen. Een praktijk voorbeeld hiervoor is dat op 5 april 2008 het verkeer tijdens de jaarlijkse braderie op Plein 983 totaal is vast gelopen. Door het slechte weer kwamen relatief veel bezoekers met de auto, waardoor men uiteindelijk in de Pr. Margrietstraat tegenover elkaar kwam te staan. De auto's stonden vast tot aan de Schoolstraat en het heeft de politie 45 minuten gekost om de route weer vrij te krijgen.
Als er een calamiteit en/of ramp plaats vindt in (of in de directe nabijheid van) de Pr. Margrietstraat zit de rest van Arkel opgesloten. Indien nodig kan men fietsend of lopend vluchten via de kanaaldijk of het fietspad langs de tennisvereniging en in het uiterste geval met de auto. Dit laatste levert bij calamiteiten al snel problemen op omdat iedereen tegelijk met de auto het gebied uit wil en zich moet begeven op (fiets)wegen die niet voor autoverkeer bestemd zijn.
Op bedrijventerrein Vlietskade is het bedrijf Tremco Illbruck gevestigd wat een reëel risico vormt voor de kern Arkel. In het nieuwe bestemmingsplan voor bedrijventerrein Arkel is Tremco Illbruck aangemerkt als risicovolle inrichting. Dit bedrijf produceert- en werkt met chemicaliën en heeft bij een (grote) calamiteit en/of ramp zeer ernstige gevolgen voor met name het zuidelijk deel van Arkel. Bij een eventuele brand of andere calamiteit kunnen de inwoners lastig geëvacueerd worden en lopen zij een volksgezondheidsrisico. Bovendien zijn er in dit gebied diverse risicogevoelige voorzieningen aanwezig. De veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid heeft aangegeven dat het groepsrisico op dit moment beneden de oriëntatiewaarde ligt, maar adviseert de gemeente wel nadrukkelijk om het risico te verminderen door het aanleggen van een extra ontsluitingsweg.
Door de gemeente zijn diverse oplossingsrichtingen bekeken en beoordeeld. Zoals eerder beschreven is daarom het alternatief naar de Schoolstraat het meest efficiënt, effectief en heeft het de beste spreiding van het verkeer tot gevolg. Er is gekozen voor het alternatief langs het Hoefpad.
Ontwerp
De nieuwe verbinding wordt gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. De weg zal ook als zodanig ingericht worden conform Duurzaam Veilig. De intensiteit op de nieuwe weg zal circa 2.700 mvt/etmaal gaan bedragen. Deze intensiteit ligt onder de maximaal toelaatbare intensiteit voor erftoegangswegen. Gesteld kan dan ook worden dat de weg voldoende is ingericht om een adequate en veilige afwikkeling van het verkeer mogelijk te maken.
Verkeersstructuur
Het huidige wegennet in het zuidelijk deel van Arkel is theoretisch prima geschikt om de aantallen mtv/etmaal die gaan ontstaan na de aanleg van de tweede ontsluitingsweg aan te kunnen. De intensiteiten op de Mispeldreef/Hoefpad en de Onderweg zullen naar verwachting uitkomen op 2.900 mvt/etmaal. De intensiteit op de Schoolstraat zal toenemen tot 9.800 mvt/etmaal.
Naar aanleiding van de in 2010 gehouden gesprekken met inwoners van Arkel en de verschillende bewonersavonden, zijn aandachtspunten naar voren gekomen, waarmee rekening dient te worden gehouden. Om te voorkomen dat de verkeerveiligheid in het geding komt, zijn er op een aantal locaties aanpassingen nodig aan de huidige wegen.
Aan onderstaande aanpassingen wordt gedacht:
De wet en de jurisprudentie stellen eisen aan de inhoud van een bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan moet worden aangetoond en er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarom zijn de onderhavige onderzoeken noodzakelijk voor het bestemmingsplan. De onderzoeken zijn gebiedsdekkend van aard waarbij in de conclusies van iedere onderzoeksparagraaf aangegeven wordt of het deelaspect de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2010-2015 (2009) heeft een integraal en strategisch karakter. De koers voor de komende zes jaren wordt hierin vastgelegd. In de planperiode staan de volgende aspecten centraal:
Het Waterbeheerplan 2010-2015 borduurt voort op de verschillende beleidsplannen die in de afgelopen jaren zijn vastgesteld. Er is dus geen sprake van een breuk in het waterbeleid maar wel van een verdere intensivering. Het is het eerste volledig integrale waterbeheerplan van het waterschap. Alle beleidsaspecten van waterkeringen, watersysteem en afvalwaterketen zijn in dit plan verwoord. Ook zijn voor het eerst de nationale, de provinciale en waterschapsplannen tegelijkertijd opgesteld. Omdat deze verschillende plannen elkaar beïnvloeden is er veel geïnvesteerd in een goede afstemming tussen de verschillende overheden.
Gemeentelijk beleid
Pilotplan watervisie Arkel en Hoogblokland
Het waterschap Rivierenland onderzoekt de mogelijkheden voor een nieuw soort waterplannen, die meer rekening houden met ontwikkelingen. Om deze reden is een pilotplan (Watervisie Arkel en Hoogblokland, Pilotplan Waterschap Rivierenland, juli 2012) opgesteld, waarbij als plangebied is gekozen voor Arkel en Hoogblokland.
Deze watervisie is geen vastgesteld beleid, maar geeft wel een inzicht in de belangen en mogelijkheden wat betreft waterhuishouding in Arkel en Hoogblokland. Het pilotplan werkt met een lagenbenadering, waarbij op drie niveaus het water-, bodem- en groenbeleid geïntegreerd kunnen worden.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied in het zuidelijke deel van Arkel en bestaat voornamelijk uit gras met enkele bomen.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit jonge rivierkleigronden. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,4 en 0,8 m en de laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m bedraagt. Ter hoogte van de Onderweg is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen de 0,8 en 1,4 m en de laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m bedraagt.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten oosten van het plangebied is de Linge gelegen, een A-watergang. De watergang beschikt over een beschermingszone die is opgenomen in de legger van het waterschap. Deze reikt echter niet tot het plangebied. Direct ten zuiden van het plangebied is eveneens oppervlaktewater aanwezig. Dit water valt onder de C-wateren. Deze wateren zijn van tertiair belang voor het waterbeheer. Voor deze wateren geldt geen jaarlijkse onderhoudsplicht en is geen sprake van een beschermingszone.
Veiligheid en waterkeringen
Ten oosten van het plangebied is een regionale waterkering gelegen, welke op de verbeelding is voorzien van een dubbelbestemming. Op basis van de keur van het waterschap geldt een bescherming van de kern- of beschermingszone. Voor werken en werkzaamheden in de zone van de waterkering is dan ook een watervergunning nodig.
De kern- en beschermingszone tezamen hebben een breedte van 25 meter, gemeten uit de referentielijn van de waterkering. De kernzone heeft een breedte van 18 meter en is voorzien van een dubbelbestemming. De beschermingszone heeft een breedte van 7 meter en is op de verbeelding voorzien van een aanduiding.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie in een tweede ontsluitingsweg van Arkel. In de huidige situatie is het plangebied voor het grootste gedeelte onverhard. Door de beoogde ontwikkeling wordt er ca. 875 m2 nieuwe verharding toegevoegd. Hierdoor zijn watercompenserende maatregelen noodzakelijk. De compensatie van de toename verharding zal deels direct binnen het plangebied plaatsvinden, via door te trekken/te verbreden bermsloot. Het overgrote deel wordt gecompenseerd binnen het peilgebied in het weiland ten zuiden van Arkel waar de gemeente eigenaar is van het perceel.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Watervergunning
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Door de realisatie van de tweede ontsluitingsweg zullen fysieke aanpassingen aan bestaande wegen plaats vinden. Er is sprake van de volgende relevante akoestische situaties:
Reconstructie situaties
De nieuwe weg zal aansluiten op de Mispeldreef / Hoefpad en de Schoolstraat, zie figuur 1.1. Deze wegen zullen dan ook fysiek wijzigen. Ook zal de aansluiting van de Onderweg worden verlegd. In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij fysieke wijzigingen aan een weg met aanliggende geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) een zogenaamd reconstructie onderzoek te worden uitgevoerd.
De Mispeldreef / Hoefpad is een 30 km/h weg en daardoor niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat het akoestisch klimaat aanvaardbaar blijft.
Binnen het reconstructiegebied van de wijzigingen aan de Onderweg liggen geluidsgevoelige functies. Reconstructie onderzoek is dan ook nodig.
Nieuwe situatie
Het nieuw aan te leggen wegdeel wordt gezien als nieuwe weg in het kader van de Wgh. Om de effecten op de bestaande geluidsgevoelige functies in beeld te brengen dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aangezien de weg een 30 km/h regime zal gaan kennen dient dit onderzoek in het kader van een goede ruimtelijke ordening uitgevoerd te worden.
Onderzoek en conclusie
Het uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat ten gevolge van de fysieke wijzigingen aan de Mispeldreef/ Hoefpad en de Onderweg geen reconstructiesituaties optreden. Er is en blijft sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aan de gevels van de bestaande woningen.
Ten gevolge van het verkeer op de nieuwe weg geldt dat eveneens sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat, aangezien de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Het aspect wegverkeerslawaai staat de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg dan ook niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De aanleg van een tweede ontsluitingsweg in het zuidelijk deel van Arkel draagt bij aan een betere spreiding van het verkeer in Arkel, waardoor de verkeersveiligheid in algemene zin toeneemt. Ten gevolge van de ontwikkeling is er alleen sprake van een verplaatsing van de verkeersstromen en geen toename. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling in geen geval een effect van meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2/µgm3). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de 's Schoolstraat (maatgevende doorgaande weg langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 22,2 µg/m³ voor NO2, 23,3 µg/m³ voor PM10 en 15,0 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 12,2 dagen. Omdat in de huidige situatie direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse van het plangebied.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig zijn. De boogde ontwikkeling is tevens niet gevoelig voor de aanwezigheid van risicovolle bronnen. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen oplevert voor de beoogde ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Bij de beoordeling van bestemmingsplannen wordt de richtlijn gehanteerd dat, voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan, ten minste het eerste deel van het verkennend onderzoek wordt verricht ter plaatse van nieuwe bestemmingen.
Onderzoek en conclusie
Om de bodemkwaliteit in het plangebied te onderzoeken is een bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen ontwikkeling.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit gras en enkele bomen behorende bij de bestemming 'Tuin' en 'Groen'.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een extra verkeerskundige verbinding met eventueel aan deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, fiets- en voetpaden en groen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Het gaat hierbij om nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze gebieden liggen wel in de directe omgeving van het plangebied. Op circa 10 m ten oosten van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied gelegen. Dit betreft het Lingegebied & Diefdijk-Zuid. Dit gebied is tevens onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied is gelegen op circa 720 m afstand vanaf het plangebied.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Voor de EHS geldt geen externe werking. Doordat het plangebied buiten Natura 2000 is gelegen, worden effecten zoals areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding op voorhand uitgesloten. De beoogde ontwikkeling zou op deze korte afstand wel kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Echter rijdt in de huidige situatie het verkeer al langs de stikstofgevoelige gebieden. In de toekomstige situatie is er sprake van verplaatsing van de verkeersstromen. De beoogde ontwikkeling heeft dus geen extra verkeer tot gevolg. De stikstofdepositie neemt dan ook niet toe. Significant negatieve effecten op Natura 2000 worden uitgesloten. Gezien de afstand en het feit dat er een spoorlijn en woongebieden tussen het plangebied en het weidevogelgebied aanwezig zijn, worden negatieve effecten hier uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Het plangebied bestaat voornamelijk uit gras dat intensief in gebruik is. Dit vormt alleen geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, veldmuis en konijn (tabel 1-soorten). De bomen parallel langs het Hoefpad kunnen mogelijk onderdeel zijn van een vliegroute voor vleermuizen. Indien de verlichting niet toeneemt en/of vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast, wordt deze vliegroute niet negatief beïnvloed. De te kappen bomen nabij de aansluiting bij de Onderweg en Schoolstraat bieden vanwege de kleine omvang geen geschikte (vaste) verblijfplaatsen aan vleermuizen of broedvogels met vaste nesten.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuwe ontsluitingsweg. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de verstoorder betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn en waar deze bedreigd worden door een voorgenomen bodemingreep, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan de bodemverstorende werkzaamheden archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Boven is reeds vermeld dat de kosten hiervan voor rekening zijn van deze initiatiefnemer. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. De onderzoeksresultaten vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Er is altijd een voorkeur om de archeologische waarden in de bodem te bewaren (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Als behoud in situ niet tot de mogelijkheden behoort dan wordt wederom uitgegaan van het basisprincipe de 'de verstoorder betaalt.
Onderzoek en conclusie
Uit de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (zie figuur 4.2) blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde aan of nabij het oppervlak kent. Deze is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Voor deze archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij ingrepen groter dan of gelijk aan 250 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Ter bescherming van de aanwezige archeologische waarden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' aan het plangebied toegekend. Op basis van de bijbehorende regels geldt een voorbehoud bij bodemingrepen kleiner dan de vrijstellingsgrens waarbij vondsten of sporen worden aangetroffen.
Figuur 4.2: Archeologische Waardenkaart (bron: gemeente Giessenlanden) (plangebied rood omcirkeld)
Bij het afgeven van een omgevingsvergunning zal de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2003)
De provincie Zuid-Holland heeft de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) vastgesteld. De provincie betrekt hierdoor de cultuurhistorie bij ruimtelijke ontwikkelingen en richt zich hierbij vooral op het beschermen en versterken van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd op de kaart van de CHS. In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte richt het beschermende ruimtelijk beleid zich met name op een selectie van de CHS: archeologie, molen- en landgoedbiotopen, cultuurhistorische kroonjuwelen en werelderfgoed.
De CHS vormt de basis voor toetsing van en advisering over bestemmings- en bouwplannen van gemeenten en erfgoedaspecten.
Figuur 4.3. Cultuurhistorische waardenkaart (bron: CHS provincie Zuid-Holland)
Onderzoek en conclusie
Op basis van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart (figuur 4.3) is te zien dat voor het plangebied hoge, redelijk hoge en zeer hoge cultuurhistorische waarden gelden.
Het dijklandschap is aangemerkt als zeer hoge waarde en de weg, waar de beoogde ontwikkeling op aansluit, als hoge waarde. De structuur is duidelijk te herkennen in het gebied. Door de beoogde ontwikkeling wordt deze structuur niet aangetast. Het landschappelijk vlak ter plaatse van het plangebied is aangewezen als redelijk hoge waarde vanwege de ligging in het lager gelegen polderlandschap en het contrast met het dijklandschap. Door de beoogde ontwikkeling wordt het gebied niet wezenlijk aangetast. Geconcludeerd kan worden dat het aspect cultuurhistorie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een extra ontsluitingsweg en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
In dit hoofdstuk is uiteengezet welke uitgangspunten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en hoe deze is vormgegeven.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de ontwikkeling een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.
De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is de regeling afgestemd op het vigerende bestemmingsplan 'Dorpskern Arkel'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Verkeer - Verblijfsgebied
Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemming zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstuitingen, parkeervoorzieningen en groen toegestaan.
Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bestemming is globaal geformuleerd. De reden daartoe is dat de exacte ligging van de verschillende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen etc. in dit kader niet relevant is. Het herinrichten van wegen kan daardoor op een eenvoudige manier geschieden, zonder dat een bestemmingsplan onwenselijke en ongefundeerde barrières oproept.
Leiding - Water (dubbelbestemming)
In het plangebied ligt een waterleiding. De regeling (met name aan te houden afstanden) met betrekking tot deze leidingen zijn verankerd in de regels, de ligging is opgenomen op de verbeelding. Door deze regeling worden bouwwerkzaamheden en de in de regels genoemde aanlegactiviteiten getoetst aan de belangen verbonden aan de betrokken leiding.
Waarde - Archeologie - 4 (dubbelbestemming)
Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen is voorzien in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'. Voor deze gronden geldt dat bouwen en een aantal genoemde werken en werkzaamheden, waarbij archeologische waarden in het geding kunnen zijn, slechts mogelijk zijn na voorafgaande toetsing door het college van burgemeester en wethouders aan de archeologische waarden. Vanwege deze archeologische verwachtingswaarde, dient voorafgaand aan werkzaamheden in een aantal gevallen een verkennend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd door een hiertoe gecertificeerd bureau. Indien uit het onderzoek blijkt dat er resten aanwezig zijn, dan dient in overleg met de provinciaal archeoloog te worden bepaald hoe met deze resten wordt omgegaan. Behoud in situ is hierbij echter uitgangspunt.
Deze dubbelbestemming komt voort uit de archeologische verwachtings/ en beleidsadvieskaart van de gemeente Giessenlanden.
Waterstaat - Waterkering (dubbelbestemming)
In verband met de aanwezigheid van een waterkering in het plangebied is ter plaatse de dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterkering' toegekend, waardoor de belangen van de waterbeheerder worden veiliggesteld. Binnen deze zone is de Keur van kracht. Alle bouw- en graafwerkzaamheden zijn verboden en dienen te worden getoetst door het Waterschap of deze de stabiliteit van de waterkering kunnen aantasten, voordat ontheffing van de Keur wordt afgegeven.
Vrijwaringszone-dijk 1 (gebiedsaanduiding)
Om de instandhouding van de dijk te waarborgen is in dit bestemmingsplan eveneens de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone-dijk 1’ opgenomen.
Ter plaatse van deze aanduiding mag niet worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken, onder de voorwaarde dat de belangen van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Om dit goed te kunnen beoordelen dient, bij de boordeling van bouwaanvragen, advies te worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
Voor de realisatie van de ontsluitingsweg heeft de gemeenteraad een budget beschikbaar gesteld. Daarnaast is het perceel Onderweg 2 aangekocht. De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate verzekerd.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Ontsluiting dorpskern Arkel' is in het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Bro aan de wettelijke overlegpartners toegezonden. Daarnaast heeft het plan gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen en is op dinsdagavond 1 september 2015 een inloopavond gehouden.
Gedurende deze ter inzage periode zijn 6 inspraak- en 2 overlegreacties ontvangen. Alle reacties zijn in de Nota inspraak en overleg samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De nota is opgenomen in bijlage 3.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens wederom voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). In de Nota Zienswijzen, zie bijlage 4, zijn alle ingediende zienswijzen samengevat en beantwoord. Per zienswijze is aangegeven of de zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan.