direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan Mortiere fase 8
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in Middelburg mogelijk te maken heeft de gemeente Middelburg op 7 juli 2003 het bestemmingsplan Mortiere vastgesteld.

Op 7 juli 2014 is vervolgens bestemmingsplan Mortiere vastgesteld, dat bestemmingsplan Mortiere (2003) en alle vastgestelde uitwerkingsplannen vervangt. Actualisering was verplicht vanuit de actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen iedere 10 jaar.

In de afgelopen jaren zijn tussen het Consortium Mortiere en de gemeente afspraken gemaakt, over wijzigingen in het totale aantal woningen dat in Mortiere gerealiseerd kan worden. In de stuurgroep Mortiere is afgesproken dat het geactualiseerde bestemmingsplan ruimte moet bieden voor een maximum van 1380 woningen.

De bestemming Wonen - Uit te werken is in dit actualiseringsplan voor het oostelijk en noordoostelijk deel van het woongebied opgenomen, omdat de concrete invulling van de wijk nog niet duidelijk is. In ieder geval mogen de woningen en woningtypes zoals die opgenomen zijn in de bestemming Wonen worden gebouwd. De gestapelde woningen mogen echter alleen worden gebouwd op locaties waar dit wordt aangegeven op de verbeelding van het uitwerkingsplan. Voor de bouw- en gebruiksregels alsook afwijkingsmogelijkheden en nadere eisen wordt aangesloten op de bestemming Wonen. De hoofdontsluiting is wel in de regels bepaald (lusvormig). Om te voorkomen dat de parkeerproblematiek zich in de toekomst vergroot zijn in de uitwerkingsregels parkeernormen opgenomen.

Voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op de verdere ruimtelijke uitwerking van het op in 1.2 opgenomen afbeelding gemarkeerde plangebied. Middels dit plan wordt voldaan aan de plicht om het gebied nader uit te werken, een en ander conform het bepaalde in het bestemmingsplan Mortiere (d.d. 7 juli 2014). De uitwerking maakt het mogelijk om binnen het plangebied grondgebonden woningen te realiseren.

Doel van het onderhavige plan is om de planlocatie verder te detailleren en uit te werken, conform de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Mortiere (d.d. 7 juli 2014).

1.2 Ligging uitwerkingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Mortiere in de gemeente Middelburg. Het betreft een gedeelte van de wijk ten noordoosten van het centrale park.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied van het geldende bestemmingsplan Mortiere aangegeven en de ligging van onderhavige uitwerkingsplan daarbinnen. Ook het Uitwerkingsplan fase 6b Mortiere, een uitwerking van dit bestemmingsplan, is daarin weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0001.png"

Afbeelding; ligging plangebied

1.3 Vigerende regelingen

Het vigerende bestemmingsplan is getiteld ‘Mortiere’, en is vastgesteld op 7 juli 2014. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Wonen - Uit te werken“. Een toetsing aan de uitwerkingsregels vindt plaats in Hoofdstuk 6 Juridische planopzet.

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan is opgesteld binnen de beleidskaders van het moederplan bestemmingsplan 'Mortiere'. Er is voorzien in een korte beleidsverantwoording in Hoofdstuk 2 Beleidskader van voorliggend uitwerkingsplan. Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied geeft een analyse van de huidige situatie van het plangebied Mortiere. In Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren bouwplan. Vervolgens vindt in Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten toetsing aan de voor het plan relevante (milieu)aspecten plaats. Hoofdstuk 6 Juridische planopzet geeft een beschrijving van de juridische regeling zoals deze is opgenomen. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

2.1.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van maximaal 110 woningen, in de gemeente Middelburg. Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn er ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.


Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. In de herijkte Kwaliteitsatlas wordt gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Voor de grotere uitbreidingslocaties, waartoe Mortiere behoort, betekent dit dat deze wijken een evenwichtig programma krijgen, waarin zowel dure als goedkopere woningen zijn opgenomen.

Prognoses tonen aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Deze vraag naar woonruimte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en voegt 110 woningen toe in het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

De ontwikkeling voldoet hiermee aan de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.1.2.1 Conclusie

Het bouwplan betreft een invulling van bestaand stedelijk gebied en past binnen de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
2.2.1.1 Hoofddoelstellingen

De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheid drie deelgebieden:

  • Produceren op Land aan Zee;
  • Beleven van Land en Zee;
  • Bloeien op Land en in Zee.


Daarnaast vormt het plan op het gebied van de fysieke leefomgeving het provinciale beoordelingskader voor medeoverheden, organisaties en burgers binnen de kaders en spelregels die wettelijk zijn vastgesteld.


Het is van provinciaal belang dat de Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de Provincie. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn onderdeel van de regionale woningmarktafspraken.
Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik is in het rijksbeleid de 'ladder' voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze is ook van provinciaal belang. De duurzaamheidsladder is een procesvereiste en houdt in dat bij vaststelling van een ruimtelijk plan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt over het ruimtegebruik. Deze werkt met de volgende stappen die in de onderbouwing moeten terugkomen (sterk verkorte weergave):

2.2.1.2 Duurzaamheidsladder
  • 1. De ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag
  • 2. Realisatie vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied in de regio, tenzij dat niet mogelijk is
  • 3. De locatie is of wordt multimodaal ontsloten.


Deze wettelijke procesvereisten kunnen worden ondersteund met de regionale woningmarktafspraken. Voor begrenzing van het bestaand bebouwd gebied zullen de grenzen uit 2005 geactualiseerd worden, waarbij al onherroepelijke bestemmingsplannen worden meegenomen. Daardoor zal het bestaand bebouwd gebied in ieder geval voor de planperiode voldoende ruimte bieden voor de woningbehoefte. Indien toch plannen buiten de grenzen tot ontwikkeling worden gebracht zal via het de duurzaamheidsladder de noodzaak aangetoond moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0002.png"

Afbeelding; uitsnede Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt 'binnen bestaand bebouwd gebied' (zie afbeelding 'uitsnede Omgevingsplan Zeeland 2012-2018). In de herijkte Kwaliteitsatlas wordt gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Voor de grotere uitbreidingslocaties, waartoe Mortiere behoort, betekent dit dat deze wijken een evenwichtig programma krijgen, waarin zowel dure als goedkopere woningen zijn opgenomen.

Prognoses tonen aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Deze vraag naar woonruimte wordt opgevangen 'binnen bestaand stedelijk gebied' en voegt 110 woningen toe in het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

De ontwikkeling voldoet hiermee aan de doelstellingen van de duurzaamheidsladder.

2.2.2 Verordening ruimte provincie Zeeland

In de toelichting bij een bestemmingsplan voor nieuwe woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding daarvan, wordt aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Eerst indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing wordt een locatie benut die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De vraag naar woonruimte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en voegt 110 woningen toe in het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Herijking van de Kwaliteitsatlas

De kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In de “Kwaliteitsatlas Middelburg 2030” wordt een beeld geschetst van een bevolkingsgroei van circa 46.000 tot 56.000 inwoners in 2030. De gemeente heeft zich aangesloten bij het provinciaal beleid om 50% van de woningbouwproductie te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van Mortiere past hierbinnen.

Ondanks dat in de vastgestelde Herijking van de Kwaliteitsatlas de ambitie is verlaten om te groeien naar 56.000 inwoners, blijft de bevolking van Middelburg de komende jaren wel groeien. Dit wordt aangetoond door de bevolkingsprognoses. Deze prognoses tonen ook aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Tevens wordt in de herijkte Kwaliteitsatlas gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Een integrale benadering van het woonmilieu is één van de belangrijkste voorwaarden voor een kwalitatief goede stad, waardoor mensen graag in Middelburg willen (blijven) wonen.

Dat vraagt bouwcapaciteit, die gevonden moet worden in inbreidings- en uitbreidingslocaties.

Over het woningbouwprogramma zijn voor de periode tot 2020 afspraken gemaakt tussen de provincie en de vier grote Zeeuwse steden. De provincie hanteert bij haar bevolkingsprognoses het IPB-model. Het IPB-model, dat per gemeente rekening houdt met zowel de demografische- als de migratiegegevens, geeft ook aan dat in Middelburg in de periode tot 2030 het aantal inwoners en het aantal huishoudens zal toenemen. In de afspraken tot 2020 tussen provincie en gemeenten zijn de resultaten van het IPB-model leidend.

In de periode 2010-2020 kunnen er ongeveer 2400 woningen worden gebouwd in de lopende woningbouwprojecten.

Voor de grotere uitbreidingslocaties, waartoe Mortiere behoort, betekent dit dat deze wijken een evenwichtig programma krijgen, waarin zowel dure als goedkopere woningen zijn opgenomen.

In de SOK is een maximaal aantal woningen afgesproken van in totaal 1380 woningen. Er zijn inmiddels circa 650 woningen gebouwd, daarmee is de resterende plancapaciteit voor Mortiere 730 woningen.

2.3.2 Woningbouwprogramma

Het woningbouwprogramma is gebaseerd op het bestaande woonbeleid dat is vastgesteld in de Woonvisie 2010-2015, de herijkte Kwaliteitsatlas, het beleid in het kader van de woonservicezones, de prestatieafspraken met de corporaties en de concept Zeeuwse Provinciale Bevolkings- en huishoudenprognose 2012.

De gemeente werkt met een planningslijst voor woningbouw. De planningslijst is een instrument om het woningbouwprogramma vast te leggen en te toetsen op beleidsdoelen. Doel is ook om met de provincie en de buurgemeenten het gemeentelijke woningbouwprogramma af te stemmen in het kader van de regionale woningbouwplanning. Met deze planningslijst geeft de gemeente Middelburg aan waar de prioriteiten liggen in de komende tien jaar. Concentrerend op de grotere projecten (meer dan 100 woningen) krijgen in de komende 5 jaar de projecten Mortiere, Rittenburg, Essenvelt en Hazenburg veel aandacht.

Het gepland aantal woningen tot 2022 bedraagt voor Mortiere 208, met aftrek opgeleverde woningen periode 2012-2015. Na 2022 is de restcapaciteit 310 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0003.png"

Afbeelding; woningbouwontwikkelingen (bron: woningbouwprogramma)

2.3.3 Groenbeleidsplan 2006-2016

Het doel van dit groenbeleidsplan is om een duurzame groenstructuur te behouden en te ontwikkelen en een kader te bieden voor de gewenste onderhoudskwaliteit van het openbaar groen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in beleidsuitspraken over ruimtelijke opbouw, ecologie, spelen en veiligheid in het groen en beheer.


Voor belangrijke vraagstukken voor het groen geeft het groenbeleid richtlijnen. De gemeente wil terughoudend omgaan met het overdragen van snippergroen aan particulieren. De waardevolle bomen verdienen bescherming. De gemeentelijke hoofdgroenstructuur en de ecologische structuur vormen het robuuste raamwerk voor het groen en dienen beschermd te worden. De opbouw en inrichting van het openbaar groen langs wegen en dijken, in parken, wijken en het ecologische groen is over het algemeen goed. Voor de verbetering van dit groen zijn is een meerjarenplanning opgesteld. Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting van nieuwe gebieden voor goed opgebouwde en duurzame groenvoorzieningen die efficiënt te beheren zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0004.png"

Afbeelding; groenstructuur (bron; groenbeleidsplan)

In het groenstructuurplan (zie afbeelding 'groenstructuur') wordt ingegaan op de groenstructuur Dauwendaele (inclusief Mortiere). Belangrijk onderdeel van de groenstructuur is het Ella Fitzgeraldpark dat een recreatieve functie vervult voor de aangrenzende wijk binnen het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8. Dit nieuwe park met een oppervlakte van 7,3 hectare, wordt niet nader besproken in het groenstructuurplan.

2.3.4 Mobiliteitsplan: Fietsvriendelijke gemeente

Gemeente Middelburg streeft ernaar een fietsvriendelijke stad te worden. Zo is in het Mobiliteitsplan opgenomen dat de fietser moet kunnen concurreren met de automobilist. Ook in de Kwaliteitsatlas krijgt de fietser voorrang. Dit kan o.a. door in nieuwe wijken 30km/u in te voeren, korte snelle verbindingen voor de fiets na te streven, extra doorsteekjes/ fietsverbindingen te maken en zorgen voor voldoende fietsparkeermogelijkheden bij maatschappelijke voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse plangebied

3.1 Historische beschrijving

In deze paragraaf wordt vanuit het gebied Walcheren gekeken welke rol de wijk Mortiere heeft en welke karakteristieken binnen de wijk aanwezig zijn. Deze uitwerking, fase 8, heeft betrekking op een deel van deze wijk.

De opbouw van het gebied Walcheren is vooral bepaald door het van oudsher stijgen en dalen van de zeespiegel en de daarmee samenhangende overstromingen. In relatie daarmee heeft afwisselend veenvorming en zeeklei-afzetting plaatsgevonden. In de veen- en kleipakketten is door herhaaldelijke overstromingen een kreken- en geulenstelsel ontstaan. In de kreken is, als gevolg van de getijdenbeweging, zand afgezet. Door inklinking van het veen zijn de verzande kreken uiteindelijk hoger in het landschap komen te liggen (kreekruggen). Vanaf de 11e eeuw tot in de 19e eeuw heeft indijking van slikken en schorren plaatsgevonden.
De gemiddelde hoogteligging binnen de wijk Mortiere was voor de realisatie 0,5 m onder N.A.P. Het bodempatroon van Mortiere is cultuurhistorisch en landschappelijk te plaatsen onder de Oudlandgebieden. Het oude zeekleilandschap van het Oudland Mortiere vertaalt zich ter plaatse in een poelgebied omgeven door kreekruggen. Ter plaatse van de gedempte loop van de Oude Haven is het evenwijdig aan de N57 gelegen vlakke plaatgebied het kenmerkende bodempatroon. Karakteristiek is de omslag van landschap en bodempatroon aan de zuidoostrand van Mortiere ter plaatse van de Trekdijk. Deze vormt de scheidslijn tussen de Oudlandse en Nieuwlandse gronden. Op de kreekruggen en kleiplaatgronden werd het bodemgebruik voor de realisatie van Mortiere gekenmerkt door akkerbouw. In de laaggelegen gebieden waren de gronden veelal in gebruik bij rundveehouderijbedrijven.

3.2 Ruimtelijke structuur en opbouw

De opzet van het stedenbouwkundig plan voor het woongebied Mortiere is gebaseerd op een compositie "zichtlijnen", "decors" en "coulissen". De grotere openbare ruimtes in het woongebied (het park, de plantsoenen en pleinen) worden ontworpen als formele ruimtes, zogenoemde "stedelijke kamers". Dit zijn omsloten ruimten met een zekere wandvorming (decors) en een interieur. De routes en zichtlijnen zijn voorzien van oriëntatiepunten in de vorm van opvallende plaatsing en vormgeving van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Zichtlijnen en oriëntatiepunten, stedenbouwkundig plan april 2002 (plangebied rood omkaderd).

Het verkavelingsplan met bebouwing toont hoe, ten behoeve van interessante beeldvorming en oriëntatie, welbewust is gekozen voor het opvallend plaatsen van bebouwing ten opzichte van zichtlijnen. Telkens wordt aan het eind van een langgerekte stedelijke ruimte - een straat, een plein, een park of plantsoen - het beeld verzorgd. Dat gebeurt door middel van een ofwel evenwichtige, vaak symmetrische, opstelling van een woning of dubbele woning, soms door een accent in een meer complexe compositie van volumes. Altijd is er aan het eind van een zichtlijn sprake van een blikvanger: hogere bebouwing of een hoger deel van de bebouwing, of van opvallende bebouwing, niet noodzakelijk hoger maar dan wel in een afwijkende vorm. Deze blikvangers worden ondersteund of benadrukt door de decors die er achter staan. Op bovenstaande afbeelding zijn de zichtlijnen weergegeven op het stedenbouwkundig plan van 2006. Voorliggende uitwerking van het bestemmingsplan "Mortiere" maakt het realiseren van dergelijke decors mogelijk en bevat enkele accenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: Stedenbouwkundig plan (planlocatie zwart omkaderd).

3.3 Ruimtelijke kenmerken deelgebied

Het deelgebied, zoals uitgelicht in voorgaande afbeelding 'stedenbouwkundig plan 2006', is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van de directe omgeving. De stedenbouwkundige opzet van de randen sluit daarbij nauwgezet aan op de functie van de omgeving binnen het grotere stedenbouwkundig plan. Dit is verbeeld in onderstaande afbeelding stedenbouwkundig plan fase 8 en wordt in paragraaf 4.2 verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0007.jpg"

Afbeelding; stedenbouwkundige verkavelingsschets

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

De wijk Mortiere is qua functie redelijk homogeen. De meest voorkomende functie is hierin "wonen". Binnen het plan gebied van Mortiere fase 8 worden geen andere functies toegestaan in de uitwerkingsregels ten opzichte van het bestemmingsplan Mortiere. Ten behoeve van de inrichting zijn wel de bestemmingen groen, tuin, water, wonen en verkeer opgenomen. Het gebied is wat dat betreft dus een echte woonbuurt, in de nabijheid van het park en het centrale plein van Mortiere.

4.1 Programma

In het plan zijn 110 grondgebonden woningen voorzien, maar in de getoonde verkaveling zijn 106 woningen opgenomen. De verschillende woningtypen zijn vooralsnog als volgt onder te verdelen in maximaal: 64 rijenwoningen, 22 tweekappers, 12 patiowoningen en 8 vrijstaande woningen. Deze woningen zijn opgebouwd uit maximaal 2 lagen met kap, hier en daar voorzien van een accent. In het gebied worden geen gestapelde woonvormen toegepast.

In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan daardoor bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen.

4.2 Structuur

Het deelgebied, zoals uitgelicht in afbeelding 'stedenbouwkundige verkavelingsschets' in paragraaf 3.3, is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van de directe omgeving. De stedenbouwkundige opzet van de randen sluit daarbij nauwgezet aan op de functie van de omgeving binnen het grotere stedenbouwkundig plan. Dit is onderstaand verbeeld en in deze paragraaf verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0008.jpg"

Afbeelding; stedenbouwkundige opzet


De opzet van de verbeelding wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6.


Oostzijde - Jazzroute

De Jazzroute vormt samen met de Poproute en de Bluesroute de hoofdontsluiting van Mortiere. De route kenmerkt zich door afwisselende woningbouw (voornamelijk tweekappers en vrijstaande woningen) met diepe voortuinen en verspringende rooilijnen. Het profiel van de hoofdontsluiting is ruim van opzet met ruimte voor groen met bomen en een wadi. In fase 8 wordt deze karakteristiek verder doorgezet.


Noordwestzijde - Mannezeesche Watergang

De Mannezeesche Watergang vormt de hoofdwaterstructuur van Mortiere en doorsnijdt het bedrijventerrein en het woongebied vanuit het zuidwesten. Ter hoogte van het centrale park in het woongebied verbreedt de watergang zich en steekt via een bajonetverbinding door naar het noordoosten. De noordoostelijke gebiedontsluiting van het woongebied Mortiere ligt langs dit noordoostelijk gedeelte van de watergang.

De oostzijde van de watergang is voorzien van een flauwe en natuurlijke oever, die het centrale park ecologisch verbindt met het groen buiten de wijk. Aan de westzijde van de Mannezeesche Watergang sluiten de groene achtertuinen van fase 7 hierop aan. Aan de zijde van fase 8 begeleidt de bebouwing de groene structuur en de naastgelegen buurtontsluitingsweg.

Ten behoeve van de waterhuishoudkundige functie van de watergang mogen bewoners geen steigers of andere bouwwerken in het water of langs de waterlijn plaatsen.


Zuidwestzijde - de rand van het park

Het centrale park en het centrale plein vormen samen de centrale open ruimte van het woongebied Mortiere. Op de kop van het park komen allerlei belangrijke lijnen samen. De bebouwing hieromheen vormt samen een wand die de ruimte afsluit (een decor). Midden in deze ruimte ligt een appartementengebouw (kasteel).

In fase 8 wordt de bebouwingswand, van losse bebouwing, langs het centrale park doorgezet. In deze rand zijn voornamelijk vrijstaande woningen, tweekappers en enkele patiowoningen opgenomen. Dit sluit aan bij het groene karakter van de overige bebouwing in de parkrand.


Woonstraten - in het hart van de buurt

In het hart van het plan zijn 2 knikkende woonstraten opgenomen en twee verbindingsstraten. In deze straten zijn enkele blokken met rijwoningen gerealiseerd, afgewisseld met tweekappers en patiowoningen. In deze straten is sprake van een eenvoudig straatprofiel met aan weerszijden een trottoir en eenzijdig langsparkeren tussen bomen.

De knikkende woonstraten sluiten aan op de omliggende structuren (langzaamverkeerverbindingen) in het stedenbouwkundig plan. De langste woonstraat sluit aan op de woonstraat centraal in deelplan 7 aan de overzijde van de Mannezeesche Watergang. Hier bestaat de mogelijkheid om deze in de toekomst te verbinden door middel van een voetgangersbrug. De kortste woonstraat sluit aan op een voetgangersbrug naar het centrale park.

De verbindingsstraten zijn kort en recht van opzet en takken aan op de Jazzroute. De ene straat vormt de verbinding tussen de Jazzroute en de centrale woonstraat, de andere straat begrenst het plangebied aan de zuid(oost) zijde. Deze laatste straat vormt samen met de langzaamverkeerverbinding aan de overzijde van de Jazzroute een belangrijke buurtverbinding naar het centrale park.

4.3 Inrichting openbare ruimte

Het groen in het plan is compact uitgevoerd in de straatprofielen. De woonbuurt van fase 8 beschikt niet over een eigen groene plek of plantsoen. De groene ruimte voor ontmoeting en ontspanning kan worden gevonden in het naastgelegen park. De openbare ruimte in deze fase is ingericht volgens de standaardprofielen, waarmee in Mortiere wordt gewerkt.


De wegen aan de randen van de buurt hebben vrijwel allemaal een afwijkend profiel, voorzien met extra groen. Dit is te danken aan de bijzondere betekenis van deze wegen in het totale stedenbouwkundig plan. Langs de Jazzroute ligt aan de oostzijde een groene wadi en langs de westzijde een extra brede strook met groen, bomen en parkeren. Dit groen sluit aan op en maakt onderdeel uit van de grotere wijkstructuur. Ook de ontsluitingswegen langs de randen van het centrale park en de Mannezeesche Watergang hebben een groene uitstraling, door de toepassing van groene taluds en de ecologische oever langs de Mannezeesche Watergang. Dit profiel is beschreven in paragraaf 5.7.

4.3.1 Verkeer

Binnen het plangebied van deze uitwerking worden enkele woonstraten aangelegd, welke zijn opgespannen tussen de buurtontsluitingswegen aan de randen van het deelgebied, de Jazzroute, de Mannezeesche Watergang en de Eendrachtsweg. Langs de woonstraten zijn aan één zijde langsparkeerstroken en hier en daar een parkeerkoffer gesitueerd. De hoofdontsluiting (Jazzroute) kent een inrichting met extra groen. Aan alle wegen zijn inritten aangelegd die voor bepaalde kavels het parkeren op eigen terrein mogelijk maken.

4.3.2 Parkeren

Voor deze uitwerking van het bestemmingsplan "Mortiere" is een parkeerbalans opgesteld. Deze is uitgegaan van de parkeernormen uit de ASVV 2004 , van het CROW. In de balans is de parkeervraag in het openbaar gebied vastgesteld voor de verschillende woningtypen. Er is daarbij vanuit gegaan dat Middelburg een matig stedelijk gebied is en dat Mortiere tot de rest van de bebouwde kom behoort.


In onderstaande afbeelding is de parkeerbalans voor fase 8 opgenomen. Deze parkeerbalans bestaat uit een weergave van de toegepaste parkeernormen en een onderverdeling in 9 parkeerzones waarin de daadwerkelijke vraag naar parkeerplaatsen wordt afgezet tegen het daadwerkelijke aanbod. De uitleg bij de opzet en een toelichting van de resultaten volgen hier.


Toegepaste parkeernormen en verrekening privéparkeerplaatsen

Onder aan de parkeerbalans is de berekeningstabel opgenomen waarin per woningtype de parkeernormen zijn opgenomen. Deze zijn uitgezet tegen de berekeningsaantallen van de verschillende parkeersituaties op eigen terrein (zoals een lange oprit met garage of garage zonder oprit) opgenomen. Omdat mensen geneigd zijn niet altijd alle auto's op de oprit de stallen is het theoretisch aantal parkeerplaatsen op eigen terrein altijd hoger dan het praktisch (berekenings-) aantal. Deze verrekening bepaalt de parkeervraag van een woning in het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0009.jpg" Afbeelding: Parkeerbalans


Parkeerzones

Ten behoeve van de parkeerbalans is het uitwerkingsgebied opgedeeld in 9 zones. In elk van deze zones is volgens de parkeernorm de parkeervraag berekend (linker cijfer in zonebalans). Deze is afgezet tegen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal parkeerplaatsen (rechtercijfer in zonebalans). Door deze twee cijfers met elkaar te vergelijken kan het parkeercijfer per parkeerzone worden bepaald.


In de parkeerzones 5 en 6 is ook de parkeervraag voor de toekomstige woningen aan de overzijde van de Jazzroute meegenomen, daar het in deze straat enkelzijdig parkeren betreft en de toekomstige woningen hier ook nog moeten kunnen parkeren. Om dezelfde reden zijn er 3 parkeerplaatsen in de noordelijke punt van zone 5 niet meegeteld in de parkeerberekening. Deze zullen in de toekomst plaats bieden aan de bezoekers van het appartementengebouwtje net ten noorden van het plan, bij de noordelijke entree van de wijk. In totaal gaat het om parkeerplaatsen die in fase 8 gerealiseerd worden om te voldoen aan de toekomstige behoefte.

In het plan zijn ook een viertal parkeervoorzieningen (koffers/hoven) opgenomen. Het principe van deze parkeeroplossingen is dat iedere rijwoning één (toegewezen) parkeerplaats in een dergelijke voorziening heeft. Bezoekers en overige geparkeerde auto's parkeren dan in de parkeervakken op straat. Zo wordt zoekverkeer naar een vrije parkeerplaats tussen de woningen voorkomen. De zonegrenzen lopen hier op het eerste gezicht vreemd doorheen. De begrenzing is afgesteld op het bovenstaande principe. De parkeerhoven mogen worden ingevuld met woningen wanneer is gebleken dat door het realiseren van een andere woningbouwtypologie voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. In de planregels is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen.


Het saldo van het parkeeraanbod in het gehele uitwerkingsgebied op basis van de huidige schetsverkaveling is in iedere zone toereikend/ positief. Ook de totale parkeerbalans vertoont een overschot (vraag 142 / aanbod 145).

4.3.3 Groen

Het groen in het plan is compact uitgevoerd in de straatprofielen. Langs de Jazzroute ligt langs de oostzijde een groene wadi en langs de westzijde een extra brede strook met groen, bomen en parkeren. Dit groen sluit aan op en maakt onderdeel uit van de grotere wijkstructuur. Ook de ontsluitingswegen langs de randen van het centrale park en de Mannezeesche Watergang hebben een groene uitstraling, door de groen taluds van de naastgelegen functies.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Toetsing aan mer-wetgeving

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het uitwerkingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 110 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit uitwerkingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.2 Geluid wegverkeer

5.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

De uiterste grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N57 bedraagt 53 dB. Voor de overige (Schietbaan, Torenweg en de nieuwe toegangsweg Mortiere) bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB.

De 30 km/uur-wegen hebben op basis van de Wgh geen geluidszone. De voorkeursgrenswaarde wordt als richtwaarde beschouwd en de uiterste grenswaarde geldt als maximaal aanvaardbare waarde.

5.2.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N57 en een nieuwe ontsluitingsweg die vanaf de op- en afritten van de N57 richting het plangebied leidt. Bijgaande rapportage betreft het benodigde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek).
Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de relevante gezoneerde wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verdere procedures in het kader van de Wgh zijn daarom niet benodigd.
Ten aanzien van de niet-gezoneerde Jazzroute en de interne ontsluitingswegen binnen het plangebied wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/h-wegen nietgezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de relevante gezoneerde wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verdere procedures in het kader van de Wgh zijn daarom niet benodigd.
Ten aanzien van de niet-gezoneerde Jazzroute en de interne ontsluitingswegen binnen het plangebied wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Redelijkerwijs zijn geen maatregelen mogelijk om het wegverkeerslawaai te verlagen.

5.3 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Voor fijn stof PM2,5 geldt een (niet verplichtende) richtwaarde van 25 µg/m3. Op 1 januari 2015 wordt dit een verplichte grenswaarde. Tot 1 januari 2015 mag op grond van bijlage 2 Wet milieubeheer paragraaf 4 voorschrift 4.4 niet getoetst worden op deze grenswaarde ook niet wanneer na deze datum een negatieve invloed is op de luchtkwaliteit. De achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5 bedraagt met gebruikmaking van de NSL-Rekentool < 20 µg/m3 zichtjaar 2013.
Om inzicht te geven aan de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij de NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofoxide en fijn stof PM10 in de gemeente Middelburg nergens hoger zijn dan 23 respectievelijk 20µg/m3 (2013).

De woningen in het plan zullen grotendeels worden ontsloten via de Jazzroute.Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentrarie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.

Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning, voor over het gehele uitwerkingsgebied. Er kan voor wat betreft de bij de invulling behorende verkeersgeneratie redelijkewijs worden uitgegaan van de verkavelingsschets, met daarin 30 (half)vrijstaande woningen, 12 patiowoningen en 64 aaneengebouwde woningen met respectievelijk gemiddeld 8,2, 7,8, 7,8 en 7,1 ritten per nieuwe woning (aanname CROW: "rest bebouwde kom" en "matig stedelijk").

Dit resulteert in een totaal van (8,2*8) + (7,8 *22) + (7,8*12) + (7,1 * 64) = 65,6+ 171,6+93,6+454,4=785 extra ritten ten opzichte van de autonome situatie.

Met behulp van de NIBM-tool is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0010.png"

De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekenende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens).
Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.


Conclusie

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het project betreft de realisatie van 110 nieuwe woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

5.4 Bedrijven en milieuhinder

5.4.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

5.4.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig waarvan een mogelijke milieuhinder uitstrekt. Door middel van een toetsing aan de genoemde richtafstanden uit vigerende bestemmingsplan of uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald of een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd kan worden. Voor de inrichtingen is het van belang dat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten.

5.4.3 Omgevingstype

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure niet gereduceerd kunnen worden.

5.4.4 Categorie bedrijvigheid

Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied waarvan de richtafstand het plangebied overlapt.

5.5 Externe veiligheid

De uitwerking betreft het realiseren van 106 tot 110 woningen. Het gaat om diverse soorten woningen zoals eengezinswoningen, vrijstaande woningen, twee onder een kapwoningen en patiowoningen.

In 2012 is het groepsrisico al een keer verantwoord voor deelplan 8 van bestemmingsplan Mortiere. In deze verantwoording ging het over circa 95 woningen. Nu worden er maximaal 15 woningen extra mogelijk gemaakt. Deze verantwoording is destijds ook aan de Veiligheidsregio Zeeland voorgelegd voor advies. Wij hebben advies van de Veiligheidsregio Zeeland ontvangen en dit verwerkt in de verantwoording. Het bestemmingsplan was toen nog niet gewijzigd vastgesteld. Het ging destijds om een wijziging van het plan. Op 25 juni 2013 heeft de gemeenteraad bestemmingsplan Mortiere gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep aangetekend. Op 7 juli 2014 heeft de gemeenteraad bestemmingsplan Mortiere ten aanzien van de wijzigingen opnieuw gewijzigd vastgesteld. Voor bestemmingsplan Mortiere is een Kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) opgesteld door Cauberg-Huijgen1 .

5.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.


Onderstaand is de beoordeling van de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  • bedrijven of inrichtingen waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

5.5.2 Onderzoek

Uit de gegevens van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van gemeente Middelburg en gemeente Borsele is gebleken dat in de directe omgeving van het bestemmingsplan Mortiere de bedrijven Eastman Chemical Middelburg en Kloosterboer Vlissingen V.O.F. liggen. Beide inrichtingen zijn aangewezen als 'niet-categoriale inrichtingen', dat houdt in dat er een QRA opgesteld moet worden om de risico's ten aanzien van externe veiligheid te toetsen aan de normen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Verder ligt binnen het bestemmingsplan een LPG tankstation en de routering gevaarlijke stoffen ligt net buiten de grens van het bestemmingsplan Mortiere. Het LPG tankstation is een categoriale inrichting. Dit houdt in dat de in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) genoemde afstanden hier van toepassing zijn.

5.5.3 Externe veiligheid en bedrijven

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

5.5.3.1 Kloosterboer Vlissingen V.O.F.

Plaatsgebonden risico

Volgens de Revi is het invloedsgebied berekend door middel van een QRA. Uit de QRA blijkt dat bij de inrichting de PR 10-6 binnen of nabij de inrichtingsgrens ligt.

Groepsrisico

Het deelplan 8 valt binnen de laatste 2.000 meter van deze contour. Echter is deze afstand berekend voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid2 is aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden. Het invloedsgebied is berekend door middel van een QRA.

5.5.3.2 Overige risicobronnen

Verder liggen in de nabijheid van deelplan 8 Mortiere geen risicobronnen. Voor wat betreft de kerncentrale valt het gebied binnen de schuilzone en de Jodiumprofylaxe-zone.

5.5.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders.

Langs bestemmingsplan Mortiere lopen twee wegen waarover de Route gevaarlijke stoffen loopt. Dit zijn de A58 en de N57. Zowel de A58 als de N57 zijn ingericht voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hierdoor neemt het risico op een ongeval af.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Mortiere is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld.

5.5.4.1 N57

Plaatsgebonden risico.

Met behulp van het rekenprogramma RBM II is het plaatsgebonden risico van de N57 bepaald.

Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.


Groepsrisico.

Het plangebied valt binnen het invloedsgebied van de N57.

Het invloedsgebied van de N57 wordt bepaald door het transport van toxische stoffen en bedraagt 730 meter (1%-letaliteit bij weersklasse F1,5).

Voor de N57 is het groepsrisico berekend voor de huidige en toekomstige situatie. Tevens is het groepsrisico bepaald met het in het Basisnet Weg vastgelegde plafond voor LPG-transporten. Het groepsrisico wordt per kilometer bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0011.png"

Uit bovenstaande tabel blijkt dat het groepsrisico niet wijzigt ten gevolge van de ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan Mortiere. Het maximale aantal slachtoffers neemt zelfs af. Wel valt een toename te constateren ten gevolge van de verwachte groei van het transport van gevaarlijke stoffen in de toekomst.

5.5.4.2 A58

Deelplan 8 Mortiere ligt buiten het invloedsgebied van de A58 (325 meter).

5.5.4.3 Overige risicobronnen

Verder liggen in de nabijheid van deelplan 8 Mortiere geen risicobronnen, zoals andere transportroutes gevaarlijke stoffen over het water of het spoor etc., welke van invloed zijn op het plan of waar het plan invloed op uitoefent.

5.5.4.4 Toename woningen

De rapportage van Cauberg-Huygen is opgesteld op basis van een concept voorontwerpbestemmingsplan 2011. In het definitieve voorontwerpbestemmingsplan Mortiere is het aantal woningen in het woongebied van de wijk Mortiere ten opzichte van het eerdere concept toegenomen van 1329 naar 1380 woningen. Dit houdt een toename in van 51 woningen. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: BTEV) in werking getreden. In artikel 8 van het BTEV staat dat voor een gebied welke geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute een verantwoording van het groepsrisico verplicht is. De extra woningen binnen het plangebied Mortiere zullen liggen op ruim 200 meter afstand van de N57 en de A58.


Verder is een toename van 1329 naar 1380 woningen marginaal. Zoals in de Nota van Toelichting bij de gemeentelijke beleidsvisie is aangegeven. Dit is een toename van 3,84%. In de Nota wordt aangegeven dat een toename tot en met 10% als marginaal wordt beschouwd.

Tot slot is gebleken uit de berekening welke Cauberg-Huygen heeft uitgevoerd dat het groepsrisico ruim onder de oriënterende waarde zit.

Deelplan 8 Mortiere ligt op ruim 200 meter afstand van de N57. Tot nu toe zijn er circa 650 woningen gebouwd. De toename van 106 tot 110 woningen van deelplan 8 Mortiere valt dan ook ruim binnen de 1380 woningen.

Binnen het plangebied is het mogelijk om te vluchten van de diverse risicobronnen af. In het midden van het plangebied is een sirenepaal aanwezig waardoor de mensen welke zich binnen het plangebied bevinden zich snel in veiligheid kunnen brengen.

Gezien bovenstaande achten wij het niet nodig om het risico te kwantificeren. Er kan worden volstaan met risicocommunicatie.

5.5.5 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.

5.5.5.1 Eastman Chemical Middelburg, LPG tankstation, hogedruk aardgasleiding.

Het deelplan 8 Mortiere valt buiten de invloedsgebieden van bovengenoemde bedrijven en transportroute.
Het invloedsgebied van Eastman Chemical Middelburg bedraagt 492 meter en het LPG tankstation heeft een invloedsgebied van 150 meter. De woningen welke gerealiseerd worden in deelplan 8 Mortiere liggen op circa 800 meter van beide inrichtingen. De hogedruk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 95 meter. De woningen uit deelplan 8 Mortiere liggen op ruim 400 meter van deze leiding.

5.5.6 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het deelplan 8 Mortiere. Wel dient er zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de zelfredzaamheid en hulpverlening.

5.6 Bodem

5.6.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

5.6.2 Onderzoek

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

In 1998 is door Consulmij een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (BB98.001) voor het grootste deel van de Mortiere. Fase 8 valt volgens het onderzoek in deellocatie 35, 36, 37.

Uit de resultaten blijkt dat er geen overschrijdingen van de streefwaarde zijn geconstateerd, behalve een EOX overschrijding in vak 36.

Uit de grondwateranalyses zijn geen overschrijdingen geconstateerd.

Aanvullend is in 2006 nog een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (110504/WA6/158/200948/886) waarbij fase 8 valt onder deellocatie 3. In het onderzoek is alleen de bovengrond geanalyseerd. Daaruit blijkt dat de som DDT de streefwaarde overschrijdt.

Binnen deze locatie is een voormalige stort (18) gesitueerd die gesaneerd is ( evaluatie juni 2008).

Op basis van deze onderzoeken is de grond geschikt voor het beoogde doel.

5.6.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit is in voldoende mate onderzocht; de bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit uitwerkingsplan niet in de weg.

5.7 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het uitwerkingsgebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waterschap Scheldestromen.

5.7.1 Proces watertoets 1999-2015

Ten behoeve van het bestemmingsplan Mortiere (2003) is in overleg met het waterschap de watertoets doorlopen. In opdracht van de gemeente heeft bureau Tauw uitgangspunten en aanbevelingen geformuleerd voor de toepassing van duurzaam waterbeheer. Deze zijn later vertaald in een rapportage door Arcadis. Het waterschap is als klankbordgroep betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport en het hiermee samenhangende bestemmingsplan Mortiere. Over de verdere uitwerking van (onderdelen van) het plan is sindsdien overleg gevoerd met het waterschap. De uitgevoerde watertoets is te vinden in het bestemmingsplan.

In overleg met het Waterschap Scheldestromen zijn de uitgangspunten uit de rapportage van Arcadis uit 1999 bij actualisering van het bestemmingsplan Mortiere in 2012 opnieuw beoordeeld. Hieruit blijkt dat de verdichting van het programma binnen de beoogde waterhuishouding kan worden opgevangen. De verdichting van het woongebied heeft geen groter verhard oppervlak tot gevolg dan dat het gedeelte ten westen van de Mortiereboulevard was meegenomen. Hierdoor heeft de verdichting geen negatief effect op de waterhuishouding. Er wordt voldaan aan de waterdoelstellingen en er is geen noodzaak tot het treffen van aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen anders dan de maatregelen die reeds zijn voorzien.

In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerpuitwerkingsplan in oktober 2015 toegezonden aan het Waterschap Scheldestromen . Hierbij heeft het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het uitwerkingsplan.

5.7.2 Onderzoek
5.7.2.1 Afwatering

Hoofdader in het watersysteem in Mortiere is de Mannezeesche Watergang die voor de ontwikkeling van Mortiere sterk is verbreed. Deze watergang heeft verschillende functies: berging, afvoer en doorvoer van water. Daarnaast heeft de watergang een belangrijke functie als natte ecologische verbindingszone en voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

5.7.2.2 Hydrologische situatie

Voor een beschrijving van de bestaande situatie zoals bodemopbouw, geohydrologie, waterhuishouding en ecologische potenties wordt verwezen naar het rapport van Tauw3.

5.7.2.3 Watercompensatie

Uitgangspunt voor het watersysteem in de woongebieden van Mortiere is dat wordt getracht regenwater maximaal te bergen binnen de eigen gebiedgrenzen. Er wordt gestreefd naar maximale afkoppeling van de hemelwaterafvoer van het rioolwatersysteem, waarbij het streefbeeld van het waterschap (afkoppelingspercentage 60%) gehaald wordt. Hiermee ontstaat een volledig gescheiden systeem. Om de woonlocaties heen wordt daarom open water aangeboden dat een peilfluctuatie toestaat. Binnen het woongebied is rond de parkstructuur open water geprojecteerd. In het golfbaanontwerp is veel oppervlaktewater (vijvers) voorzien. Al deze open waterpartijen staan met elkaar in verbinding. Samen kunnen deze waterpartijen ook in pieksituaties de neerslag in de woonbuurt bergen. In extreme gevallen bestaat de mogelijkheid dat de waterpartijen overstorten op de Mannezeesche Watergang.

In de woonwijk is tussen de waterstructuur aan de buitenzijde en rond het park nog een wateropvang (wadi) aangelegd in de vorm van een (in)filtratie strook van 4 meter breed langs de hoofdontsluitingsweg. Omdat de infiltratiecapaciteit van de bestaande bodem in Mortiere beperkt is, dient deze zone bijna uitsluitend als filterinstrument om het water vervolgens middels een drain af te voeren naar het open watercircuit. Doordat de infiltratiestrook een lichte greppelvorm krijgt, is hieraan een zekere bergingscapaciteit toegerekend.

Het water van daken en kavelverharding wordt middels een open afvoer over het erf of middels een drain naar de straat gebracht. Daarvandaan wordt het, ofwel via molgoten onder afschot gevolgd door een zandvang met filter, ofwel via traditionele straatkolken of ontvangstputten en een ondergrondse pijpleiding naar het open water getransporteerd. Met de zichtbare afvoer over het erf wordt tegengegaan dat particuliere verontreinigingen verborgen en oncontroleerbaar in het open water van de buurt terechtkomen.

Informatie over waterberging op het eigen erf - de ouderwetse regenton of moderne varianten daarvan, particuliere vijvers met bergingscapaciteit en particuliere initiatieven voor hergebruik van water – zijn in de vorm van een algemene gebruiksaanwijzing aan de bewoners van de nieuwe buurt meegegeven.

5.7.2.4 Geen gebruik van uitlogende materialen

Er is een rioleringssysteem aangelegd op basis van een 100% gescheiden stelsel. Bij de bouw en inrichting van de onbebouwde ruimte (openbaar en particulier) mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen (koper, lood, zink) en geimpregneerd hout. Dit zal worden beschreven in de voorschriften en contracten met de ontwikkelaars en bouwers.

5.7.2.5 Onderhoud

De watergangen rond het plangebied worden onderhouden door het waterschap, op grond van de in het verleden gemaakte afspraken tussen gemeente en waterschap.

5.7.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.

5.8 Ecologie

5.8.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.

5.8.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.

Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.


Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.

Beschermde Natuurmonumenten
Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet betekent houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.


Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.


Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening.

Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.
Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.

5.8.1.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.

Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.


Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dier-soorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.8.2 Onderzoek
5.8.2.1 Gebiedsbescherming

In de directe omgeving zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998 of deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur.

5.8.2.2 Soortenbescherming

Het uitwerkingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:

  • 1. categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
  • 2. categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
  • 3. categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.

Tijdens het veldbezoek op 18 februari 2011 en op basis van de foto's is een indruk verkregen van de (beschermde) natuurwaarden in het plangebied. Het plangebied is volledig bouwrijp gemaakt. Het gebied vervult een functie als leefgebied voor algemene soorten zoogdieren (mol, huisspitsmuis en veldmuis). Incidenteel kunnen broedvogels (waterhoen, wilde eend, fazant, graspieper) in het gebied voorkomen. Er zijn geen meldingen bekend van de rugstreeppad in dit gebied. Door de huidige inrichting en beheer is het gebied niet geschikt als landbiotoop voor amfibieën.

5.8.3 Conclusie

Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.


De provincie Zeeland en gemeente Middelburg streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta is in 2007 een wijziging van de monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) van kracht geworden. Een belangrijk onderdeel van de WAMZ is dat de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed bij de gemeenten komt te liggen. In de WAMZ wordt geregeld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Volgens de wet kan in het belang van de archeologische monumentenzorg bij een bestemmingsplan worden bepaald dat de aanvrager van een aanleg- en bouwvergunning een rapport dient over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.


Vooruitlopend op de WAMZ hebben de Walcherse gemeenten een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2006, die in 2008 is geëvalueerd in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008. Deze laatste nota schrijft nu het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Middelburg voor, waardoor het provinciale archeologiebeleid op de tweede plaats komt. Om ervoor te zorgen dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Beide kaarten, naast enkele historische kaarten, liggen aan de basis van de Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De vrijstellingsregeling behorende bij het Walchers archeologiebeleid gaat uit van deze laatste kaart.

5.9.1 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Mortiere heeft de Walcherse Archeologische Dienst een beperkte bureaustudie uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het gebied en al eerder uitgevoerde onderzoeken.

Het grootste deel van het plangebied Mortiere ten oosten van de Schroeweg is onderwerp geweest van uitvoerig archeologisch onderzoek. Binnen het plangebied fase 8 bevond zich een deel van één vindplaats die is onderzocht en uitgeselecteerd. Er is dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek nodig. Op de terreinen ligt dan ook geen archeologisch beperking meer. In het uitwerkingsplan Mortiere fase 8 hoeft dus geen dubbelbestemming archeologie opgenomen te worden.

5.10 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Uit de voorgaande beschreven milieuaspecten (5.1 Toetsing aan mer-wetgeving, 5.2 Geluid wegverkeer, 5.3 Luchtkwaliteit, 5.4 Bedrijven en milieuhinder, 5.5 Externe veiligheid, 5.6 Bodem) kan worden geconcludeerd dat er geen verslechtering optreedt op het woon- en leefklimaat van de (omliggende) woningen en dat er ten aanzien van de omgevingsaspecten (5.7 Water, 5.8 Ecologie,4.3.2 Parkeren, 5.9 Archeologie en cultuurhistorie) er geen belemmeringen optreden.

 

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Het Uitwerkingsplan Mortiere fase 8 maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van bestemmingsplan 'Mortiere'. De regels van het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan.

6.1.1 Uitgangspunten

De beleidsuitgangspunten uit de voorafgaande hoofdstukken vormen de onderlegger voor bestemmingen en begrenzingen op de verbeelding en voor de planregels. Deze uitgangspunten voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) kunnen als volgt worden samengevat.

  • a. Het uitgangspunt is op de eerste plaats het inrichtingsplan voor de 8e fase. Hiervoor zijn de kaders in dit uitwerkingsplan opgenomen.
  • b. In het uitwerkingsplan is gestreefd naar het toepassen van soepele / ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de grenzen van de uit te werken bestemming uit het moederplan "Mortiere";
  • c. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied noodzaakt tot een zorgvuldige afstemming van bouwmogelijkheden. Bij het leggen van bestemmingen, het bepalen van bouwgrenzen en opstellen van flexibiliteitbepalingen heeft steeds een zorgvuldige afweging plaatsgevonden van de aanwezige belangen en is rekening gehouden met hedendaagse eisen en gebruikerswensen. Binnen de marges van het beleid is gezocht naar versoepeling in de bestemmingsregeling als bedoeld onder a en b;
  • d. De bestemmingsregeling dient in ieder geval de ontwikkelingen van het nu liggende inrichtingsplan mogelijk te maken;
  • e. De regeling is zo uniform mogelijk ten einde een zo groot mogelijke rechtsgelijkheid te kunnen bieden. Dit neemt niet weg dat, gelet op de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en hedendaagse eisen, specifieke (beperkende) bepalingen gewenst zullen zijn.
  • f. Zoals vermeld onder a en d is voor de bestemmingsregeling in beginsel uitgegaan van de feitelijk geplande situatie. Als randvoorwaarde voor de nieuwe bestemmingsregeling is echter even zeer gehanteerd dat er flexibiliteit binnen het plan dient te zijn om eventueel in te kunnen springen op een veranderende marktvraag.

6.1.2 Planvorm

De Wro biedt de keuze uit drie planvormen:

  • a. het gedetailleerde bestemmingsplan;
  • b. het zogenaamde globale eindplan;
  • c. het globale uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht.


Het verschil tussen de plannen is dat de plannen onder a. en b. meteen een basis bieden voor het verlenen van omgevingsvergunning (activiteit bouwen) en dat de plannen onder c. eerst moeten worden uitgewerkt voordat omgevingsvergunning verleend kan worden. Het is denkbaar dat in één bestemmingsplan verschillende planvormen worden toegepast, afhankelijk van het te voeren beleid en strategie (regiefunctie gemeente).
De keuze van de planvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het gewenste ruimtelijke beleid en de regiefunctie van de gemeente. Het spanningsveld tussen flexibiliteit en rechtszekerheid speelt hierin een belangrijke rol. Gedetailleerde bestemmingsplannen bieden in beginsel meer rechtszekerheid, terwijl globale eindplannen meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden binnen één bestemming. Overigens is een mengvorm van bovenstaande plannen mogelijk.

Het voorliggende bestemmingsplan is een globaal uitwerkingsplan van het bestemmingsplan Mortiere. Dit betekent dat op basis van dit uitwerkingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend, maar dat tevens enige flexibiliteit is aangehouden ten opzichte van het stedenbouwkundige inrichtingsplan.

6.1.3 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan.


Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.


Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep "Standaard Vergelijkbaarheid" in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest. De SVBP2012 is toegepast in de planregels en plankaart.


Daarnaast is in de nieuwe Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.


Het voorliggende bestemmingsplan is, overeenkomstig het 'moederplan' Mortiere opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.


6.1.4 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

6.1.4.1 Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Binnen dit uitwerkingsplan komen 4 bestemmingen voor.

Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.  

Voor het plan geldt dat wordt aangesloten bij de regels van het moederplan 'Mortiere'. Omdat dit uitwerkingsplan onderdeel uit gaat maken van het moederplan, ligt het voor de meeste regels ook niet voor de hand om af te wijken van de bepalingen in het moederplan. Aanvullende regels kunnen ook worden gesteld binnen de juridische kaders die in het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn toegestaan.

Aanduidingen

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van bouwaanduidingen, waarmee specifieke bouwregels worden bepaald. Daarnaast worden maatvoerings-aanduidingen op de verbeelding aangegeven zoals de maximaal toegestane hoogtemaat (bouwhoogte).


Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

6.1.4.2 Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden (indien nodig) alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de plankaart voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, een procedureregel, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene ontheffings- of wijzigingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

6.2 Gehanteerde bestemmingen

Groen

Het structureel groen heeft deze bestemming gekregen. Dit om de uitstraling van de betreffende locatie zo veel mogelijk te handhaven conform het stedenbouwkundig plan voor deze locatie en behoud van de wadi ter plaatse van de aanduiding 'wadi'.


Tuin

Voortuinen en zijtuinen van hoekwoningen hebben de bestemming Tuin toegekend gekregen. Hierbinnen mag slechts zeer beperkt gebouwd worden. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - accent" is een bouwaccent toegestaan. Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen opgenomen.


Verkeer

De wegen, trottoirs en parkeerplaatsen hebben deze bestemming toegekend gekregen. Hiermee wordt de ontsluiting van deze fase gewaarborgd.


Wonen

Deze bestemming omvat het grootste deel van het uitwerkingsplan. In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan daardoor bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen. Per bouwstrook zijn conform de bouwaanduidingen woningen toegestaan. De bouwhoogte en goothoogte zijn op de verbeelding gemaximeerd. Binnen deze bestemming zijn ook de achterpaden, parkeervoorzieningen opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan kan worden weergegeven aan de hand van de wijze waarop het instrumentarium van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt ingezet: zie onder 7.1.1;

7.1.1 Exploitatieplanplicht en verplichting tot kostenverhaal

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat
kan op publiekrechtelijke grondslag: via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer / ontwikkelaar, zoals bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van “bouwplannen” in de zin van de Grondexploitatiewet die wordt gegeven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

Nieuwe ontwikkelingen

De gemeente heeft samen met het consortium volledig grondeigendom in het plangebied. Met het consortium is een anterieure overeenkomst gesloten over het kostenverhaal voor de gemeente. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen.

Het ontwerpplan wordt voorgelegd aan het college. Het college beslist of het plan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd zodat door belanghebbenden zienswijzen kunnen worden ingediend. Eventuele zienswijzen zullen worden betrokken in het planproces.

In deze paragraaf wordt tevens verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Na de zienswijzenprocedure wordt het plan ter vaststelling aangeboden aan het college. Het college kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen.

Voor belanghebbenden staat tegen het besluit tot vaststelling beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die een zienswijze hebben ingediend. Ook belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig zienswijzen over het ontwerp bij het college naar voren hebben gebracht kunnen beroep aantekenen.

Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

7.2.1 Uitkomsten vooroverleg en inspraak

In het kader van vooroverleg is het concept ontwerpuitwerkingsplan toegezonden aan de provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen. Beide hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het uitwerkingsplan.