direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitbreiding St. Laurens, fase 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPSTLF1-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen en / of het houden van dieren, nader te specificeren in:

  • a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
  • b. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • c. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is, of waarvoor de gronden feitelijk en in overwegende mate voor voerteelt voor het veehouderijbedrijf worden gebruikt;
  • f. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie;
  • g. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten.
1.5 ander bouwwerk

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.6 archeologisch deskundige

de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) of een daaraan gelijkgesteld KNA (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) gecertificeerd onderzoeksbureau.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.8 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 bed en breakfast

een nevenactiviteit in bestaande woon- en slaapvertrekken in een bestaande woning waar logies wordt verstrekt en waar eventueel afzonderlijke maaltijden worden verstrekt aan gasten.

1.11 bedrijf

een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijf aan huis

een bedrijfsactiviteit, uitgevoerd door (één van) de hoofdbewoner(s) van de woning, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet verkeersaantrekkend of milieuhinderlijk zijn, en geen betrekking hebben op detailhandel of horecagerelateerde activiteiten, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie en de woonomgeving ter plaatse.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 begraafplaats

voorzieningen ten behoeve van het begraven van en de afbewaring of asverstrooiing van overleden personen.

1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wabo.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen

1.18 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevi-inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.20 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.22 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.23 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.31 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde van de constructie in één of beide dakvlak(ken) zijn geplaatst.

1.32 deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.

1.33 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps – of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.34 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, de bestemming ingevolge het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.35 erfafscheiding

bouwwerk geen gebouw zijnde dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein.

1.36 erfgrens

de grens van het erf.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 NED

nieuwe economische drager: een nevenactiviteit die bij een agrarisch bedrijf, of als zelfstandige activiteit bij een voormalig agrarisch bedrijf, mag worden ondernomen.

1.40 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.42 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.43 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.44 seizoensarbeiders

arbeiders die tijdelijk werk verrichten bij een agrarisch bedrijf dat maar in één seizoen, vaak het oogstseizoen, voorhanden is.

1.45 plan

Het bestemmingsplan Uitbreiding St. Laurens, fase 1 met identificatienummer NL.IMRO.0687.BPSTLF1-VG01 van de gemeente Middelburg

1.46 patiowoning

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen (bouw)perceel aanwezige gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Aan de straatzijde mag de gevel van de verdieping niet breder zijn dan 60% van de perceelsbreedte en mag niet worden geschakeld met de verdieping van naastgelegen woningen.

1.47 verbeelding

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Uitbreiding Sint Laurens, fase 1.

1.48 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.49 voorgevel-/ achtergevelrooilijn

de op de kaart als zodanig aangegeven gevellijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevelrooilijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevelrooilijn) niet mag worden overschreden.

1.50 wonen

de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.

1.51 wonen vrijstaand

een woning die met inbegrip van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen los staat van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.

1.52 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.53 woning

een complex van ruimten, dat krachtens zijn indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van een huishouden.

1.54 vrij beroep

medische, para-medische en andere vrije beroepen en/of administratieve of daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.55 zelfstandige eenheid

een woning met een eigen toegang, keuken en toilet.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstanden

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, de daktrim of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 vloeroppervlak

Het gebruiksoppervlak volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Landschapswaarden (AW-L) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf', een aannemersbedrijf in categorie 3.1;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm agrarisch - minicamping', uitsluitend een minicamping met maximaal 25 standplaatsen;
  • e. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid en beplantingspatroon;
  • f. deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden gebouwd:
    • 1. ter plaatse van het bouwvlak:
      • gebouwen;
      • ten hoogste één bedrijfswoning per bedrijf;
      • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. buiten het bouwvlak:
      • terreinafscheidingen;
      • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. indien gebouwen en overkappingen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 m;
  • c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
3.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   gebouwen   zie maatvoeringsaanduiding   zie maatvoeringsaanduiding   -  
b   bedrijfswoning   6 m   10 m   200 m²/1200m³  
  vlaggenmasten en lichtmasten   -   9 m   -  
  bijgebouwen bij een woning   3 m   6 m   60 m²  
  overige bouwwerken geen gebouwen zijnde   -   2 m   -  

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwen nabij de bestemming verkeer

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.1 onder c voor het bouwen van een gebouw of overkapping binnen een afstand van respectievelijk 20 meter tot de bestemming Verkeer, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bevoegdheid tot afwijken leidt niet tot een verkeersonveilige situatie;
  • b. bevoegdheid tot afwijken leidt niet tot aantasting van de verkeersplanologische functie van de weg;
  • c. voor het afwijken bij een omgevingsvergunning wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de wegbeheerder.
3.3.2 Nieuwbouw NED

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 1 genoemde omvang;
  • b. bevoegdheid tot afwijken wordt verleend indien ten minste eenzelfde oppervlak bestaande bedrijfsgebouwen behorende tot het agrarisch bedrijf wordt gesloopt;
  • c. bevoegdheid tot afwijken wordt verleend indien ook toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in lid 3.5.2
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten gebouwen, is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' ten behoeve van het ter plaatse gevestigde aannemersbedrijf;
  • b. het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;
  • c. de opslag van dierlijke mest, anders dan in een mestopslagruimte, in hoeveelheden groter dan 600 m³, is niet toegestaan;
  • d. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
  • e. het gebruik van mestbassins is buiten de bouwvlakken niet toegestaan;
  • f. het gebruik van waterbassins is buiten de bouwvlakken niet toegestaan;
  • g. het gebruik van kuilvoerplaten en sleufsilo's ten behoeve van de opslag van producten die niet afkomstig zijn van, of worden gebruikt op, het eigen agrarisch bedrijf, is niet toegestaan;
  • h. paardenbakken, anders dan ten behoeve van een manege, zijn niet toegestaan;
  • i. bij een paardenbak is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten niet toegestaan;
  • j. het gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode van langer dan 10 weken is niet toegestaan;
  • k. containervelden zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;
  • l. detailhandel, anders dan het verkopen van boerderij- en streekproducten met een oppervlak van ten hoogste 50 m², is niet toegestaan;
  • m. het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep met een oppervlak meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • n. het aanbieden van meer dan 5 slaapplaatsen ten behoeve van logies met ontbijt per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;
  • o. het gebruiken van een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan;
  • p. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) is niet toegestaan;
  • q. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in kassen is niet toegestaan, tenzij de kassen (gevel en dak) aan de binnenzijde volledig zijn afgeschermd tegen horizontale en verticale lichtuitstraling;
  • r. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder i ten behoeve van een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het oppervlak van de paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m²;
  • b. bevoegdheid tot afwijken wordt niet verleend:
    • 1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Natuur;
    • 2. binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;
  • c. de paardenbak grenst direct aan een bouwvlak of een bestemmingsvlak waarbinnen een woning is toegestaan;
  • d. bij een paardenbak is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten niet toegestaan;
  • e. de omgevingsvergunning voor afwijken leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • f. bevoegdheid tot afwijken wordt toegepast indien is aangetoond dat de landschapswaarden, zoals bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • g. voorzien wordt in een adequate landschappelijke inpassing;
  • h. bevoegdheid tot afwijken wordt slechts toegepast als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.
3.5.2 Nieuwe Economische Dragers (NED`s)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor een NED ter plaatse van een bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bevoegdheid tot afwijken wordt toegepast voor:
    • 1. een NED die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 1;
    • 2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in bijlage 1;
  • b. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in Bijlage 1 genoemde omvang;
  • c. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 3.3.2 vindt de NED plaats in bestaande gebouwen op een bouwvlak;
  • d. de NED, of alle NED's tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:
    • 1. de arbeidsbehoefte;
    • 2. de ruimtelijke uitstraling;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking, waarbij de bevoegdheid tot afwijken niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
    • 4. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat:
      • de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie B1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;
      • de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie B2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort, mits is aangetoond dat daardoor geen milieuhinder voor aangrenzende percelen ontstaat; alvorens de bevoegdheid tot afwijken te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;
  • e. de verkeersveiligheid en de verkeersplanologische functie van de weg mag niet negatief worden beïnvloed;
  • f. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;
  • g. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;
  • h. de bevoegdheid tot afwijken leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
  • i. de bevoegdheid tot afwijken wordt toegepast indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing, alvorens het afwijken wordt toegelaten vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van een deskundige;
  • j. bevoegdheid tot afwijken wordt slechts toegepast als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf, alvorens de bevoegdheid tot afwijken te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van een deskundige;
  • k. bevoegdheid tot afwijken wordt slechts toegepast als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) te beplanten met bedrijfsmatig geëxploiteerde fruitbomen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het in werking treden van het plan niet reeds met fruitbomen waren beplant.
  • b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een omgevingsvergunning.
  • c. Het beplanten als bedoeld onder a is slechts toelaatbaar, indien is aangetoond dat:
    • 1. geen schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid zullen optreden.
    • 2. de in lid 3.1 onder b genoemde waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld onder a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de milieudeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies. Tevens winnen zij advies in van de natuur- en landschapsdeskundige omtrent het bepaalde in lid 3.6 onder c. 2.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Beëindiging bedrijven en omzetten naar burgerwoning

Burgemeester en wethouders kunnen de kaart wijzigen, indien sprake is van bedrijfsbeëindiging, in die zin dat de bestemming "Agrarisch met waarden-Landschapswaarden" ongeacht of deze is voorzien van een aanduiding, mag worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen" (W) en "Tuin" (T); met dien verstande dat:

  • a. planwijziging niet mag leiden tot:
    • 1. een toename van het aantal woningen;
    • 2. een andere situering van eventueel aanwezige woningen;
    • 3. een verhoging van de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen;
  • b. het belang dat met de wijziging wordt gediend geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden van de in de nabijheid gelegen bestemmingen en functies.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. bermen;
  • c. bruggen;
  • d. geluidswerende voorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. voet- en fietspaden;
  • i. uitritten;
  • j. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden uitsluitend gebouwd:
    • 1. gebouwen voor nutsvoorzieningen;
    • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   nutsvoorziening   -   3 m   15 m²  
b.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   5 m    
c.   lichtmasten   -   9 m    

4.3 Specifieke gebruiksregels

Per bestemmingsvlak is toegestaan ten hoogste 10% te gebruiken voor parkeervoorzieningen.

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk (M) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de functieaanduiding 'begraafplaats', uitsluitend een begraafplaats;
  • b. bij deze functies behorende voorzieningen, zoals toegangspaden en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toelaatbare bebouwing

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden gebouwd:
      • bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

5.2.2 Maatvoering

De bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   3m   -  

Artikel 6 Tuin

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin (T) aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, uitgezonderd overkappingen.

6.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   erfafscheiding   -   1 m   -  
b.   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   3 m   10m²  
c.   lichtmasten   -   9 m   -  

 

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Hogere erfafscheiding

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2. sub a ten einde een hogere erfafscheiding, met inachtneming van de volgende regels:

  • de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 meter;
  • de erfafscheiding voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
  • de erfafscheiding wordt geplaatst langs de zij- of achtertuin van de woning;
  • de erfafscheiding dient door beplanting gecamoufleerd te worden;
  • omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.3.2 Erker of portaal in de tuin

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2.1 teneinde een erker of portaal te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • de oppervlakte bedraagt niet meer dan 6 m²;
  • de diepte gemeten vanuit de voorgevel van de woning bedraagt niet meer dan 2 meter;
  • de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 1 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw waaraan deze erker wordt gebouwd;
  • de afstand tot het openbaar gebied bedraagt niet minder dan 3 meter;
  • omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste twee maal één doorgaande rijstrook.
  • b. beplanting;
  • c. bermen;
  • d. bruggen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeerplaatsen;
  • i. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;

7.2 Bouwregels

7.2.1 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden worden uitsluitend gebouwd:

  • a. gebouwen voor nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   nutsvoorzieningen   -   3 m   15 m²  
b.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   9 m   -  
c.   lichtmasten     9 m    

 

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water (WA) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wateraanvoer en -afvoer;
  • b. waterberging;
  • c. verkeer te water.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Toelaatbare bouwwerken

Op deze gronden worden uitsluitend gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. aanlegsteigers
  • c. bruggen;
  • d. duikers;
  • e. keermuren voor de waterbeheersing;
  • f. oeverbeschoeiingen.

8.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   3 m   -  
         

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning;
  • b. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals erven, ontsluitingspaden, parkeerplaatsen, tuinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Toelaatbaarheid van bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden in de desbetreffende bouwvlakken niet worden overschreden;
  • b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan zowel binnen als buiten het bouwvlak;
  • d. als woningtype is toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding "twee-aaneen"[tae]: ten hoogste twee aaneen gebouwde woningen;
    • 2. ter plaatse van gronden met de aanduiding "vrijstaand" [vrij]: uitsluitend vrijstaande woningen;
    • 3. ter plaatse van gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - patiowoning"[sba-patio]: uitsluitend patiowoningen;
    • 4. ter plaatse van de gronden zonder nadere aanduiding: alle grondgebonden woningtypen.
  • e. van het hoofdgebouw bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,5 m, bij twee-aaneengebouwde woningen dient ten minste aan één zijde de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens 2,5 meter te bedragen, aaneengebouwde woningen mogen in de perceelsgrenzen worden gebouwd;
  • f. de breedte van een woning bedraagt:
    • 1. ter plaatse van gronden met de aanduiding "vrijstaand" ten hoogste 20 m;
  • g. hoofdgebouwen worden in de voorgevelrooilijn gebouwd;
  • h. er mogen maximaal 5 woningen aaneen worden gebouwd;
  • i. van een bijgebouw of overkapping ligt de voorgevel ten minste 3 m naar achteren ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw. In afwijking daarvan bedraagt de afstand tussen de voorgevel van een bijgebouw dat als garage wordt gebouwd en de voorgevel van het hoofdgebouw ten minste 5 m;
  • j. per bouwperceel is niet meer dan 1 vrijstaand bijgebouw toegestaan;
  • k. vrijstaande bijgebouwen mogen in de perceelsgrens worden gebouwd. Indien deze niet in de perceelsgrens worden gebouwd dan dienen deze minimaal 1 meter uit de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • l. aan- en uitbouwen dienen minimaal 1 meter uit de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • m. een eventuele dakopbouw is slechts toegestaan vanaf 3 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
9.2.2 Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de volgende aangegeven maten:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
a.   hoofdgebouwen   zie maatvoeringsaanduiding met dien verstande dat bij een platte afdekking de goothoogte maximaal 0,5 meter meer bedraagt dan op de plankaart aangegeven.
Indien noodzakelijk voor het uit het zicht plaatsen van zonnepanelen en installaties mag de maximale goot- en boeiboordhoogte worden verhoogd met 0,5 meter, ten opzichte van de platte afdekking van de bestaande woning, of het ontwerp.
 
zie maatvoeringsaanduiding met dien verstande dat bij een platte afdekking de bouwhoogte maximaal 0,5 meter meer bedraagt dan op de plankaart aangegeven.
Indien noodzakelijk voor het uit het zicht plaatsen van zonnepanelen en installaties mag de maximale bouwhoogte worden verhoogd met 0,5 meter, ten opzichte van de platte afdekking van de bestaande woning, of het ontwerp.  
niet gemaximeerd  
b.   aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen , met uitzondering van erkers   3,5 m met dien verstande dat de maximale goothoogte met 0,5 meter mag worden verhoogd, indien dit noodzakelijk is voor het uit het zicht plaatsen van zonnepanelen en installaties.   5 m   per bouwperceel, maximaal 40% bebouwd met een maximum van 40 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen. Bij percelen groter dan 1.000m² is 80m² toegestaan.  
c.   erkers   -   1 meter lager dan het hoofdgebouw waaraan deze wordt gebouwd    
d.   erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied   -   1 m   -  
e.   overige erfafscheidingen, mits 1 meter achter de voorgevelrooilijn gelegen   -   2 m   -  
f.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde   -   3 m   10m²  

9.3 Nadere eisen
9.3.1 Bijgebouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de situering en de goothoogte van een bijgebouw, indien de afstand tot de perceelsgrens over een lengte van meer dan 2,5 m minder dan 1 m bedraagt, teneinde te waarborgen dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veranderingen teweeg brengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en / of in de licht- en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het stellen van nadere eisen leidt er niet toe dat daardoor de gebruikswaarde van de gronden onevenredig wordt geschaad;
  • b. het stellen van nadere eisen leidt er niet toe dat de goothoogte van (delen van) gebouwen minder dan 2,5 m zou moeten bedragen.
9.3.2 Kapvormen en dakkapellen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de kapvorm en situering en vorm van dakkapellen ten einde een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld te behouden, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het stellen van nadere eisen leidt er niet toe dat daardoor de gebruikswaarde van de gronden onevenredig wordt geschaad;
  • b. bij (grotendeels) plat afgedekte woningen mag de nadere eis worden gesteld dat de bestaande kapvorm / afdekking wordt behouden;
  • c. nadere eisen mogen worden gesteld om te voorkomen dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  • d. nadere eisen mogen worden gesteld om het behoud van de hoofdvormen van kapvormen, zoals een lessenaarsdak, zadeldak of asymmetrisch dak te waarborgen.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijken van de voorgevelrooilijn

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 onder g ten einde maximaal 3 meter uit de voorgevelrooilijn te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

Omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat:

  • a. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
  • b. Het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden aangetast.
9.4.2 Kleinere afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 onder e ten einde een kleinere afstandsmaat te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. als het vrijstaande of half-vrijstaande karakter van de woning gewaarborgd blijft;
  • b. de afstand minimaal 1,5 m bedraagt;
  • c. de gemiddelde afstand van een zijgevel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,5 meter bedraagt;
  • d. omgevingsvergunning wordt verleend indien is aangetoond dat:
    • 1. De voorwaarde voor een andere situering op het perceel een te verregaande beperking is;
    • 2. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
    • 3. Het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid niet onevenredig worden aangetast.
9.4.3 Bouwhoogte bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.2 sub b inzake de bouwhoogte teneinde hogere bijgebouwen te kunnen toestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
  • b. de bevoegdheid tot afwijken brengt geen relevante veranderingen teweeg in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en / of in de licht- en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing;
  • c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. er een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld blijft bestaan.
9.4.4 Patiowoningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het type woning en/of de bebouwingsbreedte van de verdieping en/of de kapvorm en/of het aantal aaneengebouwde patiowoningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - patiowoning" , op voorwaarde dat:

  • a. het aantal woningen niet mag toenemen ten opzichte van het op de verbeelding aangegeven aantal woningen;
  • b. het perceel in zijn geheel projectmatig ontwikkeld wordt;
  • c. een gewijzigde kapvorm uitsluitend dwars op de weg mag worden geplaatst, met een nokhoogte van ten hoogste 7,5 meter;
  • d. het ontwerp er niet toe leidt dat daardoor de gebruikswaarde van de gronden onevenredig wordt geschaad.
9.4.5 Vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 sub b en hoofdgebouwen buiten het bouwvlak toestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de afstand tot de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 15 meter;
  • b. de bevoegdheid tot afwijken brengt geen relevante veranderingen teweeg in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en / of in de licht- en luchttoetreding van de aangrenzende bebouwing;
  • c. bevoegdheid tot afwijken wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • d. er een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld blijft bestaan.
9.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel mag niet meer dan 1 hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden;
  • c. NED is binnen bestaande woningen niet toegestaan;
  • d. op de gronden met de bestemming Wonen is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor vrije beroepen, voor zover:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
    • 2. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
    • 3. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 4. parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
    • 5. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met het beroep of bedrijf aan huis;
    • 6. ten hoogste 30% van het vloeroppervlak, met een maximum van 50 m², van de woning inclusief aan en uitbouwen ten behoeve van een vrij beroep in gebruik zal zijn;
    • 7. het bedrijvigheid betreft die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
    • 8. het beroep niet wordt beoefend in een vrijstaand bijgebouw.
  • e. op de gronden met de bestemming Wonen zijn een bedrijf aan huis en logies niet toegestaan.

9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijken voor bedrijf aan huis en logies

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.5 onder c teneinde ter plaatse van de gronden met de bestemming 'Wonen' - in samenhang daarmee - ook het gebruik toestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, voor een bedrijf aan huis en een bed en breakfast, voor zover:

    • 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
    • 2. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
    • 3. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    • 4. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met het bedrijf aan huis;
    • 5. ten hoogste 30% van het vloeroppervlak, met een maximum van 50 m², van de woning inclusief aan en uitbouwen ten behoeve van het bedrijf aan huis of een bed en breakfast in gebruik zal zijn;
    • 6. het bedrijvigheid betreft die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
    • 7. het beroep niet wordt beoefend in een vrijstaand bijgebouw.

Artikel 10 Waarde - archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 3 aangewezen gronden (WR-A-3) - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische verwachtingswaarden.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    • 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
      • de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
      • de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    • 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm beneden het peil;
    • 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden het peil kan worden geplaatst;
    • 5. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het peil, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen;
  • b. het ophogen van gronden met een hoogte van ten minste 2 m;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 10.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 10.2 in acht is genomen;
  • b. de werken of werkzaamheden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan reeds in uitvoering zijn;
  • c. de werken en werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • d. de werken en werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
  • e. de werken en werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 40 cm onder het peil;
  • f. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.3.1 nodig is.
10.3.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
  • c. het behoud van archeologische resten in de bodem;
  • d. het doen van opgravingen;
  • e. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.4.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, bouwwerken te slopen.

10.4.2 Uitzonderingen sloopvergunning

Het verbod als bedoeld in lid 10.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 10.2 in acht is genomen;
  • b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. de diepte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het peil bedraagt;
  • d. de oppervlakte waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 500 m² bedraagt;
  • e. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in lid 10.4.1 nodig is.

10.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een sloopvergunning, zoals in lid 10.4.1 bedoeld, kan slechts worden toegepast indien:

  • a. de aanvrager van de sloopvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het slopen regels te verbinden, gericht op:
  • c. het behoud van archeologische resten in de bodem;
  • d. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid
10.5.1 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak met de in lid 10.2 genoemde bestemming verwijderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
10.5.2 Wijzigen vorm bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak met de in lid 10.2 genoemde bestemming veranderen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  • b. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Bestaande maten
  • a. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

12.1.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
  • b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m;
  • c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3 m.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd –, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand de CROW-publicatie 381 (dan wel de vervanger daarvan) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, waarbij het gemiddelde van de bandbreedte wordt aangehouden (conform toelichting paragraaf 4.10).
  • c. Bij vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde woningen dient minimaal 1 parkeergelegenheid op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand gehouden.
  • d. Bij het bepalen of voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid dient rekening te worden gehouden met het volgende:

Parkeervoorziening   Theoretisch aantal   Berekeningsaantal   Opmerking  
Enkele oprit zonder garage   1   0,8   Oprit min. 5m diep  
Lange oprit zonder garage of carport   2   1,0    
Dubbele oprit zonder garage   2   1,7   Oprit min. 4,5m breed  
Garage zonder oprit (bij woning)   1   0,4    
Garagebox (niet bij woning)   1   0,5    
Garage met enkele oprit   2   1,0   Oprit min. 5m diep  
Garage met lange oprit   3   1,3    
Garage met dubbele oprit   3   1,8   Oprit min. 4,5m breed  

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Percentages

Een aangegeven percentage geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste wordt bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    • 1. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
    • 2. het realiseren van een transparante erfafscheiding vanaf ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn ter ondersteuning van beplanting, bijvoorbeeld een gaashekwerk, grenzend aan openbaar gebied met een hoogte van maximaal 2 meter.
  • b. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen bedragen echter niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ' Uitbreiding St. Laurens, fase 1'