Planteksten

Op deze pagina vindt u de planteksten behorende bij het plan Bestemmingsplan Beeldentuin - Nieuw en Sint Joosland.

REGELS


 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

 

ARTIKEL 1 BEGRIPPEN

 

1.1. plan

Het bestemmingsplan Beeldentuin – Nieuw en Sint Joosland van de gemeente Middelburg.

 

1.2. bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0687.BPBGMBTN-VG10 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

1.3. verbeelding

De verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Beeldentuin – Nieuw en Sint Joosland.

1.4. aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.5. aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6. ander bouwwerk

Elk bouwwerk, geen gebouw zijnde.

 

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

1.8. beeldentuin

Een tuin bij een woning of ander gebouw, waar tentoonstellingen van beeldende kunst worden georganiseerd met de bedoeling deze te laten bezichtigen.

 

1.9. bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wabo.

 

1.10. bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.11. bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.12. bevoegd gezag

Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

 

1.13. bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

1.14. bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.15. bouwperceel

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.16. deskundige

Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.

 

1.17. gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.18. hoofdgebouw

Een gebouw, dat op het bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.19. maatvoeringsaanduiding

Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen.

 

1.20. molen

Bouwwerk oorspronkelijk gebouwd en geschikt voor het benutten van windkracht.

 

1.21. molenbiotoop

Een zone rond een molen, waarin beperkende bepalingen voor de hoogte van bebouwing en beplanting gelden.

 

1.22. molendeskundige

Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie op het gebied van molens.

 

1.23. peil

  1. Voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);

  2. In andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.24. terreinafscheiding

Bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient als afscheiding van een erf of terrein en is geplaatst in of rondom een erf of terrein.

 

 

ARTIKEL 2 WIJZE VAN METEN

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1. afstanden

Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

2.2. bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.3. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

 

2.4. goot (- of boeibord)hoogte van een bouwwerk

Tussen het peil en de snijlijn tussen de bovenkant van het dakbeschot en de buitenkant van de gevel, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen – voor zover deze minder dan 50% van de breedte van het dakvlak beslaan / en liftopbouwen daar niet onder begrepen.

 

2.5. inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6. oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

ARTIKEL 3 Tuin

 

3.1 BESTEMMINGSOMSCHRIJVING

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin – beeldentuin’ tevens voor de realisatie van een beeldentuin.

 

3.2. BOUWREGELS

3.2.1. Toelaatbaarheid van bouwwerken

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijde, worden gebouwd.

 

3.2.2. Maatvoering

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en/of de inhoud van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste de volgende aangegeven maten:

 

 

Bouwwerk

Goothoogte

Bouwhoogte

Oppervlakte/inhoud

1.

Terreinafscheidingen

 

2 meter

 

2.

Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde

 

2 meter

 

 

3.3. SPECIFIEKE GEBRUIKSREGELS

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het gebruik van de gronden anders dan voor een (beelden)tuin is niet toegestaan, dit betekent dat in ieder geval niet is toegestaan:

  1. het houden van evenementen of feesten, waarvoor een evenementenvergunning benodigd is;

  2. het ten gehore brengen van (live)muziek.

 

 

3.4 Afwijken van gebruiksregels

 

3.4.1 Organisatie van evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3 onder a om ter plaatse van de gronden met de bestemming “Tuin – beeldentuin” het organiseren van evenementen toe te staan, voor zover:

  1. voldaan wordt aan de regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening ten aanzien van evenementen;

  2. aangetoond wordt dat er geen onevenredige overlast voor omwonenden zal optreden;

  3. maatregelen worden getroffen met betrekking tot verkeersveiligheid;

  4. maatregelen worden getroffen zodat parkeren niet plaats vindt op de openbare weg;

  5. de privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet wordt aangetast.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

ARTIKEL 4 Anti dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

ARTIKEL 5 ALGEMENE BOUWREGELS

  1. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden.

  2. De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

 

ARTIKEL 6 ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

  1. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  1. De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

ARTIKEL 7 ALGEMENE AANDUIDINGSREGELS

 

7.1. Vrijwaringszone molenbiotoop

 

7.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ gelden de volgende bouwregels:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 1’ wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’ wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/75 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

 

7.2.1 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1 onder b indien:

  1. Door het bouwplan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element niet onevenredig in gevaar brengt of kan brengen;

  2. De belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing niet onevenredig worden geschaad;

  3. Indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolgde lid 7.1.1. onder b, geldt de maximale toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

 

7.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – molenbiotoop 1’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. Het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;

  2. Het ophogen van gronden.

 

7.4.1 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. Normaal beheer of onderhoud ten diensten van de bestemming betreffen;

  2. Reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;

  3. Het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger is dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de gebouwen op hetzelfde bouwperceel zoals in het plan is toegestaan of het laagste punt van een zuiver verticaal staande wiek van de molen.

 

7.5.1 Voorwaarden voor de vergunning

  1. de werken of werkzaamheden zoals genoemd in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element;

  2. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de molendeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning;

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering;

  2. de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorisch waardevol element onevenredig in gevaar wordt gebracht of kan worden gebracht.

 

 

7.2. Geluidzone - Industrie

 

Binnen de aanduiding “Geluidszone – Industrie” geldt dat nieuwe geluidsgevoelige objecten niet zijn toegestaan.

 

 

ARTIKEL 8 ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

 

8.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen bedragen echter niet meer dan 3 m en het bestemmingsvlak wordt met niet meer dan 10% vergroot.

 

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

ARTIKEL 9 OVERGANGSRECHT

 

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

  2. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

ARTIKEL 10 SLOTREGEL

Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan Beeldentuin – Nieuw en Sint Joosland”.