direct naar inhoud van 6.2 Water
Plan: Middelburg Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPBGM-VG99

6.2 Water

Algemeen

De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Op basis van het Besluit op de ruimtelijke Ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een structuurplan of bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van de betrokken Waterbeheerders (artikel 10 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.

In het kader van de verplichte watertoets heeft op 13 maart 2008 overleg plaatsgevonden met de waterbeheerder, Waterschap Zeeuwse Eilanden. Op basis van de verkregen gegevens is de conceptwaterparagraaf opgesteld die zal worden voorgelegd aan het waterschap. In het kader van het vooroverleg ex artikel 10 Bro heeft het waterschap haar wateradvies uitgebracht. Rijkswaterstaat Zeeland is de waterbeheerder voor de waterkwaliteit en – kwantiteit van het Veerse Meer.

Veiligheid

Binnen het plangebied is een aantal dijken gelegen die behoren tot de primaire of secundaire waterkering. De waterkeringstechnische randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Keur Waterschap Zeeuwse Eilanden (januari 2007).

De keur gaat zoveel mogelijk uit van één reglementeringssysteem voor alle waterkeringen. Tot de waterkering worden dan alle werken in of aan de waterkering gerekend die (mede) een waterkerende functie hebben.

Binnen de waterkering wordt onderscheid gemaakt in drie zones, te weten de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone.

  • De kernzone omvat dat deel van de waterkering dat feitelijk voor de huidige veiligheid zorgt. Bij een dijk is dat derhalve het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de bermen.
  • De beschermingszone omvat in ieder geval die gronden die technisch / fysisch (mede) een bijdrage leveren aan de stabiliteit van de waterkering. Daarbij geldt echter aan de landwaartse zijde als minimum dat gronden die voor toekomstige dijkverzwaring nodig zijn (profiel van vrije ruimte of reserveringsstroken) in ieder geval binnen de beschermingszone vallen. De beschermingszone dient in principe vrij te worden gehouden van bebouwing. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt hiervan afgeweken. De breedte van de beschermingszone varieert (van 20 tot circa 30 meter gemeten uit de teen van de dijk).
  • Buitenbeschermingszones kunnen worden aangewezen om bepaalde activiteiten, die potentieel grote gevaren voor de waterkering in zich bergen (bijvoorbeeld de aanleg van hogedrukleidingen) ook op grotere afstand van de waterkering te kunnen reguleren.

Voor elke van deze zones zijn in de Keur regels opgenomen ten aanzien van bouwen en diverse andere activiteiten. Binnen beschermingszones en begrenzing kernzone dijk is voor bouwactiviteiten en dergelijke ontheffing van het Waterschap nodig.

De in het plangebied voorkomende primaire en secundaire waterkeringen worden als zodanig bestemd. In de planregels wordt het dijklichaam (de kernzone van de waterkering) voorzien van een toegesneden bestemming, waarmee de waterstaatkundige functie wordt veiliggesteld. De beschermingszones langs de waterkeringen worden niet in de bestemmingsregels geregeld. De reden daarvoor is dat het Waterschap Zeeuwse Eilanden het bevoegd gezag is en op basis van de Keur alle risicoactiviteiten kan reguleren en toetsen en ook mogelijkheden heeft voor handhaving. Regeling via het planologische spoor voegt daaraan niets toe. Als de keurzonering in de bestemmingsregeling wordt opgenomen, wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegd gezag in de planologische procedure, waardoor ongewenste vermenging van bevoegdheden ontstaat. Het is niet zinvol of gewenst dat het college van burgemeester en wethouders in het kader van het bestemmingsplan – na advies van de waterbeheerder – als bevoegd gezag besluiten neemt met betrekking tot het bouwen op waterkeringen of in beschermingszones.

Met het Waterschap Zeeuwse Eilanden is afgesproken dat de keurzonering op een gedetailleerde toelichtingkaart (zie bijlage 3) wordt opgenomen in het bestemmingsplan en dat de gemeente bij bouwaanvragen in de keurzones initiatiefnemers verwijst naar het Waterschap. De bij de toelichting gevoegde kaart met de keurzones voor de waterkeringen heeft een signaleringsfunctie. Aanvullend zal worden bezien of het mogelijk is bij het digitaal raadplegen van de plankaart via internet een signaalfunctie op te nemen voor de gronden binnen de keurzones.

Voorkomen van wateroverlast

Bij grote neerslaghoeveelheden moet het water zoveel mogelijk in het gebied worden vastgehouden om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Het is namelijk onmogelijk het afwateringsstelsel en de capaciteit van de gemalen af te stemmen op piekbuien, zeker als rekening wordt gehouden met de verwachte klimaatsverandering. Daarnaast wordt door het vasthouden van water verdroging (onder andere watertekort in lange perioden zonder neerslag) tegengegaan.

Naast de wateropgave voor stedelijk gebied ligt er daarom ook een opgave voor / vanuit het landelijk gebied. Berekeningen in het kader van de deelstroomgebiedvisie gaven aan dat voor een goede opvang en verwerking van hemelwater – rekening houdend met klimaatveranderingen – binnen de afvoergebieden die (mede) het buitengebied van Middelburg beslaan, op termijn circa 100 ha extra ruimte nodig is voor waterberging (voor geheel Walcheren). In dat kader zullen zoekgebieden moeten worden aangewezen die geschikt zijn om water te kunnen bergen. De meest voor de hand liggende oplossing is om langs de randen van de stad, dus tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, gebieden aan te wijzen die (tijdelijk) dienstbaar kunnen zijn om overtollig regenwater op te vangen. Bij voorkeur dienen dit moeras- of veenachtige gronden te zijn.

De indicatieve wateropgave wordt door het waterschap nog nader gepreciseerd. Volgens de planning van het Waterschap Zeeuwse Eilanden zal eind 2009 gerekend gaan worden. Dit zal gebeuren in het kader van de (nog op te starten) gebiedsgerichte aanpak voor Walcheren, waarmee de maatregelen om het regionale watersysteem op orde te krijgen, verder worden gedetailleerd. Deze maatregelen kunnen ruimtelijke consequenties hebben, zoals bijvoorbeeld de aanleg van extra waterberging. Het bouwen van het nieuwe gemaal Poppekinderen (september 2008 operationeel) en de aanleg van toevoerende waterlopen maken deel uit van deze maatregelen. Andere maatregelen zijn thans nog niet bekend.

In het kader van duurzaam waterbeheer is het van belang dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met de waterhuishoudkundige consequenties. Daarom is in voorliggend bestemmingsplan voor de opgenomen wijzigingsbevoegdheden, indien relevant, een watertoets voorgeschreven. Het verhard oppervlak kan immers aanzienlijk toenemen (>1000 m²) en daarmee nemen de hoeveelheden water die versneld door het afwateringsstelsel moeten worden afgevoerd ook toe.

Ingevolge de Keur Waterschap Zeeuwse Eilanden 2007 dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen maximaal 7 m brede obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen.

Alle primaire waterlopen met bijbehorende kunstwerken zijn in beheer en in onderhoud bij het waterschap. In het bestemmingsplan zijn de primaire waterlopen op de plankaart aangegeven.

Waterkwaliteit

Ten aanzien van de waterkwaliteit zijn, mede in het licht bezien van de Europese Kaderrichtlijn Water, in samenwerking met het waterschap plannen opgesteld om in 2015 het water "op orde" te hebben. Belangrijke bijdragen hieraan zijn onder andere het saneren van overstorten, het baggeren van vervuilde onderwaterbodems en het aanleggen van kind- en natuurvriendelijke oevers.

In de Zeeuwse Handreiking Watertoets (6 april 2005) is onderscheid gemaakt naar stedelijk en landelijk gebied. Per gebied zijn criteria onderscheiden die, afhankelijk van het plangebied (waterhuishoudkundige kenmerken), het planniveau (locatiekeuze of inrichting) of het doel van het plan (bijv. uitbreiding, herinrichting of alleen actualisering van het plan) al dan niet aan de orde dienen te komen.

Gelet op het consoliderende karakter en de wettelijke reikwijdte van het bestemmingsplan kan deze herziening van het bestemmingsplan Buitengebied slechts in beperkte mate bijdragen aan de waterdoelstellingen op de aangegeven criteria.

Het oppervlaktewaterstelsel wordt overwegend gevoed met schoon grond- en regenwater. Om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen is van belang dat duurzame bouwmaterialen worden toegepast om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt. Toepassing van uitloogbare materialen (zoals zink, lood en koper) moet worden voorkomen.

Ook andere bronnen van vervuiling, zoals belasting van het oppervlaktewater door het uitrijden van mest of het gebruik van bestrijdingsmiddelen dient te worden voorkomen. Dit wordt geregeld via het Lozingsbesluit open teelt veehouderij.

Riolering

Huishoudelijk afvalwater afkomstig van woningen en bedrijven mag niet zonder meer op oppervlaktewater worden geloosd. Afvalwater van dergelijke aard dient een goed werkende zuiveringstechnische voorziening te doorlopen alvorens het op oppervlaktewater kan worden geloosd (zoals bijvoorbeeld een septic tank). In kwetsbaar gebied wordt als nadere voorziening een IBA klasse 3 voorgeschreven.

Bestaande lozingen van huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater vinden in het plangebied niet meer plaats. Nieuwe lozingen van huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater worden alleen toegestaan als aansluiting op riolering redelijkerwijs niet mogelijk is en het een lozing betreft afkomstig van een woning van een bedrijf in het buitengebied, zoals land- en tuinbouwbedrijven of fruitteeltbedrijven. Dergelijke nieuwe lozingssituaties dienen bij het waterschap gemeld te worden. Voor nieuwe lozingssituaties op het Veerse Meer geldt dat deze gemeld moeten worden aan Rijkswaterstaat Zeeland. Deze meldingsplicht geldt ook wanneer er sprake is van een verbouwing waarbij de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater in omvang toeneemt.

Bij het afkoppelen van relatief schone verharde oppervlakken (vooral daken) van de riolering, wordt het hemelwater naar het oppervlaktewater afgevoerd. Hierdoor ontstaat een positief effect op de werking van de rioolwaterzuivering, omdat deze minder (schoon) regenwater krijgt aangevoerd.

Het verdient de voorkeur nieuwe ontwikkelingen volledig af te koppelen. De omgeving mag daarbij echter niet extra worden belast. Daarom dient het water zo lang mogelijk in het plangebied te worden vastgehouden.

Watervoorziening

Om vanuit het waterbeheer in te kunnen spelen op ruimtelijke ontwikkelingen en bestaande ongewenste situaties te kunnen bijsturen, zijn door de provincie Zeeland waterkansenkaarten ontwikkeld. Op basis van hydrologische uitgangspunten zijn voor de verschillende functies en het landgebruik kansen en bedreigingen in beeld gebracht. De kaarten geven aan waar deze functies vanuit het watersysteem / beheer optimaal bediend kunnen worden en het waterbeheer in beginsel tegen de laagste kosten kan worden uitgevoerd.

De waterkansenkaart voor het landelijk gebied laat zien dat de gronden op Walcheren met name geschikt zijn voor weidebouw. Meer naar het oosten zijn de gronden meer geschikt voor akkerbouw. In de praktijk blijkt het agrarisch gebruik en de teelt van landbouwproducten redelijk goed afgestemd te zijn op de geschiktheid van het watersysteem.

Verdroging / natte natuur

Wat betreft de criteria verdroging en natte natuur zijn inrichtingsprojecten veel effectiever dan het bestemmingsplan. In dat verband zijn de diverse natuurontwikkelingsprojecten in het plangebied van belang. In deze projecten zijn de waterbelangen nadrukkelijk meegenomen. Daar waar nodig wordt de bestemmingsregeling op deze maatregelen afgestemd. Wat betreft natuurontwikkeling is het provinciale beleid, zoals opgenomen in het Natuurgebiedsplan, in het bestemmingsplan vertaald, inclusief toekomstige natuurontwikkeling.