direct naar inhoud van 5.14 Molenbiotoop
Plan: Middelburg Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPBGM-VG99

5.14 Molenbiotoop

Grenzend aan het plangebied is een aantal molens gelegen. Voor behoud van de molens is het van belang dat de molens kunnen blijven functioneren. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windtoetreding is daarvoor noodzakelijk. Bebouwing en begroeiing in de nabijheid van een molen veroorzaken windbelemmeringen, waardoor rendementsverlies ontstaat. Een geringe windsnelheidsreductie kan gevolgen hebben voor de windvang van de molen. Daarnaast kunnen bebouwing en begroeiing leiden tot windturbulenties en tot sterk wisselende windkrachten op het wiekenkruis en askop, waardoor schade kan ontstaan aan het mechaniek van de molen (wanneer deze in bedrijf is).

Dit betekent dat in de omgeving van een molen beperkingen moeten worden gesteld aan de hoogte van obstakels. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt het molenbiotoop, ook wel een molenbeschermingszone, genoemd.

Molenbeschermingszone

Rondom een molen moet in een vrije ruimte aanwezig zijn. Dit geldt zowel voor bebouwing als beplanting. Bij een stellingmolen zijn binnen deze afstand obstakels uitsluitend aanvaardbaar indien deze onder de hoogte van de stelling blijven. Ook buiten de obstakelvrije ruimte kunnen beperkingen aan de hoogte van gebouwen en beplanting worden gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPBGM-VG99_0017.jpg"

Figuur 17 Molenbeschermingszone

Afhankelijk van het molentype en van het gebied waarin de molen is gelegen, kan het molenbiotoop een groot gebied bestrijken (vele honderden meters). Deze zone is vooral van belang voor nieuwe bebouwing. In de Handleiding Molenbiotoop van De Vereniging tot behoud van molens in Nederland ("De Hollandsche Molen") is een formule opgenomen waarmee de hoogte kan worden berekend die een obstakel mag hebben op een bepaalde afstand van een molen, zonder te veel windbelemmering te veroorzaken. De formule die is ontwikkeld om te bepalen hoe hoog een obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder te veel windbelemmering te veroorzaken. De eerste 100 meter moet vrij blijven van obstakels. Vanaf 100 meter geldt een oplopende lijn die met de volgende formule te bepalen is.

Formule H(x) = x/n+c*z

waarin:

H(x) = maximale toelaatbare hoogte van een obstakel op afstand x (in meters)

x = afstand van een obstakel tot de molen (in meters)

n = een constante, afhankelijk van de ruwheid van de omgeving en de maximaal toelaatbare windreductie. Hiervoor worden de volgende waarden gebruikt: 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied.

c = een constante, afhankelijk van de maximaal toelaatbare windreductie, gewoonlijk met de waarde

0,2z = askophoogte (helft van lengte gevlucht + eventueel de hoogte van de belt, berg of stelling)

Voor het berekenen van de afstand (tot de molen) waarop een obstakel van een bepaalde hoogte geplaatst mag worden, is de volgende formule van belang.

Formule X = n * (H(x) – c * z)

Wanneer de omgeving van de beschouwde molen voldoet aan de eisen uit de formule is sprake van een toelaatbare situatie. In de kaart en in de regels zijn regels opgenomen voor de bouwhoogte rond molens.

Bestemmingsregeling

In de handleiding molenbiotoop van de vereniging De Hollandse molen wordt uitgegaan van drie ruwheidsfactoren van het omliggende gebied van een molen: n= 140 voor open, 75 voor ruw en 50 voor gesloten gebied. In de toelichting op deze formule wordt geschreven dat voor open gebied de berekening ongeveer uitkomt op wat de 1:100 regel wordt genoemd. (Elke 100 meter verder mag het obstakel 1 meter hoger zijn). Rond geen van de molens is sprake van echt open gebied. Overigens zou voor elke molen de ruwheidsfactor afzonderlijk moeten worden bepaald. Uit praktische overwegingen (nog meer aanduidingen vrijwaringszone-molenbiotoop' maakt de regeling niet duidelijker) en omdat de molens niet bedrijfsmatig in gebruik zijn, is ervoor gekozen om de formule minder stringent toe te passen: ruwheidsfactor n= 75 (elke 75 meter verder mag het obstakel 1 meter hoger zijn). Een en ander is verwerkt in de bestemmingsregeling, waarbij bebouwing primair aan de formule dient te voldoen: tot 100 meter om de molen mag bebouwing niet hoger zijn dan de onderste tip van de staande wiek, tussen 10 en 400 meter om de molen is de hoogte van bebouwing afhankelijk van de afstand tot de molen (gebaseerd op de 1:75-regel). Via een ontheffingsregeling kan ontheffing worden verleend van deze algemene regels, mits de windvang van de molen niet onevenredig wordt aangetast. Aanvullend is een aanlegvergunningsvereiste opgenomen, op grond waarvan het planten van hoge beplanting wordt getoetst aan de invloed op de windvang van de molen. Daarbij geldt dat voor beplanting die niet hoger is dan de rechtstreeks maximaal toelaatbare bebouwing op een bepaald punt geen aanlegvergunning nodig is.