direct naar inhoud van Regels
Plan: Choorhoek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0678.choorhoek-VAST

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Choorhoek met identificatienummer NL.IMRO.0678.choorhoek-VAST van de gemeente Kapelle.

1.2 bestemmingsplan:
1.3 aan- en uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.4 aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf:

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.9 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.10 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.11 bestaand gebruik:

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan bestaande gebruik.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevi-inrichting

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 deskundige:

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen aangaande een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening, zoals bijvoorbeeld een archeologisch deskundige, landschapsdeskundige, milieudeskundige en natuurdeskundige.

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 groene afscherming

groene omzoming met opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de locatie.

1.26 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.27 landschappelijke inpassing

Een groene zone aan de buitenkant van het bedrijventerrein van gemiddeld 10 meter breedte die in ieder geval wordt ingericht met bomen met een volgroeide hoogte van tenminste 8 meter eventueel aangevuld met andere beplanting en hoogteverschillen in het terrein. Dit heeft tot doel dat de bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk aan het zicht, van buiten het bestemmingsgebied gezien, wordt onttrokken.

1.28 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.29 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.30 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van deze planregels.

1.31 silo

bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van opslag voor stort- of bulkgoederen in de vorm van poeders of korrelvormige producten zoals graan, kolen, cement, veevoer, zand, grint, kunstmest, enz., onder silo wordt mede begrepen een verticaal opgerichte tank, ten behoeve van opslag van vloeistoffen; uitgezonderd gevaarlijke en chemische stoffen.

1.32 voorste perceelsgrens:

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan.

1.33 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouden, niet zijnde een bijzondere woonvorm of kamerverhuur / logies voor meer dan drie personen inclusief de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.

1.34 zijdelingse perceelsgrens:

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie' bedrijven tot en met ten hoogste de aangeduide categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in landbouwproducten': tevens voor een groothandel in landbouwproducten en voor zover deze bedrijfsactiviteiten voorkomen in de categorie 5a van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. bestaande Bevi-inrichting zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning': tevens het wonen in een bedrijfswoning al dan niet met aan-huis-gebonden-beroepen;
  • e. ondergeschikte detailhandel is toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de ondergeschikte detailhandel is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing toegestaan;
    • 2. het vloeroppervlak in gebruik voor de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten bedraagt niet meer dan 15% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 50 m2;
    • 3. de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten worden door het bedrijf zelf uitgevoerd;
  • f. wegen en verkeersvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvak gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' is bebouwing uitsluitend toegestaan indien sprake is van een goede landschappelijke inpassing conform artikel 11.4 'overige zone - landschappelijke inpassing';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfswoning' is ten hoogste één bedrijfswoning per perceel toegestaan, tenzij anders is aangegeven;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 80% van het bouwperceel;
  • e. de afstand van een gebouw en/of overkapping tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt ten minste 3 meter;
  • f. de afstand van de kant van de openbare weg tot aan de voorgevel dient ten minste 10 meter te bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' tevens voor een luifel;
  • h. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw bedraagt ten minste 100 m2.
3.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   inhoud/oppervlakte  
1   bedrijfswoning   6 m   10 m   750 m³  
2   aan- , uit- en bijgebouwen bij bedrijfswoningen en bedrijfsvilla's   3,5 m   7 m   60 m²  
3   bedrijfsgebouwen en overkappingen   zie maatvoeringsaan- duiding   zie maatvoeringsaanduiding    
4   terreinafscheiding voor de gevel van het hoofdgebouw     2 m    
5   terreinafscheiding achter de voorgevel van het hoofdgebouw     2 m    
6   bouwwerken, geen gebouwen
zijnde  
  3 m    
7   in afwijking van 6, voor silo's     zie maatvoeringsaanduiding    
8   in afwijking van 7, voor silo's     in afwijking van de maatvoeringsaanduiding mag 25% van het bouwperceel een extra hoogte worden gebouwd van 5 meter    

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Goothoogte, bouwhoogte en afstanden

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de opgenomen maximum goothoogte, bouwhoogte en afstanden met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning mag worden verleend wanneer gebleken is dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is dan wel hierdoor een efficiënter en zuiniger ruimtegebruik mogelijk is;
  • b. de goothoogte mag met ten hoogste 2 meter worden verhoogd;
  • c. door het verkleinen van de afstand kan nog steeds worden voldaan aan de eisen van brandveiligheid; alvorens vergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover advies aan de gemeentelijke brandweer;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen en materialen op onbebouwde gronden is binnen 3 meter van de perceelsgrens niet toegestaan;
  • b. opslag van goederen buiten gebouwen is alleen toegestaan tot een stapelhoogte van 6 meter;
  • c. opslag van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  • d. opslag van gevaarlijke, brandbare en/of chemische stoffen is, met uitzondering van bestaand gebruik, niet toegestaan;
  • e. Bevi-inrichtingen zijn, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen, niet toegestaan;
  • f. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
  • g. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  • h. met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen gelden de volgende regels:
    • 1. het is niet toegestaan de (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
    • 2. de vloeroppervlakte voor aan-huis-gebonden beroepen bedraagt ten hoogste 50 m².
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 3.1:

  • a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan genoemd in lid 3.1 en aangeduid op de plankaart, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd en aangeduid op de plankaart.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de categorie-indeling van de bij dit artikel behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten mag worden gewijzigd, indien en voor zover wijziging van de belasting van de daarin opgenomen typen van bedrijven op de milieu daartoe aanleiding geeft, dan wel de Wet milieubeheer met betrekking tot geluidsproducerende inrichtingen wordt gewijzigd;
  • b. voor de vaststelling van een wijziging wordt de milieudeskundige schriftelijk advies gevraagd omtrent de voorgenomen wijziging.

Artikel 4 Bedrijf - Haven

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. een openbare laad- en losvoorziening voor laden en lossen vanaf de weg/wal en laden en lossen vanaf schepen
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie' bedrijven tot en met ten hoogste de aangeduide categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportband': tevens voor een transportband;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - deltawater': tevens voor:
    • 1. aan- en afvoer van water;
    • 2. vaarwegen en bestaande voorzieningen ten behoeve van de beroeps- en recreatievaart;
    • 3. activiteiten gerelateerd aan de openbare laad- en loswal en aangrenzende bedrijven;
    • 4. natuurwaarden in de vorm van een deltawater;
    • 5. visserij;
    • 6. waterkering;
    • 7. behoud, herstel en / of ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden samenhangend met het deltawater;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en wegen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvak gebouwd;
  • b. voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - deltawater' geldt dat niet mag worden gebouwd, uitgezonderd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van de bestemming.
4.2.1 Hoogte, oppervlakte en inhoud
  • a. De bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste:
      bouwwerk   goothoogten   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
    1   bushokjes en andere abri's     3 m   15 m2 per gebouw  
    2   nutsgebouwen   3,5 m   5 m   25 m2 per gebouw  
    3   terreinafscheidingen     2 m    
    4   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     5 m    
    5   laad- en losinstallatie     zoals op kaart aangegeven    
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - deltawater' mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de opgenomen maximum bouwhoogte met inachtneming van de volgende regels:

  • a. omgevingsvergunning mag worden verleend wanneer gebleken is dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is dan wel hierdoor een efficiënter en zuiniger ruimtegebruik mogelijk is;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden niet onevenredig aangetast.
4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van de verkeersveiligheid.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. plantsoen;
  • d. wandel- en fietspaden
  • e. inritten;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogten, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogten   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   nutsgebouwen   3,5 m   5 m   25 m2 per gebouw  
2   terrein afscheiding     2 m    
3   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     5 m    

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. bermen en bermsloten;
  • d. groen;
  • e. parkeerplaatsen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsleidingen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. bij de bestemming behorende voorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'haven':
    • 1. een openbare voorziening voor laden en lossen vanaf de weg/wal en laden en lossen vanaf schepen;
    • 2. bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportband': tevens voor een transportband;
    • 4. bij deze aanduiding behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en wegen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwregels voor de bestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. bushokjes en andere abri's;
    • 2. nutsgebouwen;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 4. een laad- en losinstallatie enkel binnen het bouwvlak.
6.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogten, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogten   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   bushokjes en andere abri's     3 m   15 m2 per gebouw  
2   nutsgebouwen   3,5 m   5 m   25 m2 per gebouw  
3   terreinafscheidingen     2 m    
4   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     5 m    
5   laad- en losinstallatie     zoals op kaart aangegeven    

 

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. oevers;
  • b. wateraanvoer en -afvoer;
  • c. waterberging;
  • d. water voor de waterhuishouding;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportband': tevens voor een transportband ten dienste van de bestemming Bedrijf - Haven;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bruggen, duikers, keermuren en steigers.
  • g. toegangswegen en inritten ten dienste van de ontsluiting van aanliggende en daarachter gelegen percelen.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

7.2.1 Bouwen algemeen

Op deze gronden zijn uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers toegestaan.

7.2.2 Hoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogten, bouwhoogte, de oppervlakte en / of de inhoud van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

  bouwwerk   goothoogten   bouwhoogte   oppervlakte / inhoud  
1   terreinafscheidingen     2 m    
2   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     3 m    

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologieaangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwregels voor de dubbelbestemming

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebouwd mogen worden ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen wordt alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport overlegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • c. indien uit het onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. het bepaalde onder b en c is niet van toepassing indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
    • 2. het bouwwerk en de fundering komen niet dieper te liggen dan 40 cm beneden het maaiveld, met uitzondering van paalfunderingen;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 250 m².
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Archeologisch onderzoek

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van het bepaalde in lid 8.2.1 onder b voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) die niet aan de in lid 8.2.1 onder b genoemde voorwaarden voldoen, met dien verstande dat de archeologische waarden niet onevenredig mogen worden geschaad.

8.3.2 Niet vereist zijn archeologisch onderzoek

Omgevingsvergunning, zoals in lid 8.3.1 bedoeld, zal in ieder geval worden verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning ter afwijking regels te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgravingen;
    • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 8.3.1 of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  • e. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken en / of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. werken en / of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;
  • c. werken en / of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • d. werken en / of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden het maaiveld;
  • e. werken of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 250 m²;
  • f. archeologisch onderzoek.
8.4.3 Voorwaarde voor omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning voor de aanleg van werken wordt in ieder geval verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken terrein naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • c. de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
  • d. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • e. het doen van opgravingen;
  • f. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie naast de andere krachtens dit plan hieraan gegeven bestemmingen.
  • b. De belangen van de onder a. bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.
9.2 Bouwregels

Ten behoeve van de in lid 9.1 bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen conform de bij de betreffende bestemming opgenomen regels indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Bij de belangenafweging wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 geluidzone - industrie
11.1.1 aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrieterrein' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

11.1.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.

11.1.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

11.2 vrijwaringszone - molenbiotoop
11.2.1 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m vanaf het middelpunt van de wiek mag geen bebouwing worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf het onderste punt van de verticaal staande wiek.
11.2.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 indien:

  • a. er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt; óf
  • b. zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.
11.2.3 Voorrang bouwregels

Indien op basis van de bouwregels van de ter plaatse geldende bestemming een lagere bouwhoogte ten hoogste is toegestaan dan de bouwhoogte welke op grond van lid 11.2.1 of lid 11.2.2 kan worden toegestaan, gaat het bepaalde in deze bouwregels voor het hier bepaalde.

11.2.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' gelden de volgende regels:

  • a. binnen een afstand van 100 m vanaf het middelpunt van de molen mag geen beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m vanaf het middelpunt van de wiek mag geen beplanting aanwezig zijn met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot de molen, gerekend vanaf het onderste punt van de verticaal staande wiek.
11.3 vrijwaringszone - watergang
11.3.1 Bouwregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - watergang' zijn mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de waterlopen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden gebouwd.

11.3.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

11.4 overige zone - landschappelijke inpassing
11.4.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een goede landschappelijke inpassing, met dien verstande dat: aan de noord- en oostzijde van het gebied aangeduid met 'overige zone - landschappelijke inpassing' een strook, met een gemiddelde breedte van 10 m, wordt ingericht ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing.

11.4.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschappelijke inpassing' slechts worden gebouwd na advies van een landschapsdeskundige.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, tenzij het bouwwerken betreft die bij wettelijk voorschrift zonder daartoe strekkende vergunning kunnen worden opgericht (vergunningvrije bouwwerken), nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaatsing van gebouwen , en
  • b. de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Choorhoek.